GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Is de Hervormde Kerk een schijnkerk?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Is de Hervormde Kerk een schijnkerk?

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXIII.

Het recht van een lidmaat om van een minder zuivere naar een zuiverder kerkformatie over te gaan, kan op zich zelf d dus zeker niet betwist worden. Het is een stuk van onze Christelijke vrijheid, dat we niet mogen prijs geven. Van de heilige algemeene Christelijke Kerk, die de moeder aller geloovigen is, mag men zich ncAit afscheiden, en wie een levend lidmaat dezer Kerk geworden is, kan dit ook niet doen. Maar van den zichtbaren vorm, waarin deze Kerk op aarde optreedt, geldt dit niet. Hier staat instituut tegenover instituut, en men breekt met de Christelijke Kerk niet, omdat men het eene instituut verlaat en tot het andere overgaat. Zelfs is het hier niet alleen de scherpste tegenstelling van ware en valsche Kerk, die tot zulk een overgang van kerkinstituut naar kerkinstistuut het recht geeft. Men'heeft hierbij evenzeer rekening te houden met de gradatie in zuiverheid van belijdenis. Al mag men niet om elk gebrek en eiken misstand in de bestaande Kerk met haar breken, om tegenover haar een nieuwe Kerk op te richten, omdat daardoor aan de eenheid der Kerk te kort wordt gedaan, geheel anders komt de zaak te staan, wanneer onder Gods leiding een zuiverder vorm van Kerk tot openbaring is gekomen. Dan is er geen sprake van scheurmakerij, wanneer men de minder volmaakte Kerk verlaat om zich bij de meer volmaakte Kerk te voegen. Het recht daartoe komt elk geloovige toe. Er is dan ook geen enkele reden denkbaar, waarom onze Kerken, wanneer een lidmaat der Hervormde Kerk zich bij ons aanmeldt om lid onzer Kerken te worden, zulk een broeder of zuster, mits zij met ons één zijn in belijdenis, niet gaarne zouden ontvangen. Veeleer hebben we ons er van harte over te verblijden, wanneer zulk een broeder of zuster de oogen zijn opengegaan voor het bederf, dat in de Hervormde Kerk is binnen ge slopen, en zij daarom bij onze Kerken zich wenschen aan te sluiten. De vraag, die nog onlangs door een onzer Kerkeraden ons gedaan werd, of men zulke leden van de Hervormde Kerk wel als lidmaat in onze Kerken ontvangen mocht, kan dus niet anders dan in bevestigenden zin beantwoord worden. Welk recht zou men hebben voor dezulken de poort onzer Kerken gesloten te houden en hen aldus te dwingen langer te blijven onder de macht van een zondige hiërarchie, die zich tegen Christus heeft opgeworpen?

Maar al staat het recht vast voor elk geloovige om zich van een minder zuivere Kerk naar een zuiverder openbaring van Christus lichaam te begeven, veel moeilijker is natuurlijk de vraag, wanneer een geloovige van dit recht gebruik maken mag en moet. In dat opzicht dient men dan ook voorzichtig te wezen in de beoordeeling van de Gereformeerden, die in de Hervormde Kerk gebleven zijn. Zoo staat de zaak bijv. geheel anders voor een predikant of ambtsdrager, dan voor een gewoon gemeentelid. Indien de Hervormde Kerk niets dan een schijnkerk was, dan zou in die schijnkerk ook geen werkelijk ambt meer gevonden worden, en hadden degenen die zulk een scbijnambt bekleeden, dan ook niet anders te doen dat het scbijnambt neer te leggen en zich als gewone leden bij onze Gereformeerde Kerken te voegen. Toch is dit de eisch onzer Kerken niet. Een predikant uit de Hervormde Kerk wordt, wanneer hij tot onze Kerken overgaat, zij het al naar behoorlijk onderzoek, als predikant ontvangen en in onze Kerken beroepbaar verklaard. Het ambt in de Hervormde kerk hem geschonken, wordt dus nog altoos als een wettig ambt erkend. Zooals ook Calvijn terecht schreef, dat wanneer de Paus van Rome protestantsch werd, hij dan predikant in Rome zou zijn. Ook in een gedeformeerde Kerk schuilt nog altoos een stuk van de Christelijke Kerk, en waar de Christelijke Kerk nog is, of wil men een vergadering van Christgeloovigen, daar is de roeping tot het ambt door deze Kerk nog altoos een werkelijke bekleeding met het door Christus ingestelde ambt. Daarom kan ook de doop, door zulk een ambtsdrager bediend, als een Christelijke doop erkend worden. Is deze beschouwing juist, en we zien niet in, wat op gronden aan onze kerkrechtelijke beginselen ontleend hiertegen ingebracht kan worden, — dan volgt hieruit vanzelf, dat zulk een ambtsdrager, wanneer hij tot inzicht komt van het bederf, dat in zijne Kerk is ingeslopen, daarom nog niet het recht heeft zonder meer zijn ambt in deze Kerk neer te leggen en naar een zuiverder Kerk over te gaan. Hij is herder en opziener over de kudde hem toevertrouwd; hij mag deze kudde niet in den steek laten om voor zichzelf een betere en veiliger positie te zoeken, tenzij het Kerkbestuur hem voor de keuze plaatst om óf ontrouw te zijn aan Gods - Woord, èf uit de Kerk, waartoe hij behoort, gebannen te worden. Is er zulk een acuut conflict niet, dan maakt het ambt, dat aan zulk een persoon toebetrouwd is, dat hij van Godswege geroepen is, niet in de eerste plaats aan zich zelf, maar aan de gemeente hem toebetrouwd te denken. Hij kan zelf wel met de Kerk breken, maar de verantwoordelijkheid voor de gemeente, aan wier hoofd hij gesteld was, komt daarmede niet tot haar recht. - Het bloed van de zielen, hem toebetrouwd, zal eens van zijne hand geëischt worden. Het is daarom ook, dat wij er steeds bezwaar tegen hebben gead, wanneer predikanten uit de Hervormde erk of uit andere Kerken tot ons overwamen, zonder dat zij eerst alle pogingen in het werk hadden gesteld, om de emeente, die zij dienden, ook te bewegen tot een daad van reformatie te komen. Zulk een poging mag dan niet alleen daarin bestaan, dat zulk een predikant op't laatste oogenblik aan den Kerkeraad mededeelt, at hij met de synodale organisatie wenscht e breken en tot de Gereformeerde Kerken over te gaan, en den Kerkeraad in overweging geeft dienzelfden stap met hem te oen. Zwingli heeft jaren lang gearbeid te Zurich, terwijl hij uitwendig nog aan de Roomsche Kerk en haar ceremoniën trouw bleef, om eerst de gemeente uit Gods Woord te onderwijzen en voor te lichten, voordat hij tot de beslissende daad der reformatie en van de afwerping van de pauselijke hiërarchie overging. En aldus behoort ook thans te geschieden. Eerst wanneer dan blijken mocht, dat Kerkeraad en gemeente niet naar deze vermaning uit Gods Woord wilden luisteren en de gebondenheid onder de Synodale hiërarchie verkozen boven de vrijheid in Christus, al gaat deze met de berooving der goederen gepaard, zou zulk een predikant .de vrijmoedigheid kunnen hebben alleen heen te gaan. Niet hij zou dan de kudde verlaten, maar de kudde hem.

Het komt ons voor, dat ook onze Kerken, meer dan tot dusver geschied is, hierop acht zullen te geven-hebben wanneer een predikant uit de Hervormde Kerk of uit een andere Kerk zich bij ons aanmeldt. . Men jubelt in onze pers vaak maar al te luid, wanneer zulk een predikant uit een andere Kerk tot qns ovefkömt, zonder zelfs onderzocht te hebben, of zulk een predikant wel getrouw is geweest in de vervulling van het ambt hem toebetrouwd. Misschien ligt het wel daaraan, dat, enkele loffelijke uitzonderingen nu daargelaten, onze Kerken zeker niet veel genoegen van deze »overloopers« hebben beleefd.

Met de gewone gemeenteleden staEat het natuurlijk anders, omdat zij een dergelijke verantwoordelijke positie niet hebben. Toch mag ook bij hen, billijkheidshalve, niet uit het oog worden verloren, dat er groot verschil bestaat tusschen degenen, die behooren tot een gemeente, waar het modernisme oppervlakkig heerscht, en degenen, die leven in een Kerk, waar nog een orthodox predikant staat, het Woord zuiver bediend wordt en de Sacramenten naar Christus instelling worden uitgereikt. In het eerste geval kan er wel geen twijfel over bestaan, of de ware geloovigen behooren zich van zulk een moderne gemeente af te scheiden en tot de ware Christelijke Kerk over te gaan, indien deze op zulk een plaats wordt gevonden. De fictie, dat zulk een' moderne gemeente toch nog een ware Christelijke Kerk zou wezen, omdat zij deel uitmaakt van de Nederlandsche Hervormde Kerk en deze als geheel genomen nog een Christelijke Kerk is, behoeft wel nauwelijks weerlegd te worden. Al behoorden de zeven gemeenten van Klein-Azië tot de Christelijke Kerk in algemeenen zin genomen, toch wordt aan de gemeente van Sardis geschreven: ij hebt den naam, dat gij leeft, maar gij zijt dood (Openb. 3 : 11) en tot de gemeente van Laodicea gezegd: mdat gij lauw zijt en noch koud, noch heet, daarom zal ik u uit mijnen mond uitspuwen (Openb. 3 : 16). Er zijn plaatselijke gemeeenten, die vroeger geleefd hebben, maar als Christelijke Kerken zijn gestorven, omdat Christus ïharen kandelaar van zijne plaats geweerd heeft.* En van zulk een doode gemeente, een gemeente, die «Christus uit zijnen

mond gespuwd heeft c, behoort geen waarachtig Christen meer lidmaat te blijven. Hier is het verlaten van zulk een gemeente de eerste en voornaamste plicht.

Hetzelfde kan natuurlijk niet in gelijke mate gezegd worden in het tweede geval, wanneer men lid is van een plaatselijke Kerk die, al leeft zij onder de Synodale hiërarchie, toch nog de zuivere bediening des Woords en der Sacramenten heeft. Gebrekkig is de toestand van zulk een gemeente zeker, niet alleen omdat de oefening der tucht ontbreekt, maar ook omdat men telkens met de macht der synodale hiërarchie in aanraking komt, die alle kerkelijke verhoudingen bederft. Maar de eisch om met zulk een Kerk te breken, waar men nog de volle prediking van het Evangelie beluisteren kan en de Sacramenten naar Christus instelling kan ontvangen, spreekt niet zoo rechtstreeks tot de conscientie. Wij zelf hebben dit gevoeld, toen we, ook nadat door de Scheiding in 1834 overal zuiverder kerken waren gesticht naast de Hervormde Kerk, nog meer dan een halve eeuw in de Hervormde Kerk gebleven zijn, hoezeer we ook van haar bederf overtuigd waren. Al kan er geen oogenblik twijfel bestaan over de roeping van alle geloovigen om zich af te scheiden van een Kerk, die Gods Woord niet meer predikt, die de sacramenten vervalscht, die de fundamenten van het Christelijk geloof prijs geeft, — de zaak staat anders, wanneer men te doen heeft met een Kerk, waarin de zuivere bediening des Woords en der Sacramenten nog gevonden wordt, hoe ernstige gebreken deze Kerk overigens ook aankleven. Dat mag bij dit vraagstuk nooit uit het oog worden verloren. Een rechtstreeksch, een alle conscientie bindend, een terstond op te volgen gebod Gods om te breken metseen Kerk, waar de Waarheid Gods nog verkondigd en de Sacramenten naar Christus instelling nog 'bediend worden, is er niet. Of men in zulk een Kerk nog langer blijven mag, trots de ernstige gebreken, die haar aankleven, dan wel zich, bij een zuiverder Kerk heeft aan te sluiten, is een vraag, die een ieder voor zich zelf heeft uit te maken. Voetius heeft reeds terecht er op gewezen, dat de plicht van de geloovigen om zich van de Kerk, waartoe zij behooren, af te scheiden, alleen dan bestaat, wanneer het kwaad, dat deze Kerk aankleeft, ongeneeslijk is gebleken. Over het stellen der diagnose van deze krankheid nu kunnen de meeningen uiteengaan. Zoolang men nog hope heeft, dat de krankheid die de Kerk heeft aangetast, nog genezen kan worden, kan men zich geroepen achten deze Kerk nog niet te verlaten. Dit standpunt kunnen we eerbiedigen, mits het blijven in de Kerk niet een berusten is in en een dulden van een hiërarchie, die naar Gods Woord in de Kerk niet bestaan mag; niet een vredenemen met het saamwonen van geloovigen en ongeloovigen in één kerkverband; niet een goedpleiten of vergoelijken van de gebreken en zonden der Kerk; maar dient om des te ernstiger en des te krachtiger in deze zoo vervallen Kerk op te komen voor de eer van den* Heere onzen God, voor het Koningschap van Christus, voor het gezag van Gods Woord ën de ernstige wil bestaat, die niet alleen in woorden maar ook in daden zich uit, om deze zonden uit het midden der Kerk weg te nemen en de Kerk weer tot reformatie te brengen.

Den eisch: komt allen tot ons over, stellen we dus niet. Wel den eisch: weestgetrouw aan uw Goddelijke roeping. Dan zal op Gods tijd de bede vervuld worden, dat al Gods erfvolk in onze landen onder één Banier zal vereenigd worden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Is de Hervormde Kerk een schijnkerk?

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1919

De Heraut | 4 Pagina's