GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Zij gaven naar tiun vermogen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zij gaven naar tiun vermogen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zij gaven naar hun vermogen tot den schat des werks: aan goud, een en zestig duizend drachmen^ en aan zilver, vijf duizend ponden, en honderd priesterrokken. Ezra II : 69.

Toen te Jeruzalem het grootsche werk te ondernemen was, om den heiligea Tempel, dien Ndbucadnezar neersloeg, te herbouwen, is er niet aan gedacht om van Overheidswege een belasting te heffen, maar liet men het alles aankomen op vrijwillige gaven. Er ging een oproeping tot het volk uit, dat er voor den herbouw een somme gelds noodig was, die de Tempelliefde onder het volk tot de hoogste spaaiiing zou opvoeren. Een pracht-tempel als die vaa Salomo zou 't niet worden, en ook een heiligdom zoo als later Herodes oprichtte, zou het vermogen van het verarmde volk volstrekt zijn te boven gegaan. Het teruggekeerde volk was gering in 't aantal en slechts zeer sober van middelen voorzien. Het kon, vlak na de balÜDgschap, niet anders dan een zich behelpen worden. Maar ook in een Tempel van minder orde moest toch het hart van 't volk spreken. En daarom werd er niet aan gedacht, om een dwangbelasting te verordenen, maar liet Ezra het al op de vrije toegenegenheid van het vrome volk aankomen. Hij eischte het geld niet af, maar vroeg het van 't volk, en de gelukkige uikomst van die aanvrage was, dat er nog een wondergroote som bijeenkwam, en dat al 't volk geheel viij willig en blijmoedig gaf rinaar zijn vermogen*. Van dwang mochi. niet gerept. Al wat Ezra ^beoogde, was een beroep te doen oJ> 't hart van 't volk. En di dringend aanzoek van Ezra nu viel in zoo goede aarde, dat 't volk als wedijverde, wie 't mildst en het ruimst zijn offer op 't altaar zou brengea. Juist dit viije aanzoek sloeg in 't hart vaa heel de teruggekeerde bevolking in, en al was jdie bevolking klein in aantal, en pover van middelen voorzien, de gaven vloeiden dan toch mildelijk, en straks reeds was de gelukkige uitkomst bereikt, dat de bouw van den nieuwen Tempel kon worden aangevangen.

Vooral omdat het hier den eeredienst gold, spreekt dit nog altoos ook ons Christenvolk toe. Het springt zoo telkens in het oog, hoe onder het vrome deel van Israël de hoogste idealea van meet af post konden vatten. Ontegenzeggelijk was destijds veel waarin we ons thans verheugen mogen, nog niet tot genoegzame ontwikkelmg gekomen, maar 't springt dan toch telkens op nieuw in het oog, hoe Israël, bij de andere toenmalige volken vergeleken, een hooger greep naar het ideaal deed. En zoo nu was het ook hier. Slechts een kleine groep van het heilige volk was uit de ballingschap teruggekeerd, en 't zou een uiterste inspanning kosten om aanstonds reeds door deze kleine en beperkte volksgroep het Heiligdom te doen herbouwen. Veel zou er van 't beperkte en nog verarmde volksdeel gevergd worden, om den bouw van een Tempel, al ware het dan ook van een eenvoudiger Tempel, mogelijk te maken. Maar gaf ieder wat doenlijk was, bleef niemand achter, en vlamde er een heerlijke geestdrift op, om een ieder zijn broeder in zijn gave te overtreffen, dan kon toch, zij 't al op eenvoudiger voet, Israels Tempel weer herrijzen. Dit begreep, dit doorzag Ezra. Van dwang kwam daarom geen sprake. Geheel vrijwillig moest de offerande voor 's Heeren heilig huis gebracht worden. En juist door dit beroep op het geheel viije enthousiasme van zijn landgenooten, wist Ezra zulk een geestdrift onder de kleine schare te ontsteken, dat schier een ieder verbaasd stond over het metterdaad aanzienlijk bedrag aan offeranden, dat nog bijeen werd vergaard, en niet lang meer of het bestek voor den nieuwen Tempel lag gereed, en de eerste hoeksteen van het nieuwe Huis kon worden ingezet. In het vrijwillig offer school hier de volkseere. Er moest bezieling en geestdrift onder de schare uitgaan, en mocht 't hiertoe komen, dan viel aan de zekerheid van de Tempelherbouwing niét te twijfelen. Dan kwam de nieuwe Tempel, al ware het ook in soberder stijl, er ongetwijfeld.

Niet genoeg kan het daarom betreurd, dat onze vaderen, na hun bange worsteling tegen Spar3Je, ge'ijke heilige kunst niet hebben verstaan. Het wezenlijk ongeluk was, dat onder Rome's Kerke'ijke oppermacht groote kapitalen waiea verzameld en opgelegd, en dat men, bij de invoering van de Reformatie, over deze aanzienlijke geldbedragen de vrije beschikking kreeg. Heel wat van deze opgelegde gelden is toen wel voor den oorlog besteed, maar ook zoo bleef er ten slotte toch eea zeer aanzienlijk bedrag pver. Dit bedrag werd toen beschikbaar gesteld, om in den nood der Kerken te voorzien. Vandaar dat er toen van vrijwillige bijdragen door de Kerk te verstrekken bijna geen sptake kwam, en zoo cns Gereformeerde volk er zich ongelukkigerwijs van meetaf aan wende, om op dat oude, hun overgeleverde geld voor hun Kerken te teren. Onder de bange, vooze vrucht nu van dit gierige stelsel hebben de Kerken onzer vaderea drie eeuwen gezucht, en nog altoos is het dit bange stelsel dat ons geestelijk. geteisterde volk ezoo bitterlijk ten onder houdt.

Lang niet m er zooals voorheen. Ook de Kerken van het Hervormde Genootschap werden door nood en behoefte gedwongen, om aan het ontvangen Rijksgeld nog zeer aanmerkelijke bedragen uit eigen middelen toe te voegen, en thans vooral, nu de nood zoo hoog klom, komt almeer de drang bij alle Kerken op, om aan het valsche stelsel van de Rijksbijdragen een einde te maken, af te rekenen wat te vereffenen valt, en alsdan bij nieuwe toekomst geheel het kerkelijk leven van den vroegeren valschen band te ontslaan, en elke groep op-eigen middelen te doen teren. Zslfs mag erkend, dat de huidige Minister van Fnanciën reeds nu zijn voornemen liet doorschemeren, om in dien zin de vrijheid van het kerkelijk leven in eere te herstellen. Amerika gaf ons sinds jaren van die kerkelijke vrijmaking het aanlokkend exempel, en de eerst nauwelijks vermoede uitkomst, was, dat in geen land meer dan in Amerika de financieele bloei aan de Kerken verzekerd is. Schier 't zelfde als wat^^men ook ten onzent waarnam. Immers geen Kerken bleken ook ten onzent in beter geldelijke conditie dan juist de drie groepen van Kerken, die op eigen inkomsten teerden.

Het teren op Rijksiukomsten heeft in den loop der vier eeuwen, die achter ons liggen, een wezenlijken vloek over 's lands kerkelijk geheel gebracht. De Kerken van Christus die in vrije geestelijke eere bloeien moesten, zijn er door in banden geslagen, en uit geldelij ken nood heeft men zich gevoegd en geschikt in heel een reeks van maatregelen, die uiteraard het geestelijk gestel van 't kerkelijk Nederland bederven moesten. In Amerika bloeit het kerkelijk leven niet poverlijk, maar in milden overvloed, juist dank zij zij a oeconomische onafhankelijkheid. Van geestelijken dwang door geldelijke afhankelijkheid is in Amerika geen sprake, en waar er zich soms nog sporen van vertoonen, verzet zich geheel de volksgeest er tegen, en is aanstonds de geestelijke en daarom de kerkelijke vrijheid en onafhankelijkheid herwonnen. Juist omdat men er aan geen Regeeringsgeld gebonden, maar vrij man op eigen terrein is, kan het kerkelijk kwaad, ook al sloop 't nog even in, er toch geen stand houden. Israel onder Ezra blijft ook voor de Kerken van Christus in de twintigste eeuw het bezielende voorbeeld, waarnaar we ons te richten hebben. Schier allerwegen raken de Kerken van het Staatsgeld los. In Frankrijk kwam het reeds voor jaren zoover, en in Duitschland en Hongarije sloeg men denzelfden weg in. Niet dankbaar genoeg kan daarom ook in Nederland het feit aanvaard, dat de gouden koorde op weg is om doorgevijld te worden, ea dat de zilveren band als van zelf loswrikt. In Christus, onzen Koning, en niet in de aardsche O veerheld moet het bestaan van Christus Kerk verzekerd zijn. En voorzoover de jongste wereldoorlog ook de Kerken aangrijpt, mag er dankbaar in genoten worden, dat de viijmaking der Kerken van den Staatsband in schier alle land met kracht wordt doorgezet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 oktober 1919

De Heraut | 4 Pagina's

„Zij gaven naar tiun vermogen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 oktober 1919

De Heraut | 4 Pagina's