GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Kastijd mij Heere, doch met mate!”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Kastijd mij Heere, doch met mate!”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kastijd mij, Heere, doch met mate; niet in uwen toorn, opdat Gij mij niet te niete maakt. Jeremia X; 24.

Straf voor de zoude gaat van den Driemaal Heilige uit, en gaat evenzoo uit van de hoogst geplaatste macht op aarde, die onder Hem staat, maar de aard van deje tweeërlei bestraffiag is verre van gelijk.

Ouders, rechters en hoofden onder de kinderen der menscheu doen, als het naar recht toegaat, de straf onverwijld intreden, zoodia de misdaad of het vergrijp of de begane fout vast staat. God de Heere daarentegen trekt de stral over heel iemands leven sa^m, en maakt ze voelbaar op allerlei zeer onderscheidene wijze. En hierbij nu is het opmerkelijk, dat God de Heere de ktistijding of de straf niet gedurig en na elke overtreding op den zondaar doet neerkomen, maar den zondaar op allerlei zeer onderscheiden manier aacgrijpt, om het kwaad te stuiten, de zonde te breken, en in den gevallen zondaar opnieuw heiliging te doen doorbreken.

Er is alzoo niet alleen een sterk sprekend onderscheid, maar vaak heerscht er zelfs een aangrijpende tegenstelling tusschen den strijd dien ouders en rechters tegen de zonde voeren, en de neerdrukking en ternederwerping van de zonde, gelijk God de Heere deze nu reeds op aarde, en ten slotte eens in het laatste oordeel, voltrekt.

Tegen de gerechtelijke straf die van den rechter tenlaste van den overtreder uitgaat, baat dan ook geen inmenging van genade. Die straf moet voldongen, en niet eerst later, maar aanstonds gedragen worden. Er kan ook gratie en verschuiving van straf onder de menschen intreden, doch dit geschiedt alleen, zoo er in het vonnis onzekerheid overbleef. Doch gaat ge nu van den aardschen rechter ep dea Rechter daarboven over, die in Gods troon is gezeten, dan treedt hiermede een geheel andere rechtspraak en vorm van bestraffing in, en het is met terugslag op deze Goddelijke Rechtsbeschikkiüg, dat we in Jeremia X:14 lezen: Kastijd mij, Heere, doch met mate; niet in uwe toorn opdat Gij mij niet te niet maakt !

Wie hier spreekt, is zich zijner zonde bewust. Hij gevoelt diep en innerlijk, dat hij voor God scnuldig staat. Niet dat hij juist iu ziJQ innerlijk besef achtervolgd wordt door-'t suijdend besef van aan moord of diefstal schuldig te staan. Van onrecht en overtreding die door den burgerlijken rechter beoordeeld eu gestraft wordt, is hier geen sprake. Het komt hier neder op de verborgen zonden, en op zonden die de conscientie beleeaigden, ook al grepen ze de wet van het land niet aan. En juist deze zonden en overtredingen kunnen het innerlijk gemoedsleven zoo bang en bitter kwellen. Men is er zich dan ten volle bewust van, dat men op verborgen wijze zich aan overtredingen heeft schuldig gtmaakt, edoch met grievende woorden of daden, die de aardsche rechter niet naspeurt. Zwaar gevoelt men zich daarentegen door zulke geheime zonden en overtredingen innerlijk gewond. Er, kwam een strijd op niet tusschen wat men dorst en deed voor den aardschen rechter, maar uit het heiligheidsbesef. Men wist en gevoelde, dat men zich vergreep, maar de kwelling van dit vergrijp kwetste innerlijk het teederder zielsbesef, en de wereld, die er niets van bespeurde, liet geen toon van verwijt tegen den schuldige uitgaan. De aanklacht komt hier niet van hen die met ons verkeeren, maar trilt ons tegen uit onze eigen conscientie, en al bespeurde onze omgeving het niet, we weten zelf maar al te goed, dat God 't alles geheel van nabij weet. En als van Godswege nu geen straf of zelfs geen bestraffing tegen ons uitgaat, dan kwelt dit ons inwendig bij den voorspoed dien God ons in 't leven schenkt, en wordt ODS zelfs hinderlijk en stuitend. Hierdoor overkomt ons toch een gewaarwording, alsof God de Heere de gerechte straf die ons toekomt, voorlsnog inhoudt, maar ze da^ ook juist ophoopt, om ze later met vernietigende kracht over ons te doen uitbreken. Men gevoelt dan dat men de kastijding op alle manier verdiend heeft door at men tegen Gods eere zich veroorloofde, maar de straf blijfc uit, de kasiijdmg komt niet, n hierdoor grijpt van zelf 't angstgevoel ons aan, dat de Heere de straf tegen ons ophoopt, m ze straks in drievoud hard tegen ons te doen uitbreken, of zelfs grijpt ons dan de bekommering aan, of het zoo zichtbaar uitblijven van de straf en van de kas ijding, niet het pijnlijk besef brengt dat we van Godverworpen zijn, en straks an de verdoemenis zullen worden prijsgegeven. an vreest en ducht men de kastijding niet, aar dorst en verlangt er naar, en voelt zich eeleer door een pijnlijken angst gejaagd, dat ns leven nog zoo stil en rustig voortglijdt.

Men gevoelt zich dan geprangd en gepijnigd door de stellige overtuiging, dat men gekasiijd oest worden, en daarom juist grijpt 't ons dan oo diep in de ziel aan, dat God ons in vrede n vreugde laat voortleven, als ware er van chuld en doem bij ons geen sprake. Ook de chrift wijst er herhaaldelijk op, hoe 't juist aak de ongerechtige zondaars zijn, die op hun evensweg niet anders dan voorspoed kennen, en die toch, als tenleste het bange einde doorreekt, niet anders dan de verdoemenis kennen ullen.

Dit nu gevoelde ook de klager die hier in eremia X:24 zijn bange klacht voor zija God oet uitgaan. Volgde op zijn zondige verkeerdeid voelbare kasiijding, zoo zou dit hem een enegenheid en lietde Gods vertolken, die hem nnerlijk beseffen deed, hoe zijn God geestelijk oor hem zorgt, en hem chirurgisch tot geneing van zijn zielswonden wil brengen. Doch nu lle straf en zelfs alle kastijding uitblijft, en lechts voorspoed hem op zijn weg ten deel alt, , nu grijpt de angst voor de toekomst hem an, en dit brengt er hem toe, om met en diepe verzuchting de gerechte straf, die hij eent verdiend te hebben, in te roepen, o, ijn God, stuit mijn voorspoed en straffelooseid. Laat de kastijding, die ik weet verdiend e hebben, niet toeven, maar, doe ze op mij ederdalen. Alleen maar laat het geen doodeijke kastijding zijn, maar kastijd mij met mate. ij 't niet uit toorn, maar in vergevende geade, dat Gij mij aangrijpt, en laat de straf, ie ik dan dragen ga, mij de zekerheid bieden, at Gij mij niet aan mijzelf overlaat, maar astijdt om mij te genezen !

In deze aangrijpende zielsuiting, die zich chier op een iegelijk onzer Iaat toepassen, spreekt ich de stille ernst uit, die ons het heenglijden over onze zonden zoo ernstig verbiedt. Het is toch maar al te waar, dat schier een iegelijk van ons zich vaak de hebbelijkheid liet aanleunen, om zich niet al te zeer te bekommeren over geheel een reeks van mingoede gewoonten, die we vaak van der jeugd af ons hebben aangewend.Worden we er over aangesproken, dan geven we wel toe, dat er zonde in doorspeelt, en vooral, zoo ernstige tucht ons treft of bittere rouw ons huiselijk geluk verwoesten komt, grijpt een ernst ons aan, die in het gewone leven maar al te zeer wordt verzaakt. Hierom nu legt Jeremia aan den innerlijken worstelaar de zoo verrassende bede om kastijding op de lippen. Wat ons vaak eigen is, doelt op vlak het omgekeerde. Dan roepen we de kastijding niet in, maar bidden ze van ons af. En juist daarom is deze bede uit Jeremia's Godsspraak zoo verrassend en dringt er zoo diep bij ons in, omdat het, hier de voorspoedige zondaar is, die bidt, en nu niet bidt om van alle leed ontheven te worden, maar, veeleer omgekeerd, om zich een levenslot te zien toegewezen, dat strookt met zijn innerlijk zielsbestaan, en de wonde die hem innerlijk kwelt, niet met bedekselen omwindt, maar veeleer scherp doet uitkomen, en desnoods door bittere verwonding poogt te genezen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 mei 1920

De Heraut | 4 Pagina's

„Kastijd mij Heere, doch met mate!”

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 mei 1920

De Heraut | 4 Pagina's