GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Een bevend hart en mattigheid der ziel.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Een bevend hart en mattigheid der ziel.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daartoe zult gij onder deze volken niet stille zijn, en uwe voetzool zal geen rust hebben; want de Heere zal u aldaar een bevend hart geven, en be zwijking der oogen, en mattigheid der ziele. Deut. XXVIII : 65.

Reeds ia Mozes' dagen heeft het volk des Heeren bange dagen gekend, die thans soms, en in nog banger bekneldheid, voor ons allen schijnen te herleven. Het was uit het groote vofkerenleven, dat deze gemoedsonrust Israel overviel. Op alle manier was Israel in Godvergetenheid vervallen, en de Heere bezocht deze zonde aan zijn volk, door zijn volk goeddeels te verlaten. Zoo toch luidde de voorzegging die te dezer zake reeds vroeg van Mozes uitging: »De Heere zal u aldaar een bevend hart geven, en bezwijking der oogen en mattigheid der ziel". Drie toe standen kunnen hier intreden. De Heere kan zijn volk op 't innigst naar zich lokken en trekken en in heilige gemeenschap brengen, juist zoo als wij zelve het nog pas op ons volzalig Pinksterfeest genoten hebben. Daartegenover staat het vlak omgekeerde, als de Heere onze God zich geheel van zijn volk aftrekt en het aan zich zelf overgeeft. Doch tusschen deze beide in staat dan nog een derde zielsverhouding tot onzen God, die hierin zoo pijnlijk uitkomt, dat 't volk des Heeren zijn God dan nog niet kan loslaten, en nog altoos taalt naar zijn heilige gemeenschap, maar 't slechts zijdelings en zeer gedeeltelijk doet, en voor de teederste aandoeningen feitelijk reeds door zijn God is losgelaten, en 't nu gevoelt hoe de ziel gestadig op en neder slingert. Verlaten wil 't volk zijn God dan nog niet, en toch zich geheel overgeven om zij a God toe te behooren, kan het evenmin. Daarvoor is 't te verdeeld en verstrooid, en te weinig door de eere van zijn God overmeesterd. In vergetelheid van zijn God wegzinken kan het niet, en zich met hart en ziel en verstand in de liefde voor zijn God verzinken, kan het evenmin. Het zondige hart trekt op en neder. Nu eens neigt en trekt het weer naar zijn Vader die in de hemelen is, dan weer treden er onheilige momenten in, waarin de ziel haar God geheel loslaat om zich schier onverdeeld aan de wereld over te geven. Maar tusschen die beide uitersten in schuift Gods zoekende liefde dan telkens een halfslachtig willen en niet willen, en het is in die onzekere verhoudingen, dat God de Heere dan tusschenbeide treedt, om 't ons te doen gevoelen, hoe onze God ons met bange verschrikking bezoekt, en als wij afdolen. God ons toch niet wil loslaten. Ea dan komt 't bij Gods volk juist tot wat Mozes hier ook ons als dreigende verschrikking voorhoudt. Dan toch is het de Heere zelf die ons een bevend hart zal geven, en ons zal doen wegzinken in mattigheid der ziel. Er staat ook als derde nog wel bij, dat er ook bezwijking der oogen mee gepaard kan gaan doch dit past meer op een Oostersch volk, dan op ons Westelijken. We laten het daarom bij die twee eerste bange beklemmingen, dat het hart beven zal, en dat de ziel, in stee van hiertegen met heiligen moed in te worstelen, schier in mattigheid zal bezwijken.

Vooral op de dagen die we zelve thans, met schier all»» """"> ", '^nnrworstelen. is de/.e ergernis die geheel ons optreden aan den Heilige veroorzaakt, toepasselijk. Ook in voorafgaande jaren hebben we lange dagen van ontzetting doorworsteld, maar die golden slechts voor een bepaald gedeelte van het wereldtooneel, en in den breeder kring van rondsom werd de normale volksvrede gehandhaafd. Toen in 1870 een bange schok heel 't midden van Europa in ontzetting trillen' deed, hield toch verreweg het grootste deel niet alleen van de wereld, maar zelfs van Europa er zich buiten. Het gold toen twee mogendheden die 't op leven of dood waagden, maar het overige deel van Europa bekommerde er zich niet om, en in de andere werelddeelen trok men zich het gevaar AéX dreigen kon, zelfs niet aan. Ditmaal daarentegen is van zulk een beperking van het krijgstooneel geen oogenblik sprake geweest. Van meet af sloeg de vlam naar vijf, zes kanten tegelijk uit, en in de booze jaren die hierop volgden, zag men zich telkens het kwaad verergeren. Werelddeel na werelddeel zag zich genoodzaakt meê te gaan doen, wijl zijn eigen toekomst op 't spel stond. Van tempering van het euvel was hierbij geen oogenblik sprake. Schier in elk land, waar dan ook schuilend, werd men steeds wilder opgeschrikt door de noodkreet, die tot meedoen opriep. En het einde was thans reeds, na 4 a S jaar worstelens, dat schier geen enkel volk zich er buiten kon houden. Nog wel soms, gelijk dit aan ons land ten deel viel, om zich van het eigenlijke gevecht verre te houden, doch ook al streed men niet meê, geheel de positie ook van ons volk werd toch uit haar voegen ge-.wricht, en nog staat men van allen kant onthutst en verlegen, hoe ten slotte weer vaster en rustiger positie voor het leven der volken zal te herwinnen zijn.

Het is thans zoo juist wat Mozes reeds van ouds profeteerde. Er zou toch in de samenleving der volken allengs een verhouding kunnen intreden, die aller hart van ontzetting en de uitgeputte ziel in verregaande mattigheid zou doen bezwijken. Zonder mis te tasten kan men daarom zeggen, dat er toentertijd voor Israel een toestand intrad, die schier in elk opzicht op 'wat ons te aanschouwen wordt gegeven, sprekend geleek. Altoos zóó echter, dat er zich één hoogst ernstige uitzondering hierbij aandient, de omvang namelijk van den toenmaligen wereldstrijd geleek van verre niet op wat óns thans overvallen is. In Mozes' dagen bepaalde zich de gansche worsteling tot één hoeksken der wereld, dat met de Middellandsche Zee van meet af in contact was en in contact bleef. Hoe hoog toch ook de golving van de wereldgisting opsteeg, toch is ér toen geen oogenblik geweest, waarin men zeggen kon, dat reeds destijds doorworsteld - en doorleefd werd, wat ons thans geheel de levensexistentie benautet. De geheele toestand, die thans de wereld in spanning houdt, vertoont een zoo geheel ontzettend karakter, dat al wat ons voorheen overviel, er van verre niet bij te vergelijken is. Ook óns land gevoelt dit zoo diep om zijn gevaarlijke ligging, juist tusschen drie reusachtige Staatsmachten in Europa, en schier erger en banger nog tusschen drie andere Staatsmachten in Azië. En ook hierbij nu doet zich geheel 't zelfde verschijnsel voor, dat geheel de wereld zich verontrust. Van een volledigen afval van den Heilige fs nog geen sprake. Althans niet in Engeland, niet in ons land en niet in Amerika, maar wat elders als toestand intrad, was juist wat hier Mozes als wrake God ons teekent. Los zal de Heere ons niet laten, maar Hij zal ons

hart in bevenden toestand brengen, en mattigheid zal de verwatering van het zielsleven kenmerken.

Het komt er nu maar op aan, of we door die beving van ons hart en door die mattigheid van ons zielsleven gewaarschuwd, het oor openen zullen om te luisteren naar wat God de, Heere ook ons toeroept. Mag er nu gezegd dat ons hart in bevenden vorm overging ea ioneilijk voelt hoe 't aan matte krachteloosheid bezwijkt, ook zoo spreekt er dan toch altoos in Gods bestel over ons een zoekende genade. Hoe ook afgedwaald en aan wat ontzettenden noodstand ook ten prooi, toch worden we nog niet losgelaten. Immers het bevende hart en de mattigheid der ziel komt niet van zelf, maar is iets dat de Heere opzettelijk in ons werkt, en in ons werkt uit genade, als om de proef te wagen, wie van de bevolking ook in ons land de hand des Heerea nog omklemmen blijft, om door zijn erbarming en trouw nog uit dezen jammerlijken noodstand gered te worden. Daarin toch, dat God u thans een bevend hart geeft en u bestraft over de mattigheid uwer zie), spreekt immers louter genade. Sprak in het eeuwig voornemen, dat zich over u verwezenlijkt, niet anders dan de finale ondergang dien ge tegemoet gaat, zoo zou er geen bevend hart gegeven worden, doch zou veeleer een valsche gerustheid zich van uw hart meester maken. Zie 't maar aan, hoe er vaii ongeloovige zijde op alle manier gejuicht wordt. Daar toch heet 't dat er van spanning geen sprake is, doch dat we veeleer prachtige tijden tegengaan, waarin zooals nimmer voorheen blijken zal, hoe eenig heerlijk ons menschelijk geslacht zijn eigen toekomst, zoo 't maar vrij wordt gelaten, beheerschen kan. De Communisten gaau zelfs nog verder en prediken het heil, dat uit algemeenen menschenmoord zou moeten dagen. J)och juist tegenover al deze helsche uitspraken stelt Gods Woord u reeds van Mozes dagen af de heel uw ziel weer opbouwende profetie dat Hij uw hart zal doen beven, en dat die beving uw hart weer bezielen zal.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juli 1920

De Heraut | 4 Pagina's

„Een bevend hart en mattigheid der ziel.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juli 1920

De Heraut | 4 Pagina's