Leestafel.
J. A. F. MöESER BRUYNS. DE VERLOBEN STAMMEN ISRAELS, TERUGGEVONDEN IN DE VOL-KKRBN VAN EUROPA. A. W. SyihofiTs Uitgeversmaatschappij Leiden, 1920.
De ondertitel dezer brochure is: > Een psychologische schets belichtende de taak van Nederland in den Volkenbond".
De Schrijver vertelt hoe de ENGELSCHEN, sinds 1850, ijverig gezocht hebben naar hun verwantsctiap met de tien stammen ISRAELS, die tot dat NOORDELIJK RIJK hadden behoord, welks inwoners voor het grootste deel, na den val van Samaria in 722 v. Chr., naar ASSYRIÊ werden weggevoerd.
Ook in AMERIKA doet men aan dit onder Ook in zoek. .
Nog in 1917, zoo vernemen wij, verscheen daar een boek van Rev. I. H. ALLEN: JUDA'S SCSPTRE and Joseph's BIRTHEIGHT, „hetwelk weer tal van nieuwe gezichtspunten opent, die van nut zijn om de studie over dit onderwerp verder te brengen."
De geachte Schrijver voegt hieraan toe: „Het verrassende voor een niet-Angelsakser is, dat men er op uit is te bewijzen, dat de Britten de bedoelde Verloren Siammen zijn, althans de verloren Stammen van Josef (Ephraim en Manasse)."
Het »verrassende« < is het onverwachte en voor hem, die, als de heer MÖRSER, lov^rtuigd is, dat er een onmiskenbaar verband is tusschen Engeland en IsraëU is het zooeven genoemde zeker verrassend, zelfs aangenaam verrassend. En dat te meer wanneer men ook in nog andere volkeren dan de ENGELSCHEN, de verloren stammen ISRAELS meent te kunnen terugvinden.
Van die meening nu is de heer MÖRSER BRUYNS.
En hij heeft niet alleen gezocht, maar ook gevonden.
De verloren stammen ISRAELS heeft hij teruggevonden.
De parentage der verschillende volken van EuBOPA aan de verschillende stammen van ISRAËL zooal? die door den Schrijver gevonden is hier in bijzonderheden te vermelden, zou meer plaatsruimte eischen dan waarover ik te beschikken heb.
Ik zal mij daarom alleen bepalen tot wat voor ons Nederlanders het meest interessante is en wel dat de FRIEZEN nog van ISSASCHAR en de BATAVEN nog van ZEBULON fainilie zijn.
Hoogst verrassend !
Hoe de Schrijver hem dat levert?
Wel, heel eenvoudig !
Men zou zoo denken, dat de methode of de weg die hierbij te volgen is, de »genealogische< of die der > geslachtskundec moest zij o, maar daar moet de heer MORSEN niets van hebben.
Hij heeft maling aan de genealogie.
Zij laat hem »vrijwel onverschilhgc en moet > als bijzaak beschouwd*.
Zijn methoden zijn de ipsychologischec of xde zielkundiget en de > etymologische* of die der iwoordafiiidingt.
Eu dat gaat dan zoo.
Uit enkele gegevens van de Schrift wordt tot de > ziel< , de ipsychec van een der stammen ISRAELS geconcludeerd en wanneer nu is aan te wijzen dat 'n ivolks-zielt overeenkomst met zoo'n »stam-ziel* vertoont, dan wijst dat op verwantschap.
Dit is de eene methode.
De andere is die welke uit overeenkomst tusschen »staihc-en ivolksc-naam op verwantschap wijst.
Nu eens gaat de psychologische, dan weer de etymologische methode vooraf.
Zien wij nu eerst hoe de schrijver betoogt, dat de FRIEZEN afstammen van ISSASCHAB. ISSASCHAR is de 5e ssoon die JACOB gewon bij LEA.
In Gen. 30 : 16—18 hebben wij het verhaal van zijn geboorte. Op den naam wordt daar tweemaal gezinspeeld en wel eerst in verband met de dudaïoi of de »liefdeappelen" (vs. 16) en dan in verband met LEA'S slavin ZILPA^VS. 18).
> A1S wij ons nu te binnen brengen onder welke gemoedsnmmingen Issaschar geboren werd, kunnen wij ons voorstellen, hoe Jacob op het einde van zijn dagen tegen dezen zoon zou zeggen (Gen. 49:14):
xlssaschar is een sterk gebeende ezel, neerliggende tusschen twee pakken."
Aldus de heer MÖRSER.
Den voorzin dient men een weinig te ondervangen, want mij althans is het onmogelijk me te binnen te brengea.; -_onder welke gemoedsstemming ISSASCHAR geboren werd. Bedoeld zal we zijn, dat wij ons de gemoedsstemming van.LEA te binnen moeten brengen, en daar zie ik wel kans op.
Maar ik moet eerlijk bekennen, dat het verband tusschen LEA'S gemoedsstemming en JACOB'S zeggen tot ISSASCHAB mij ten eenenmale ontgaat; ook wanneer men Gen. 49:14 anders vertaalt dan onze Statenoverzetting, die Mörser citeert, doet.
De heer MÖRSER kan zich dit verband echter wel voorstellen. Bij de geboorte van haar ISSA SCHAR dacht, zoo weet hij. LEA er niet aan, dat zij haar man ten koste van de dudaïm gehuurd had, maar dat zij nu tlóon" had omdat zij vroeger haar slavin aan haar man had ge geven. Materieel althans, had dit geven van haar slavin ZILPA, LEA niet veel gekost en, daaraan denkend, doceert MÖRSER, dan verder:
»De ezel is een lastdier en in het Oosten zoo goedkoop dat een ieder al gauw in staat is om er zich een aan te schaffen!
Ea nu ziet u al aankomen waar het heen moet.
«Geen democratischer dier denkbaar."
Nog éen zetje en we zijn er!
Ze hier.
De karakteristiek, die Jacob dan ook van de mentaliteit »lssaschar, " d. i. van de Friezen, geeft, is merkwaardig scherp."
Het koppige komt geheel naar voren, waar hij den ezel laat nederliggen tusschen twee pak ken, d. w. z. tusschen twee vrachten, tusschen twee taken."
Men zou hier ook kunnen denken aan > den ezel van Buridan", die dood-hongerde tusschen de twee hooizakken.
Maar dat komt in de kraam van den heer Mörser minder te pas.
De overeenkomsten — tusschen den »stam" — ziel van ISSASCHAR en de > volks-ziel" der Friezen zit 'm volgens MÖRSER ook nog in ander opzichten dan in het «democratische" en het «koppige", maar dit kan blijven rusten.
Ik mag echter niet verzuimen er op te wijzen, hoe de Schrijver hier ook gebruik maakt van de «etymologische" methode.
«Wij zullen", zoo doceert hij weer, «dezen verloren stam Israels beter herkennen, als wij weten, dat «Fara" het oude woord is voor «Geslacht". De oorspronkelijke officieele naam van dit volk moet geweest zijn F'ARA-ISSASCHAR. Spreken wij dit op zijn Friesch uit, dan hoort men FARIESAKA, FBTSKE, DE FBIEZEN".
Klaar is Kees!
Vóór jaren heb ik eens 'n emeritus schoenenwinkelier ontmoet; zijn familie noemde hem Oom WOUT.
Nu hij niet meer in schoenen deed, behoorde het onder meer, tot zijn lief hebbarij in etymologie te doen. Toen ik hem ontmoette was het juist in de^agen dat in ons land een TAAL-EN LETTERKUNDIG CONGRES ZOU worden gehouden. Oom WOUT toonde mij vier cahiers vol van zijn gloed-nieuwe vondsten op het gebied der woordafleidingen. Twee daarvan zijn inij bijgebleven en wel UTRECHT = «U bent terecht" en ZEIST = «Ze is het".
Hoe of ik het vond ?
Nu, ik vond dit afleiden wel wat zonderling, maar overigens 'n onschuldig vermaak, wilde Oom WOUT geen verdriet aandoen en zei toen maar: «Verrassend!"
De vier cahiers werden netjes gepakt in 'n mooie schoenen-doos en «aangeteekend" naar de regelings-commissie verzonden.
Maanden daarna sprak ik Oom WOUT weer en eenigszins gepikeerd zei hij me, «dat ze er niks geen notitie van hadden genomen ; in de kranten had hij de «Verslagen" van het Congres steeds gevolgd, maar over zijn «vondsten" er geen woord van gelezen 5 en de doos hadden ze hem niet eens teruggestuurd !"
Op het gebied der etymologische methode zie ik 'n sterke overeenkomst tusschen den heer MÖRSER BRUYNS en Oom WOUT.
Maar nu nog even over ZEBULON en de BATAVEN. In Genesis 30:19 lezen wij, dat LEA, bij de geboorte van den 6en Zoon, dien JACOB bij haar gewon, zei: God heeft mij begiftigd met. een goede gift, ditmaal zal mijn man bij mij wonen; en zij noemde zijn naam Zebulon.c
MÖRSER, die ook hier de Statenvertaling aanhaalt, schijnt niet de vertaling te kennen:
«Gezegend heeft mij God met een rijken zegen. Nu zal mijn man mij eeren. Daarna noemde zij zijn naam Zebulon.<
Dood-jammer voor onzen etymoloog want had hij die vertaling maar gekend, dan zou hij geweten hebben, dat zoowel in zegenen als in eeren een toespeling zit op den naam «Zebulonc, die waarschijnlijk «verheven woningc beteekent.
Toch schijnt de heer MÖRSER, hoe dan ook, er achter te wezen, dat in den naam ZEBULON «verheven* zit.
Maar om dat nu in verband te zetten met LEA'S zeggen in Gen. 30:19, getroost hij zich wat ik zou willen noemen, eenige zonderlinge kromme sprongen. «Zij (LEA) had zich verheven boven de wijdige nateren, die haar ziel in het vorige siadium hadden overstroomd*. «Zij wist nu te hebben heerschappij over de wateren, die zij had gebraveerd' en overwonnen en waar zij uit opgerezen was.* «Daarom noemden zij dezen zoon «VerhtfiBag* (Zebulon*).
Aldus doceert hij weer.
Als wij dan ook nog lezen dat «ZEBULON met IssA!> CHAR een ondeelbaar geheel uitmaakt* begrijpen wij alweer waar het heen moet.
ISSASCHAR toch zijn immers de FRIEZEN en ZEBULON de BATAVEN.
Nog weer één zeije en wel een etymologisch.
«In het grondgebied van den stam ZEBULON lag de THABOB.* «'n Berg is een «verhevenheid*.
«Is het een wonder dat de stam ZEBULON zich heette de BAR(= zoon) Thaborf*
We zijn er weer.
«En niet waar, Bataven, gij hebt begrepen, wie die BA(r)TAB0R zijn f*
Op deze vraag wordt blijkbaar een toestemmend antwoord verwacht.
Toch acht de auteur ook hier een verbinding van zijn ethymologische met zijn psychologische methode met overbodig en daarbij moet dan dienst doen Gen. 49 : 13 : Zebulon zal aan de haven der zeeën wonen en hij zal aan de haven der schepen wezen; en zijn zijde zal zijn aan Sidon.
En wel op deze wijze dienst doen.
«Dat Nederlanders aan de haven der zeeën wonen, behoeft geen commentaar. Dat zijne zijde oorspronkelijk was naar Sidon, d, i. naar de haven van Dan, de kust der Denen, is ook duidelijk." Althans voor wie er, als de heer MÖRSER, achter zijn, dat de DENEN van de DA-NIETEN afstammen; iets wat weer blijkt uit den naam SCANDINAVIË, die oorspronkelijk luidde ScanDANavië."
«Ook zoo, " deceert MÖBSER dan verder, «overdrachtelijk gesproken, is het welbekend dat Zebulon de haven zou zijn voor al degenen, die gekweld zouden worden op de woeste zetën l van het gedachteleven der natiëa, zoodat Nederland van huis uit de schuilplaats is voor de verdrukten en slachtoffers van eigen en anderer fouten." Iets wat dan nog wordt verduidelijkt door: «Nederland was de Haven voor Hugenoten, Koningen, Bannelingen, Joden en.ook voor de Pelgrimfathers."
Zoo zijn wij NEDERLANDERS, Friezen en Bataven, dus wèl bezien ISRALIETEN, volgens den heer MÖRSER BRUYNS en wel bepaaldelijk familie van ISSASCHAR en ZEBULON.
Wat hem, die aan genealogie maling heeft, beweegt ons dit voor den neus te houden, kan niet anders zijn, dan «de taak van Nederland in den Volkenbond te belichten." Onze auteur werkt gaarne met teksten, die hij dan op den klank kf aanhaalt. Zoo citeert hij Deuterononium 33 : 18, waar Mozes van ISSASCHAR en ZE BULON zegt: Zij zullen de volken tot den berg roepen."
En daarop laat hij dan onder meer volgen: «Het is de voornaamste opdracht, die staatkundig aan Nederland gegeven is. De tijden zijn blijkbaar rijp. Door den grooten oorlog hebben" de stammen zich gtïdent ficeerd. Ook de opdracht van Nederland is glashelder, In onze handen ligt een formidale Macht, om de wereld uit den chaos te verheifen."
Nu zal ik van het belichten onzer taak in den volkenbond geen kwaad zeggen. Op zichzelf is dit wel een nuftig werk.
Maar het wil mij voorkoinen, dat de auteur beter gedaan had met zich het daartoe benoo-Idigde licht niet op zoo avontuurlijke wijze aan te schaffen. Dat toch ook ons volk in den Volkenbond een taak heeft zal, ook bij verschil van meening omtrent den omvang dier taak, ieder wel toestemmen. Maar dat die taak op ons NEDERLANDERS ZOU rusten krachtens geparenteerd zijn aan ISSASCHAR en ZEBULON dunkt mij al even zonderling als de wijze waaróp de auteur van dit boekje er ons van tracht te overtuigen. Ik kan het dan ook niet anders zien dan als 'n onder een schuilnaam uitgegeven geschrift.
Ik heb een sterk vermoeden, dat het niet ernstig bedoeld is.
Mocht ik mij hierin vergissen dan komt de vraag bij mij op, zou wellicht hij, die zich hier onder het schild der pseudonimiteit verbergt, Oom WOUT zijn?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 24 oktober 1920
De Heraut | 4 Pagina's