GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Reformatie van de Catechisatie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Reformatie van de Catechisatie.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

De Synode vin Dordrecht 1618 heeft zich voor de catechese verdienstelijk gemaakt, doch het onderscheid tusschen onderwijs in de christelijke religie op 'de school en catechese, niet voldo^ade ïn het oog gehouden, evenmin , als het onderscheid tusschen cate-. chismusprediking in den eeredienst. en catechese. Hoewel het thans levend geslacht tot verhelderd inzicht . op deze punten is gekomen, moet op verdere refoltaiatie, van de catechisatie aangedrongen worden.

Het zal den lezier spoedig duidelijk zijn op welk punt de re'fo'rmatie van het kerkelijk onderwijs moét inzetten, wanineer het d'Oel van de catechese in korte trekken is beschreven.

Dr. Kuyper beeft in het d'Cilde deel van zijn Encyclopaedie der Heilige Godgeleerdheid terecht als doel van de catechese aangege'ven: het inlei-'den van Idan oat'echisant in de denk-en levenssfeer der kerk.

Door middel van de catechisatie moeten de op, kerkelijk gebied onm'ondigen opgefcw'eekt wordein' tot mondige kerkleden.

Onmondigen zijln zij, die door middel van de prediking in den eeredienst 'Of door den arbeid der evangelisatie tot andere gedachten zijh gékomlen en in beginsel miet hun zondig, van God vervreemd leven bebb'cn gebroken. Hetzij ze ongedoopt zijn •of in een of andere kerk reeds het heilig doopsel ontvingen, pe worden ondei-wezen in den weg des heils, om na .geslaagden proeftijd en voldoendje onidei-wijzing belijdenis van het geloof voor de gemeente Gods af te leggen. Ze zijn adspirantleden, .onmondigen die onder den bij'stand des H. Geestes door middel van het ambtelijk onderWijis tdt mondige leden itn db iKJerk ran Christus moeten worden Opgekweekt.

Tot de onmondigen in de sfeer der kerk behoore^n O'ok z-ij', die in deai schoot der kerk geboren en in hun jeugd gedoopt zijn, maar op vo'lwaissen leeftijid niet kwamen tot de opeaibare geloofsbelijdenis. Z'O'Oidra er in hun leven ©en kentering ten goede komt en er, voorzoo ver dat door mensohen geconstateerd kan worden, ware droefheid over 'de zon.de valt waar t© nem^en, worden ook eij 'door iden dienaar des Woords opgeleid tot zelfstandige, mo'ndige kerkleden.

Een derde groep ('dezien vormien bij' geregeldie kerkelijke to'estanden verreweg de meerderheid en over hen wordt in bet vervolg van dit., artikel in het bizonider gesproken) b'estaat uit jeugdigen die uit ChristenO'Uders zijn geboren, aan wie de heilige Doop is toegediend en idie, generaal genomen, van het tiende tot het twintigste jaar ter catechisatie gaan om „ingeleid te worden in de denk-en levenssfeer der kerk", 'Om na de publieke ge^loofebelijdenis als mondige leden van de ke^rk •des Heeren te kunn.en Optredten.

Wat houdt die mondigheid, het „oomp.leet-zij'n" van het kerklid in?

Een mönidig kerklid is tot de beslists keuze gekomen, om den Heere te dienetn. Zijli geloof is in de m'eeislte gevallen ee!n klein geloof, hij is niet ten volle verziekierid en durft niet met beslistheid belijden het eigenjdom vajn: Jezus te zijln. Wel kan hij verklaren, dat zijla zoitucle hem van harte leed is en hij steeds weer toevlucht neemt tot Jezus. Het gebed is hem niet vreemd, de dienst des Heeren hem lief, het Woord Gods hem dierbaar. Zal iemand als mondig kerklid erkend worden en openbare geloofsbelijdenis afleggen, dan moet naar zijn eigen bekentenis en naar do gegevens, waarover de kerkeraaid kan beschikken, het levend geloof aanwezig zijn. In welken zwakken vorm oiok, hoe gebrekkig ook geuit, hoe ook door onvrijmoedigheid ten onder gehouden, er moet .een band aan Jezus wezen. En naar de openbaring van dat levend geloof moet de catecbese heenwerken.

In het voorbijlgaan zij er m^et nadruk op gewezeti, dat de opzieners der kerk in dit beoordeelen vani de geesteiijifce rijpheid een hoogst gewichtige taak hebben. Hun is toevertrouwd te waken voor de heiligheid der kerk. De ouderlingen moeten Boherp toezien, dat niemand tot de openbare belijldenië wordt toegelaten., die niet de duidelijke kenteekenen van het leven der genade openbaart en in zijn wandel geen godsvrueht toont. De inümis non iudicat ecclesia, de kerk spreekt geen oordeel uit over het ijiwendige. Maar wel over het. uitwenidige, over den wandel, over het leven der menschen. Strenge keur is hier eisch van Gods gebod. Wie doopt al wat in het doophuis komt en tot geloofsbelijdenis toelaat al wat zich daartoe aanbiedt, maakt zich schuldig aan wegidoeaeling van de greinzen tusschen kerk en wereld ien ontheiligt het veirbond Gods.

Zoo moet er dus bij' een mondig kerklid levend geloof zijn, zich openbarend in een godvruchtigen wandel. Wie zijn geloof belijdt, vraagt toegang tot het heilig Avomdmaal, opdat door het gebruik van het tweede sacrament zijn zwak geloof sterking moge ontvangen.

Ten tweede, kan, in het algem-een genomen, iemand alleen dan als volwassen, mondig kterklid worden erkend, wanneer hij is ingeleid in het heiligdom van de leer des geloofs. Een mondige! moet voldoende ktenüis hebben van den wög des heils, opdat hij in staat zij ziclh zelf te toetsen aan het Woord Gods, door middel van de preldi-Idng des Woonds in kennis kan toenemen en het heilig Avondmaal des Heeren kan onderscheiden. Het is in bepaalde .gevallen moeilijk te omschrijven. welk minimum' van kennis voldoende geacht kan worden, maar bij' normale personen geldt als eisch 'dat het minimum! met te laag gesteld moet worden. Zal iemand als lid van een Gereformeerde kerk meeleven, 'dan moet hij' den hooldinihoud van de Gereformeerde belijdenisschriften kennen en verstaan. Hoe zal een kerklid da't nog nooit de Nedeirlanidsche Geloofsbelijdenis en de Vijf Artikelen tegen de Remonstranten gelezen heeft, zich thuis gevoelen in , , de denk-eto levenssfeer der kerk"? 'Kian van zulken ook maar iets ter verdediging van het kostelijk pand der Gereformeerde belijdenis wotden verwacht? Woiriden, zulken straks'niet omgievoerd door allerlei wind van leer, loopen ze niet willig vreerade predfers achterna, die gevoel en hartstocht bij de hoorders in beweging brengen maar den Heere Jezus achter een scherm van schoone woorden bedekt houden, veroorzaken ze den opzieners niet dagelijks veel zuchtens en hoofdbrekens ?

Heldere kennis vajn de geloofsleer is voor een kerklid besliste eisch.

Ten derde mag van een monidig kerklid gevraagd worden dat het zich rekenschap' geeft van de positie die zijn kerk ten opzichte van andere kerk'formaties inneemt. Het zou dwaas zij'n te vergen dat hij een bewijs overlegt met vrucht een cursus in de algemeene en vaderlandsche kerkgeschiedenis en in het kerkiiecht te hebben gevolgd.

Maar de groote lij'nen moet, hij zien, het standpunt, dat ide kerk als reformatorische kerk iimeemit, verstaan, de hoofdbeginselen van bet kerkrecht kennen, en met de beteekenis van de voornaamste elemienten in den eerediemst op de hoogte zij!n.

Een mondig kerklid dient te weten, wat er door zijn 'kerk gedaan wordt voor de uitbreiding van het 'Koninkrijk Gods en in welk stadium van ontwikkeling he; t werk der ziending gekomen is.

In één woord, de catechese behoort op het doel aan te streven, dat ieder die openbare geloofsielijidenis ailegt, in staat is het ambt aller geloovigen in vollen omvang uit te oefenen en als een volwas^ sen lid met de kerk van Christus, zooals ze zich onder Gods voorzienig bestel in een bepaald lanid heeft geconstitueerd, te kunnen meeleven.

De catechese is het ambtelijk' oniderwijb, dat door den dienaar des Woords gegeven wordt met het doel de onmondigen op te kweeken tot mondig© leden der kerk, de membra incompleta te vormen tot membra completa.

Na de hierboven geboden omtechrijVing van het doel der catechese, moet in de eerste plaats het punt naar voren gieschoven wonden dat de catechisatie praktisch wordt ingericht, en zich richte op het praktische doel, n.l. de kinderen des Verhonds' op te kweeken tot mondige kerkleden.

Gelijk reeds is opgemerkt en in dit verband niet nader behoeft te worden ontwikkeld, kan de uitnemend'ste cateoheiet geen enkele zij'ner leerlingen bèkeeren. De Geest des Heeren alleen verandert het hart 'en bet geloof is een gave 'Godes. Het heeft den Heere echter behaagd menschen te gebruiken in Zijn dienst en door middel van hun werk het gedoopte zaad der gemeente op te voeden tot religieuzie zelfstandigheid. Ook bij' uitnemende catecheten komt het vo'Or, dat enkelen den weg der zonde kiezen en Christus verlaten. Zoo wij echter in getrouwheid, naar vermogen, onzen plicht doen, en de talenten, die God ons schonk, gebruiken, kunnen we m'ct een gerust geweten de uitkomst aan God overlaten. Wie een afdwalende herhaaldelijk vermajant, waanschuwt en bidt om aan het zachte juk van Christus zich te onderwerpen, is rein van idiens bloed.

Het onderwijls moet gericht worden op een praktisch doel len praktisch van aard zijn.

Nu geloof ik, dat sommige catecheten op dit punt reformeerend in hun onderwijB moeten ingrijpen. B'en ik wel ingelicht, dan is hier en daar de catechese veel te intellectualiisti sch. Op de catechisatie wordt de les overhoord, de te behandelen stof verklaard, en daarmee is 'tafgeloopen. De cait'echeet richt zich alleen tot het verstaüld van zijn hoorders, hij gelijkt een professor die los van de praxis, zuiver theoretisch, het dogma „uiteenzet", de catechisati'C is een leerschool.

Dit is een eenzijdige O'pvatting, die, als God het niet verhoedt, doode ortho'doxie, in plaats van. levend geloof des harten kweekt.

Het is de roeping van den catecheet zich niet alleen tot het verstand, maar O'Ok tot den wil en het gemoed zijner leerlingen te richten. Hij moet er op aandringen door vermaan 'en waarschuwing, door voorbeelden uit de heilige historie en opwekking van het plichtsgevoel, om te beleven wat wordt beleden, 'om praotisch den Heere te dienen, pm in liefde zich te geven. De wet dés Heeren m'oet zóó behandeld worden, dat de geboden worden verbizonderd voor de leerlingen en zij bezield worden voor het hoog ideaal om naar dit .gebod God' te 'dienen. Op' de catechisatie behooTen de nooden van het geestelijk! leven ^te wonden besproken, de zielsworstelingen, die leen jong m'ensch doormaken kan, de b'ezwaren die', vooral in den tegenwoordijgen tijd, van de zijide van het ongeloof' tegen de

christelijke reliigi© woi^den mgebracht en die .h.et menig jongeliMg ©n. meisje zoo moeilijk maken.

Dat - we toch het 'doa-re, dooderide intellectualisme bannen xiit oiozien kring!

Ten opiachte van het .quantum kennis, plat den catechiBant wordt bijlgebracht, schijnt in sommige kerken reformaitie dringend noodig te zijn.

Om all© misverstand bij' den wortel af te Snijden, wonde nog eens met nadruk geconstateeiidi, dat de catechisatie een praktisch doiel heeft, niet 'een theoretisch. Zij di^ent niet tot opleiding van theologen of theoloogjes, maar tot kweekirig Tan menschein Gods, die tot alle goed werk toegerust zijn.

Dat hebben onze vadereti helder ingiezien, toen ze als leerboek voor de onderwij'zing der jeugdigen in de Christelijke religie den Heidelbergschen Catechismus kozen. De groote waarde van dezen Catechismus bestaat o.a. hierin, dat hij de waarheid 'Gods van de praktische zijde behandelt, en telkens vraalgt: wat hebt gij daar nu aan, welke troost en nuttigheid ligt er in (ieze leer voor u?

Staat izoo eenerzijds het praktisch krakter van de catechese voor ons vast, anderzijds eischt de mondigheid van het' kerkUd, met name in den tegenwoordigen tijd, dait het peil van die prafclJschei kennis niet te laag, zij'.

Een Gereformeesd belijder dient te wieten, wat in zijn Gereformeörde belijdenis staat.

Zon dat in al onze kerken zoo zijn? ?

Men hoort dienaaagaande soms rare noten kraken.

Gelukkig komen er in de Gerefoirmeerde kerken geen toestanden voor, als b.v. in de Hervoimde kerk, waar door sommige vrijzinnige predikanten een zoo miniem quantum kennis bij de „aannemelingen" wordt noodig geacht, dat het 't nulpunt naidert. Mij is ook een rechtzinnig predikant bekend, die, blijkens zijn praxis, van oordeel is dat de catechisaiiten bij het doen van belijdenis meit het opzeggen van de tien geboden, de 12 artikelen, het gebed des Heeren en de kennis van enkele hoofdfeiten uit de Bijbelsche Geschiedenis kunnen volstaan. We willen niet geineraUsieeren, maaï flat het volumen kennis in de rechtzinnige kringen vaak uiterst gering is, kan moeilijk worden betwist.

Ook in de .Gereformeerde kerken komen onder 'dit gezichtspunt toestanden voor, die om hervorming roepen.

Wanneer het Kort Begrip pp de catechisaiie als leerboek wordt gebruikt, heeft dit in. de mteest^ gevallen tengevolge, dat de kennis van de geloofsleer beperkt is. Het Eort Begrip heeft boven den Catechismus dit voor, dat het beknopter is en de antwoorden kort zijn, weshalve het gemakkelijker van buiten geleerd wordt. Nu zegt men wel eens: het gemak dient den mensoh. Maar het gemak maig bij de kerkehjke onderwijzing geela richtsnoer zijn. In enkele gevallen, b.v. bij' oudere personen, of bij hen die zeer moeilijk van buiten leeren, . nioige het sKort Begrip toegelaten worden, voor de gewone catechisatie is het, lom. zijn al te groote beknoptheid, niet geschikt.

Afgedacht van het feit, dat het Kort Begrip, niet het officiëele kerkelijke leerboek is, is er een gewichtig bezwaar tegen deze leidraad in te brengen: in het derde Deel wondt de wet deS Heeren, als regel voor het leven der dankbaarheid, niet gebod na gebod behandeld. En hoe noodig is, vooral in onzen tijd met de talloos vele levensvragen, een goed gefumdeerdè kennis van de praktische, Ethici , 0ok aan het gebed, dat ia het idagelijksch leven des Christens van zöio groote beteekenis is, wordt te weinig plaats ingeruimd. .Op alle bezwaren kan iin dit kort bestek niet worden ingetgaan, maar al was het alleen om het zoo even genoemlde, dan zou de Catechismus toch verre boven het Kort Begrip zij'n te verkiezen.

Maar met het slaafs volgen van den Catechismus "Sijt ge er ook nog niet!

De Catech)ismus draagt het steonpiel van den tijd, waarin hiji is opgesteld en, hoe voortreffelijk pok zijh practiische methode is, er zijn gedeelten die zonder eenig bezwaar kunnen worden ingekort, to andere ^die beduidend dienen uiligebreid te worden. Zoo is de leer der Sacramenten door de oppositie tegen Romie te sterk uitgedijd, terwijl d© leer van het wezen God's' en zijln eigenschappen, van d© Heilige Schrift, van de jKierk en hare ambten, t© zeer is sam!engödroin, ge!n en noodzakielijk uitbreiding behoeft.

Hiervan was de Generale Synode onzer kerken, te Leeuwarden vergaderd, in die mate overtuigd, dat zij' aan ©en Oommissie opdroeg een nieuw leerboek voor de catechisatie te ontwerpen, |en dit concept aan de volgende Syuod© aan te bieden.

Onderwijs in de heilsleer op dezen breederen grondslag, gepaard met weerlegging van hedendaagsche dwaiinigen is noodig, zal het kerklid zich als ©en religieus mondig persoon kunnen handhaven, en zal de wasdom der' kerk toenemen.

Bij de behanideling van het leerstuk der Kierk moet een overzicht gegeven worden van de voornaamste personen en feiten uit de kerfcgeschier denis en moet voor het bewustzijln van den caitechisant aansluiting met l'histoare contemporaine verkregen worden. Beginselen van liturgie en & eredienst worden eveneens besproken. In de Zending mag de leerling ook geen vreemdeling; blijven. Ds. J. D. Wiedenga gaf ^ort geleden een goed artikel in „De Macedoniër", waarin hij aanwees op welke manier z^endinigSigeschiedenis en zenüingstheorie op de catechisatie een plaats krijgen.

Dit is een heel program! Toch kan het kerklid, dat als volwassen zal gelden, miet miiider niet toe.

Maar.....

Maar......

Ja, er zij'n maar's geno^.

De grootste en langste „maar" z!al wel deze Kijn: voor dit alleis ontbreekt de tijd.

De tijd!

Ja, laat ons die hoogst gewichtige instantie een volgend keer eens onder de oogen zIEn.

T. HOEKSTRA.

Het geschil met Prof. Obbink.

In „De Réformiatie" van 21 Jan. 1.1. plaatste ik een woorrd van vem^eer legien prof. Obbink. Van onderscheidehie zijden werd me gevïaagd, hoe die , zaaj5! is afgeloopen. Daar de lezers van „De Reformatie" recht hebben dit te weten, mogen enkele miededeeüngen daarovfer volgen.

Prof. lObbink heeft noch mijln .artikel in „Berglopwaarts" geheel of gedeeltelijk overgenomen of er ten minste meldinig van gemaakit, doch het doodgezweigen. .Daarop heb 'ik, na ©enige weken wachten, het , artikel aan „De Nederlanider" gezonden, met het verzoek, dat de Redactie van dait blad het zou willen overnemen, opdat eeh helangrijfc deel deï lezers van „Bergopwaarts", die ook op „De Nederlander" geabonneerd zijh, ervan zouden kunnen kennis aemein. De redactie heeft uit billijkheidsoverwegiingen aaia dat verzoek voldajan. Enkele dagen later bevalte , , De Nederlander" dit Ingezloniden stuk , yain prof. Obbink:

Geachte Redachie!

Nu u het stuk van dr de Moor voor uwe lezers brengt, verzoek ik u Vriendelijk ook het volgende te plaatsen. Ik zal niet trachten elke onjuistheid in het relaas van dr de M. te herstellen, maar mij bepalen tot het punt in kwestie.

In De Reformatie van 31 Deo. schreef dr de M.: „ofechooia aan pr.of. Obbink mondeling en schriftelijk zijn ongelijk in deze bewering is aangetoond, en hij' dit heeft moeten erkennen, (spat. van mij), heeft hij er niet toe kunnen komen, om zijne belofte te vervullen (spat. van. mij) dat hij in zijn blad zijne vergissing izou herstelleai."

Die verking noiemde ik onopriecht en onwaar, op grond van de door mij gespatieerdip woorden. Want ik heb noch mondeling, noch schriftelijk ongelijk erkeiid, 'ea heb dus ook niet belooM mijne „vergissing" te herstellen. Wè.t ik beloofde was dit: indien ik mijn ongelijk zie, zal ik niet aarzelen dat openlijk te erkennen. Welnu, dat ongelijk heb ik niet gezien en dus ook niet erkend. Daarom noemde ik zijn stukje onwaar en onopnecht. En ik moet die kwalifikatie onverkort handhaven, ten geef dr de M. bovemdien het volle recht mijn briief te publiceenen, waarin ik ongelijk zou hebben lerfcend, dan kan iedereen zien wat er van. aan is.

H. TH. OBBINK.

Daarop giaf d© reldactiie van „De Nederlander" mij. gelegenheid ojm het volgende tei zeggen:

Hooggeachte Redactie!

Vergun me, u geluk te wenschen met het succes voor uw blad, «lat u tenminste prof. Obbink tot spreken hebt gebracht door het op mijn verzoek overnemen van mijn stuk uit De Reformatie. Tot dusverre had prof. O. dat niet alleen niet ter kennis zijner lezers gebracht, doch ook met geen woord lerop geantwoord.

Overigens stelt zijn stukje teleur, want het zegt ïiiets wat niet reeds in mijn stuk staat, en het eienige wat het behoorde te zeggen, n.l. een excuus, Btaat er niet in. Derhalve blijft mij slechts over, u te danken dat ü aam veleui.'^die anders alleen de beschuldiging van prof. Obbink gelezen zouden hebben, mijn verweer onder de oogen hebt gebracht; een ridderlijkheid, idie ik te meer waardeer nu prof. O. deae bleek te missen. Ik dank u ook voor de opneming dezer regels en zal u over deze zaak niet verder lastig vallep.

Hoogachtend,

Utrecht, 24 Febr. 1921.

Uw dw.,

Dr J. C. DE MOOR

Hiermede laaï ik' dezb zaak aan de publieke opinie over, met danik voor de ontvajigeh bewijzen van belangstelling.

De M.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 maart 1921

De Reformatie | 8 Pagina's

Reformatie van de Catechisatie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 maart 1921

De Reformatie | 8 Pagina's