GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

REFORMATIE-MENTALITEIT.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

REFORMATIE-MENTALITEIT.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het vorige artikel is herinnerd aan de beroeringen op kerkelijk, politiek en economisch gebied, die den kreet om reformatie deden geboren worden. Alleen op kerkelijk gebied is het tot reformatie gekomen en wel in een nieuwe Bijbelvertaling, pogingen tot herziening van den cultus, herziening van de positie der vrouw en opbloei van den evangelisatiearbeid. Ook de uitgave van ons blad is daarvan een bewijs. Echter is voor reformatie noodig reformatie-mentaliteit. Bö velen wordt reformatie-afkeer of reformatie-vrees gevonden. Hiertegenover reformatie-mentaliteit te wekken is mede doel van ons blad. Om hierin te slagen, is noodig, dat onze menschen zich uitspreken.

II.

Bij mijn tweede Zondaginiddag-bezoefe aan de lezers van „De Reformatie" tusschen Heerlen en Helder is het mij, aJsof ik bij sommigen niet zoo vriendelijk' word ontvangen als den eersten keer. De gulle gastheer sdhijnt er niet zoo gerust op of ik mijn voet niet aohtel^oiOiS op zijn teenen zal zetten.^ 'Zijn' vriehSeUjke" vrouw slaat angstige blikken naar het porseleinen theekopje, dat zij mij heeft volgeschonken. Men houdt zich wat gereserveerd in onrustig afwachten van de dingen, die komen zullen.

Laten wij eerst ons op ons gömak zetten, vrienden. Als wij in een sfeer van wantrouwen beginnen, zullen wij zeker in twist eindigen. En dat is in het minst de bedoeling niet.

Mag ik nog eens duidelijk het uitgangspunt van deze artikelenreeks stellen? Ik ga uit van de gedachte, dat wij veel te weinig van elkanders gevoelens weten. Als er het een of ander vraagstuk in het geding is: bijv. critiek op de prediking', invoering van liturgie, gezangenquaestie of iets dergelijks — grijpt een KeiTshode-redacteur naar zijn pen en schrijft: „Wij dominees " Neen, hij schrijft niets minder dan: „Wij, gereformeerden " Hoe weet deze redacteur wat de gemeente van deze dingen denkt? Wanneer spreken wij ons eens over zulke zaken uit? Er zijn wel enkele stoutmoedige gemeente-leden geweest, die over zulke vragen een brochure geschreven hebben, Inaar hoe de gemeente over deze vragen denkt, weet niemand. Nu is deze toestand voor de menschen met reformatie-afkeer zeer begeerlijk. Voor hen, die al het oude onverzwakt willen handhaven, geldt ook hier: Niets weten is het veiligste geloof. O, als zij eens wisten! Wat zou de schrik hun om het haxt slaan. Want de gemeente is heel anders dan men haar over den preekstoelrand ziet.

Als wij echter naar reformatie streven is het noodig, dat wij weten, wat er in de harten omgaat. Het zou daarom niet zoo verkeerd zijn als ons blad een soort van enquête hield binnen zijn lezerskring, naar de meening onzer lezers over verschillende urgente vraagstukken. Ik begin er in elk geval mede in deze artikelen. Ik enquêteer mijzelf. Ik leg een generale biecht af.

Laat ik nog één opmerking maken. Ik behoef geen gelijk te hebben. Niemand behoeft het met mij eens te zijn. Men mag mij gerust bestrijden. Juist door botsing der meeningen wordt de waai'iheid er uitgebotst!

Volgens aügelegde belofte begin ik dan eerst te praten over reformatorische wenschen op het gebied van het keitelijk leven. Over de kerk. „Ons kerk" zeggen de Friezen zoo hartelijk en ik zeg het ze na. Ik begin dan met het onderscheidend kenmerk van een kerk: namelijk hare belijdenis.

Reeds lang is gevraagd om herziening of aanvulling der belijdenisschriften. Op zichzelf ligt deze eisch geheel in de historisch-gereformeerde lijn. Merle d'Aubigné zegt van Calvijn:

„Volgens Calvijn moest iedere kerk haar leer belijden, maar hij gaf er de voorkeur aan, wanneer die belijdenis het product was van het leven en het geloof dergenen, die haar aflegden, liever dan een eenvoudig teruigkeeren tien of twaalf eeuwten achterwaarts om de waarheid te zoeken in de verouderde uitdrukkingen van een anderen tijd. Hij vond bijv. dat aan de symbolen van Nicea en Athanasius de evangelische eenvoudigheid ontbrak."

Ook de Vaderen van Dördt waren van dezelfde mieening. Zij bepaalden, dat de Belijdenisschriften om de drie jiaren herzien zouden worden. Zij zouden vreemd opzien als zij bij ons nog eens kerkvisitatie konden doen.

De roep om herziening of aanvulling der belijdenisschriften is dus - een reformatorisclhe eisch van den eersten rang en toch brengt hare vervulling ontzaggelijke moeilijkheden mede. Eerlijk gezegd: acht ik herziening uitgesloten. Dat k'an aan mijn ondes'kundigheid liggen. Maar een eeuwenoud stuk kan men toch: hiet meer herzien! Als men elke drie jiaar in Synode Nationaal revisie der belijdenisschriften had overwogen, zou het mogelijk zijn. Nu schijnt het mij niet alleen onmogelijk — wij spreken of móeten tenminste sprek'en een andere taal dan onze vaderen — maar oiok ongeoorloofd. De belijdenisschriften hebben nu ook een groote historische waardcf verkregen, "die men m. i. niet laantasten mag. Ev.iceas acht ik aaaiödJii'ag., ongeoiorloofd in den zin. dat men aan de bestaande artikelen nieuwe zou toevoegen. De eeuwen hebben nu eenmaal een punt gezet, waax onze vaderen een komma mjeenden te plaatsen. Het zou stuitend zijn inplaats van de 37 artikelen voortaan van de 38 artikelen te gaan spreken. Zooials zij daar liggen, behooren zij tot den scthat der kerk.

De eenigste wijze, waarop dus 'naar mijn gedachte, de belijdenis-reformatie zou kunnen tot stand komen, zou het voegen van een nieuwe confessie zijn bij de oude belijdenisschriften. Dit zou ook het meest zijn volgens de hierboven aangehaalde meening van Calvijn. Deze nieuwe confessie zou zich dan kunnen bepalen, tot de punten, die meer bijzonder in onze dagen in het geding zijn. Of ik er erg naar verlang? O, neen! Ik vrees, dat het geen verbetering zou zijn. Reeds in het Ie nummer van den eersten jaarganjg wees de redactie er op in haar openingswoord, dat Calvijn in vele opzichten ruimer stond dan wij. Ik' vrees dan ook', dat de nieuwe confessie het verre bij de oude zou moeten afleggen. Neem bijv. eens de quaestie van de autoriteit des Bijbels. Wat een strijd tegen Modernen en Etbisdhen, over Schriftcritiek en Tekstcritiek, Mecihanische en Organische Inspiratie, Historisch en Normiatief Gezag der Schrift. En nu sla ik op Zondag 6 van den Catechismus. Daarin is gesproken over den Middelaar en dan wordt gevraagd: „waaruit weet gij dat? " Hoe vroom-eenvoudig is dan het antwoord: „Uit het heilig Evangelie". Het is voldoende. Als ik den raad van het Evangelie aanneem met betrekking tot mijn eeuwig welzijn, kan ik het dan nog hóóger eeren? Uit het heilig Evangelie, daar ligt alles in, de Bijbel heeft eene autoriteit „an sich".

Moet dan alles bij het oude blijven? Zeker niet, maai het opstellen van eene rdeuwe confessie is de laatste stap op een weg, waarop wij de eerste schreden nog moeten zetten. Met name zal de prediking eerst haar Middeleeuwsch Meed moeten afleggen en de nieuwere vraagpunten moeten brengen binnen de aandachtssfeer der gemeente, voor er aan eene nieuwe confessie te denken is. Belijden gaat aan belijdenissen vooraf.

Voorloopig zullen wij het dus bij onze oude symbolen.moeten houden. En dat is ook niet erg, mits onze hand aan haar niet een soort van magischen band worde! Maar, dat leert immers de Gereformeerde Kerk niet, roept een lezer driftig uit! iKiahn, broeder, drift brengt ons bij deze dingen steeds verder van de wijs! Ik weet heel goed, dat de Gereformeerde Kerk zulks niet leert. Ik ken en bewonder de kloeke taal van art. 7 onzer belijdenis:

Men mag geener menschen schriften, hoe heilig' zqi geweest zijn, gelijkstellen met de Goddelij'ke Schrifturen, noch de gewoonte met de waarheid Gods, (want de Waarheid is boven alles), inoch de groote menigte, noch de oudheid, noch de successie van tijden of personen, noch ds conciliën, decreten of besluiten; want alle menschen zijn uit zichzelven leugenaars en ijdeler dan de ijdelheid zelve,

Miaar m'en heeft niet altijd in deze kloekheid voUiiard. Dr G. D'. J. Schotel verhaalt in zijn Geschiedenis van den Heidelbergsdhen Catechismus frappante staaltjes, hoe men met nam'e dit geschrift heeft opgehemeld. Men lette slechts op deze bloemlezing vfun lofspraken:

„een goddelijk, door den Geest des Heeren ingeblazen geschrift, van hetzelfde gjezag als de Heilige Schrift;

De Heilige Schrift is een reg|el en richtsnoer der leer, in zoo verre zij' verklaard wordt volgens den zin, die in den catechismus voorgesteld is; men moet de Heilige Schrift naar aanwij'zing van den catechismus uitleggen; de catechismus is een kleine bijbel, j'a het pit en merg des bijbels en door goddelijke ingeving geschreven."

Op een verdere bladzijde van zijn werk' vat de schrijver dit aldus samen:

Men heeft gedweept miet het boek en het de schoonste namen gegeven, die imimer een meri-""• schelijk geschrift zijn' toögjek'end'j'Tret met kunstplaten versierd, bezongen, in lofgedichten verheerlijkt, het in alle talen overgezet en in dicht gebracht; doch de Lutherschen gingen onze vaderen daarin voor en bewezen Luther's catechismus geen minder eer. Zelfs sloegen zij catechismus-munten en dronken uit catechismus-glazen; munten, waarop gedeelten van den catechismus, gjlazen, waarop de tien geboden, het g[eloof en het gebed des Heeren te lezen waren.

Ook in onze dagen is het niet overbodig nog eens tegen een soort van magische vereering van de belijdenisschriften te waarschuwen. Het is ongereformeerd de gereformeerde belijdenisschriften al te zeer te vereeren. Het is gereformeerd de gereformeerde belijdenisschriften te beschouwen als feilbare, menschelijke geschriften, waarin de waarheid slechts bij benadering is weergegeven. Zoo gereformeerd zijn wij allen in theorie. De practij'k is echter wel eens wat anders. Daar hebben wij allereerst den naam. Hoe menigmaal heb ik van den kansel niet hooren uitweiden over „de dierbare drie formulieren van eenigheid". Nu schijnt het mij toe, dat de taal der kerk ook in deze vrijgemaakt zal moeten worden. Het is een term, die ons gemoed niet meer toespreekt, integendeel, onze aandacht op de vlucht jaagt, zoo^ niet ons tot verweer prikkelt. Formulieren van Eenigheid brengt ons in de atmospheer van een notariskantoor, doet ons een droog mannetje met een knijpbrilletje zien en laat ons vergeeld perkament ruiken. Waarom zegt men niet liever: Onze Confessie of onze Symbolen of onze Belijdenisschriften? Maar als de prediker van de Drie Formulieren wil spreken, het zij zooi, maar laat hij dan niet trachten ons te roeren met er het adjectief „dierbaar" voor te plaatsen. De begrippen „dierbaar" en „formulier" liggen voor ons besef zoo ver uiteen. Bovenal, het is beter er die dierbaarheid, schoonheid en wijsheid niet zoo dik boven op te leggen. Dat werkt bijna zeker het omgekeerde uit, in plaats van aantrekking wekt het aversie. Veel beter is het te laten zien en tasten, dat ze zoo mooi zijn — en dat zijn ze! Het is beter — in plaats dat de prediker in een voorafspraak uitweidt in wijdloopige lofspraken op de confessie — dat de hoorder aan het einde spontaan zegt: Wat is onze confessie toch mooi!

Maar dit betreft nog slechts den naam' en wijze van voorstelling. Erger is het als men zoo wel eens den indruk krijgt alsof tekstcritiek op den Bijbel veel gemakkelijker wordt gedoogd dan „tekstcritiek" op de Belijdenis. Dat een tekst in den Bijbel minder juist is vertaald, door de kantteekenaren verkeerd is uitgelegd, dat in de

getallen van het Oude Testatnent fouten zijn ingeslopen bij de overschrijving der handschriften, da't een bepaalde plaats wel historisch maar geen normatief gezag heeft, wie verdenkt een leeraar van onrechtzinnigheid, die zulks beweert? Daarentegen is er vaaJt een overgevoeligheid, als men er maai met den vinger op wijst, dat er tegen den betoogtrant met name van den Catechismus wel «ens wat valt in te btengen. D> at, waax men het met dé conclusie van den belijder eens is, men met zijne motiveering niet altijd mede kan gaan. Die overgevoeligheid is zeker niet gerechtvaardigd en waar ze gevonden wordt, is reformatie broodnoodig. Liefde, die niet op rechte kennis van den geliefde berust, wordt strak's stellig ontnuchterd en loO'pt gevaar in afkeer om te slaan. En daarvan zijn levende bewijzen genoeg. Het is het gem, aldvelijkst als ik in dit verband meteen w, at zeg over de catechismusprediking. Over preeken op zichzelf wil ik in een volgend artikel gaan biechten. Maar de avondpreek laat ik' , hier voorop gaan. De avondkerk wordt door velen verzuimd. Om den miaaltijd, om de wandeling, om allerlei beuzelingen zeggen de dominees. „Om den Catechismus", zeggen de hoorders. Het is niet verstandig otm; deze verklaring direct te verwerpen en te zeggen, dat het om andere redenen is. Het is niet verstandig, zulke menschen direct vooi „lichte zieltjes", „ongefundeerde christenen" enz. uit te maken. Het is dubbel onverstandig, als de predikant dat zélf doet, die toch partij is in deze zaak. Djie toch ook wel eens vragen mag: Kan het soms ook aan mij liggen? Daarbij een herder moet zijn schapen toch niet jagen, maar zoeken.

Laat ons dan beginnen de zaak zuiver te stellen. Liefde 'tot den Catechismus en tot de catechismusprediking, zijn nog twee. Zelfs zon het k'unnen zijn, dat een bepaalde catechismusprediking ooxzaak was, dat de liefde tot den Catechismus kwijnde.

Welnu, ik houd van den Catechismus. Daarom vooral houd ik van hem, om zijn bevindelijk' en pra.ctisch karakter. De Catechismus is één stu'k bevinding. „Tk" staat steeds voorop. Hij is geen formulier, maar een hartekreet. Hij handelt over de practijk der godzaligheid: • troost en nut. Het is eigenlijk een:

Komt. luistert toe gjiji. Godgezinden, Hoort, wat mij God deed ondervinden.

Menigmaal heb ik — als ik met zoekende of bekommerde mtenschen in aanraking kwam — gedacht : kenden ze den Catechismus maar of kenden zij hem' maar beter. Menigmaal heb ik zelf in „schwere iStunden" zijn troost geproefd.

De Gatechismusprediking is eens in bijzondere eere geweest. Zooi verhaalt Schotel van Everhaxdus van den Hoogt, predikant te Nieuwendam', dat zijn leerredenen over den Catechismus met zooveel genoegen werden gehoord, dat zij de jeugd uit de herbergen trokken en de uitgaaf er van zelfs door haar bekostigd werd.

Tegenwoordig is het wat anders. In stede, dat de catechismusprediking de jeugd uit de herbergen trekt, houdt ze vaak de jeugd de kerk uit. Hiervoor is veel ter verklaring bij te brengen. Maar ook moet dit erkend woiden: de catechismusprediking doet veelal aan den Catechismus geen recht.

De Catechismus voert een tweeledige polemiek: ten eerste polemiek naar buiten tegen de bestrijders der waarheid en ten tweede polemiek' naar binnen tegen twijfelingen, aanvechtingen, bekommering, zonden en zw, aikheden. Neem nu het eerste punt. Onze Vaderen polemiseerden in hoofdzaak tegen Rome. Overbodig is dat nog geenszins. Hoofdzaak is het echter niet taeer. Maar in de prediking is het niet maar hoofdzaa'k, maar vaak een en al. Dat is hetzelfde als zou men de kerk van Urk africhten tot polemiek met den Islam'! Het karakter van goede polemiek is, dat zij zich richt op de punten, waar de vijand zijn slagen doet aankomen. Voor de k'erken in Brabant en Limburg is de Catechismus nog actueel. Voor onze kerken op Java zal meer speciaal nadruk moeten gelegd worden op de waarheden, die in den strijd 'met het Animisme, Boeddhisme en Mohatamedisme op den voorgrond staan. Op onze dorpen gaat de kamp tegen het Modernisme. En in onze steden moeten het Atheïsme en de nieuwere geestesrichtingen besproken worden. De werkman moet in de avondpreek wat hoeren, dat hij op de fabriek' kan te pas brengen. Dat alles k'an met een ongewijzigden Catechismus, mits de prediker maar niet slaafs zijn lesje opzegt.

Er gebeuren zulke vreemde dingen in ons kerkelijk Jeruzalem. Een ouderling komt op hiiisbezoek. Er is eene vrouwelijke huisgenoote, die daar in dienstbetrekking is. Hij stelt haar één vraag, niet of zij ter ker'k ging, of zij vrede had. Neen, „of zij hem ook het onderscheid kon zeggen „tusschen de Calvinistische en Zwingliaansche opvatting van het Avondmaal? " Anno Domini 1922:

Biet het tweede pimt staat het, naar ik meen, beter. Er zijn gelukkig veel predikanten, die aan het bevindelijk karakter van den Catechismus recht laten wedervaren. Juist daarom is htmne catechismusprediking zoo geliefd. Toch zijn er nog genoeg, die zich ook in deze te reformeeren hebben.

Noodig moet. ik dit artikel gaan eindigen. Ja, ik had nog beloofd iets te zeggen over de Piiapsche Mis. Jan Bagelaar heeft eens kans gezien dezen Zondag te berijmen in zijn 30ste klinkdicht op den Catechismus:

„Hoe strijd het Nagtmaal met de misselijke Mis? "

Wij zouden daar geen kans meer op zien. Dat ook over dit thema een goede preek is te houden heeft Ds Schilder in zijn meditatie over „Herinnering of Herhaling" bewezen. Maax bovendien, wat zou Ier tegen zijn mi eens een Zondag te splitsen en dan weer andere te combineeren ? De Zondagen 29 en 30, 36 en 37 hooren bijeen en kunnen gemakkelijk gecombineerd worden behandeld. Wil men om de lacune te vullen geen anderen Zondag splitsen, dan behandele men er eens „een vrije stof' tusschen door.

„Maar, broeder....!

„Maar, dominee.... ik meen, dat wij geen grooter vijand hebben dan de routine."

Eens liep ik met een vriend in den regen. Op onzen weg kwamen wij eene klasse schoolkinderen tegen, door hunnen onderwijzer vergezeld. Ik uitte mijne verwondering over eene schoolwandeling bij zulk weer. Laconiek' gaf mijn - vriend ten antwoord: ' „'t Staat op Rooster".

Zoo zij het in ons fcerfcelijk leven niet!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 november 1922

De Reformatie | 8 Pagina's

REFORMATIE-MENTALITEIT.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 november 1922

De Reformatie | 8 Pagina's