GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Socialisatie of Bedrijfsorganisatie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Socialisatie of Bedrijfsorganisatie.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een aanvang is gemaakt met het onderzoek van de Scliriftgegevens omtrent den eigendom. Wij vonden in Gen. 1 en 2, dat a. de eigendom zün oorsprong heeft in de schepping van den mensch naar Gods beeld; b. dat het wezen van den eigendom bestaat in heerschappij, en c, dat God de absolute eigenaar .en de mensch slechts rentmeester is. Over de vraag, wat het geweest is, of moet zijn: privaat-of communaal-bezit, zal later worden gehandeld.

XI.

De eigendom.

Nadat wij een vorige maal stilstonden bij hetgeen de eerste beide hoofdstukken vah het boek Genesis over den eigendom mödedeelen, k'oimen we nu tot den toestand, zooals die 'door den zondeval geworden is. Ook' op dit terrein toch doet de kracht en het gevolg der zonde zich gelden. Om onzer ongerechtigheid daalt imlmers de vloek op het aardrijk; brengt de bodem niet alleen vruchten om te eten, lïnaar ook' distelen en doornen voort; moet de mian werkm in het zWeet des aanschijns, en het zou onmlQgelijk! wezen, da< t deze groote omkeer in de verhouding van den m'ensoh tot het aardsc'he goed, zonder invloied was gebleven op het bezit, of wil men, op de iliieersch!a!ppij van den mensch over het geschapene. Ook' in deze relatie is ver andering gekomen en al is het, zooals ik latei hoop aan te toonen, allerminst noodzakelijk, dat deze verandering bestaan heeft in den overgang van den oommunalen in den privaat-eigendom, wel is het privaatbezit zonder twijfel verscherpt geworden. Wat vroeger over de onmogelijkheid van de verwerkelijking der socialisatie-gedachte werd opgemerkt, stelt dit voldoende in het licht-Deze socialisatie is niet mogelijk, omdat wij in een wereld van zonde leven, en zelfzucht en begeerlijkheid, geldjacht en gierigheid, nijd en liefdeloosheid ide harten gevangen houden, of .althans in de zielen sluimeren. Welnu, het zijn juist deze zonden, die een scherpe afbakening van het privaat-bezit noodzakelijk maken, en tevens er oorzaak van zijn, dat de harmonie tusschen het private en commmale, tüsscheh het persoonlijke en sociale vaak zoek is. Deze scherpe vorm^ van privaatbezit is reeds terstond te meifen hij Kaïn, die zich een stad, een sterkte, een soort vesting bouwt, en wiens nakomeling Tubal-Kaïn het zwa'ard smeedt, om het eigen goed tegenover den vijand te verdedigen.

Nu zegt de Schrift over den toestand vlak na den val zeer weinig.

Daaruit veel af te leiden, zou al zeer gewaagd zijn.

Zelfs is 'het Noadliitisch rerbond over de bezits-., •quaestie zeer sober, want wel herhaalt God, hetgeen Hij hij de schepping gesproten heeft; wel geeft Hij den mensoh meer heerschappij over de aarde; wel regelt Hij de straf op de overtreding van het zesde gebod, maar van een nadere bepaling van den eigendom lezen we niets. Het eenige, wat uit dit gedeelte van de Schrift voor ons onderwerp eenige beteetenis heeft, is het feit, dat God in Babel de zondige en onnatuurlijke eenheid der toenschheid breék't, en [aan ieder volk zijn eigen land en grenzen geeft. Hier zien we weer, dat de iionde een scherpere begrenzing en alscheiding noodzakelijk maakt. Wat in een zondelooze bedeeling nimmer geselhied zou zijn, moet nu plaats vinden, en de verdeeling en splitsing der volkeren bewijst alleen, dat door den zondeval een ongestoorde gemeenschap, en een communaal leven, dat waarlijk zegen .afwerpt, tot de onmogelijkheden behoort.

We komen nu tot Israël.

Hierover zou veel te schrijven zijn.

De Mozaïsche wetgeving is van het grootste belang, doch ik moet mij beperken. Het gaat in deze artikelen niet over den eigendom' in het algemeen, doch hepiaaldelijk over de vraag, of de Schrift ons privaat-dan wel comtaünaal bezit leert, en deze vraag sta ook in ons onderzoek naar den toestand in het bondsvolk op den voorgrond. Hoe zijn nu hier de hezitsverhoudingen geregeld? Allereerst moet opgemerkt, dat voor Israël de eigendom een Teligieus Karakter draagt i). Zoo is het in zekeren zin voor alle menschen, want God is de volstrekte eigenaar. Hij geeft den mensch het goed. W^ij hebben de heerschappij van Hem ontvangen. Die heerschappij mogen wij alleen oefenen naar Zijn ordinantiën, en het is er verre vandaan, dat het bezit buiten God omgaat. De zondeval van den mensch heeft juist mede hierin bestaan, dat de mensch zidh aan het goed Gods heeft vergrepen. De Heere had aan Adam en Eva alle boomen des hofs tot spijze gegeven, maar den boom der kennis uitgezonderd. Aan dien boom mocht de mensch niet komen. Dat was speciaal goed voor den Heere, en ziet nu is de mensch niet tevreden geweest, met hetgeen hij had, doch hij heeft zijn hand uitgestrekt naar dien verboden boom. En evenals de zonde, d. i. de breuke met God, ook geschied is, door schennis van de bezitsordinantiën, kan er voor ons alleen gerechtigheid, d.i. recht gebruik van het aardsche goed wezen, door het te gebruiken in den dienst des Heeren, en in gemeenscjbap met Hem. Ook nu, en voor allen geldt het: de laarde is des 'Heeren, initsgaders h'are volheid.

Dit is in hijzonderen zin voor Israël van ktacht.

Dit volk staat in bijzondere betrekking tot den Heere.

Het is in onderscheiding van de andere volken. Zijn speciale erve en Zijn zoon, en die nauwe, religieuze relatie drukt haar stempel op heel het leven van het bondsvolk. Ook het sociale leven staat onder het beslag van deze betrekking. Daarom moeten wij met allerlei conclusies wel voorzichtig zijn, want wat voor 's Heeren bijzonder volk geldt, is nog geen wet voor andere natiën ©n lalle volken. Dit bijzondere blijkt b.v. in de eerste plaats, da, t de Heere alle bezit in Israël, in den volstrekten zin des woords. Zijn eigendom noemt. „Het land is Mijne, dewijl gij vreemdeling]en en bijwoners bij Mij zijt", zegt de Heere in L, ev. 25:43. Van (Kanaan heet het: e e n 1 a n d, d a t d e H e e r e, uw God bezorgt; de oogen des Heeren zijn gedurig idaarop van het begin des jaars tot het einde des jaars" (Deut. 11:12). De Heere spreekt later bij de profeten v^an M ij n goud en M ij n zilver; Mijn olie en Mijn reukwerk; Mijn koren en Mijn most; Mijn wol en Mijn vlas {Ezech. 16:19; Hosea 2:7, 8), terwijl Hij van het goed de tienden en de offers vraagt, en de stoffelijke welvaart verbindt aan de onderhouding van Zijn gieboden. Wat voor den mtensch in het algemeen geldt, dat God de eigenaar en hij slechts rentmeester is, ontvangt voor Israël een exponent, en principieel besch^ouwd kan er eigenlijk v; aji eigendom bij het volk der genade niet gesprdken worden. De Heere is in den volsten zin des woords bezitter, en het Volk' heeft het goed slechts in bruikleen.

Een tweede 'texaktertrek vraagt onze aandacht.

De eigendom wortelt in Israël in de geslachten.

Het gezin, de familie, het geslacht staat op den voorgrond.

De tegenstelling onder het volk der belofte is niet die tusschen individu en gemeenschap, tusschen persoon en het geheel, want dit individualisme kende-Israël niet, doch tusschen het gezin en de gemeenschap. Niet het individu, niet de persoon is het subject van den eigendoni, niaar het huis. Het goed is bezit Van Jti'et geslacht. Het blijft in dezelfde familie, en gaat over van ouders op-kinderen, en wie slechts even denkt aan de 1 o s s i n g s-plichten i(Lev. 25:25, 48) en aan het erfrecht, die in de Mozaïsche wetten nauwkeurig zijn geregeld, stemt toe, dat voor het individueele het geslacht of het gezin in de plaats treedt. In wat wij privaatbezit zouden noemen, zit dus reeds onder Israël een zeer sterk' communaal element, en dit communale waarschuwt ons een al te sterke parallel te trekken tusschen de verhoudingen in Israël en den toestand ten onzent. 'De hezitsvoi'm daar is een andere. En in verband hiennee wil ik even ingaan op een bewering, die dikwerf igehoord wordt, om het communaal bezit te bestrijden, en het aUoosdurende van den privaat-eigendom te verdedigen. Men zegt dan: anneer God socialisatie had gewild, zou Hij hij de verdeeling van K!anaan het land wel tot eigendom van het geheel geproolam'eerd, en niet tusschen stammen en geslachten scherpe grenzen hebben getrokken. Nu volgt uit deze verdeeling slechts tweeërlei. In de eerste plaats, dat in een bedeeling van zonde geen socialisatie mogelijk is, wat reeds eerder werd betoogd, en de Heere Zijn volk kennende, het aan deze proef niet gewaagd heeft, en ten tweede, dat de verdeeling van ibet aardsche goed, of wil men privaatbezit in geen enkel opzicht zonde ot diefstal, is. Dit moet toegestemd. Maar verder moet en mag men ook niet gaan. Meer heeft de verdeeling van het land der belofte ons niet te zeggen. Zij predikt ons allerminst, dat het privaatbezit in die mate onschendbaar is, dat deze Vorm nimtoer m, !ag gewijzigd worden, en zij wijst ons evenmin een maatschappijvorm voor dezen tijd aan. Bovendien mag niet vergeten, dat gelijk boven is opgemerkt, de grond het bezit werd van een familie. Er was geen particulier, individueel, maar alleen familie-eigendom. In dezen bezitsvorm kwam de comm'unale kant dus sterk uit, en dit heeft des te meer beteekenis, omdat de grondeigendoan den grondslag vormde van 'het economiscihie leven in het volk Israël.

Deze vorm van bezit gaf aan het sociale leven Vastheid.

Dr van Es merkt zeer terecht op, dat, al waarborgt een individualistisdhe regeling een grootere •mjate van persoonlijke vrijheid, en al legde dit geslachtsverband den , Israëliet tal van verplichtingen op, lals b.v. het lossersöhap en het leviraathuwelijk, toich deze organische bezitsregeling het miaatschappelijk leven in sterke mate staJDiel maakte. „Door zijn wettelijk recht op den grondeigendom zou de Israëliet in zijn socialen strijd altijd een vasten grond onder zijn voeten behouden. In dagen van tegenspoed vond hij steun in zijn geslacht, en deze steun was daarom van zoo groote waarde, omdat hij op n a t ü u r 1 ij k e wijze, en als vanzelf den Israëliet toekwam, terwijl de gebondenheid, welke deze regeling van den eigendom medebracht een n a t u u r 1 ij k 'karakter droeg', algemeen was, en op patriarchale wijze onderwerping e j s c h-te aan een geziag, dat uit het leven zelf geboren werd"2).


1) Zie hieroirer uitvoerig Dr W. A. van E s, De eigendom in den Pentateuch, blz. 323 e.v.

2) Van Es, a.w. blz. 381.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 februari 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

Socialisatie of Bedrijfsorganisatie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 februari 1923

De Reformatie | 8 Pagina's