GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Privaat of Communaal bezit.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Privaat of Communaal bezit.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Socialisatie of Bedrijfsorganisatie.

XIV.

Tot reclit verstand van hetgeen thans onze aandacht vraagt, is het zéker niet overbodig even te herinneren aan iden inhoud van de vorige artikelen. In die artikelen werd een onderzoek gewijd a, an de gegevens van het Oude Testament omtrent den leigendom, en uit dat onderzoek bleek ons het volgende. In de eerste plaats vonden vvij in het verhaal van de schepping van den mtensch (Genesis 1 en 2), dat a de eigendom zijn oorsprong en fundameht {heeft in de schepping van den mensch naar Gods beeld; b dat het wezen van den eigendom bestaat in heerschappij, en c dat |God de absolute eigenaar, en de mjensch slechts rentmeester is. Ten tweede leidde de beschouwing van de Mozaïsche wetgeving tot dit resultaat, dat a de eigendom in Israël een religieus karakter • draagt; b die eigendom geen privaat-maar familieof geslachtsbezit is, en c door allerlei beperkingen, als sabbatjaar, jubeljaar, offeranden, woonpTaatsen voor Levi's stam etc. beperkt werd. En ten derde meende ik uit al die gegevens deze conclusie te miogen trekken, dat in de sociale wetgeving van Israël, (en de profetie bevestigt dit), niets te vinden is, dat lals angnmient kan gebruikt worden om 6f ihet privaat óf het communaal bezit als het van God verordineerde te verdedigen. Dit entweder-oder kent het Oude Testament niet. Het biedt geen principiëele uitspraak. Het zegt ons alleen, dat in Israël wel privaat bezit gevonden werd, maar met een zeer sterk oomlnunaal karakter. De Heere zorgide er voor, dat het private door het communale getem'perd iwerd, en privaat en oomlnunaal bezit elkiander in evenwicht hielden, en zoo kwam' in het maat-.schappelijk leven van het volk des verbonds iets tot openbaringi van de harm'onie tusschen de persoonlijkheid en de gemeenschap, tusschen den individueelen en giemeenschappelijken eigendom, die den oorspronkelijken Paradijstoestand kenmerkte.

Thans komen we tot het Nieuwe Testament.

Hoe heeft Christus den eigendom' beschouwd?

Deze belangrijke vraag moet eerst beantwoord en dan komt alsvanzelf deze quaestie eerst aan de orde, of de Heiland Zelf eigendom: bezeten heeft. Het antwoord is niet moeilijk te geven. Wel kent Hij persoonlijk' bezit in den vorm' van kleederen etc, (denkt aan den rok zonder naad van "boven af geheel geweven. Joh. 19:23), wel heeft hij in Kapernaum ook ©en eigen tehuis (Matth. 4:13), mjaar van eigendom in tfen gewonen zin des woords is bij Jezus geen sprake. Hij had dien ook niet noodig, en Hij is ook in dit opzicht arm geworden, daar Hij rijk was (2 Cor. 8:9). Echter make men uit deze bewering geen verkeerde gevolgtrekkingen. Hieruit volgt allerminst, dat Jezus, zooals wij stralc's nader zullen zien, het bezit, of enger nog den privaat-eigendom heeft veroordeeld, en evenmin, dat Hij toet Zijn discipelen behoord heeft tot de axmen van het land. Van harte stem ik in met Prof G e e-sink, die Jozef en Maria als eenvoudige burgeimenschen voorstelt, en de gedachte verwerpt alsof Christus tot de straatarmen van Israël zou behoord hebben. „Ook de discipelen", zoo zegt hij, „waren geen proletariërs. Johannes en Jakobus waren zonen van Zebedeus, een weigestelden visscher, die er een eigen schuit en knechts op nahield (Mark. 1:20). Simon en Andreas hadden te Kapernaum een huis, waar Simion's schoonmoeder de gasten aan het Sabbatsm'aal diende (Mark. 1:29). En eindelijk was Mattheus, de tollenaar, die in z'ijn huis een grooten miaaltijd voor een talrijke gastenschaar kon aanrichten, een verm'ogend man”. ¹).

Hieraan verbindt zich terstond een gewichtige vraag.

Al moet toegestemd, dat de Heiland Zijn discipelen niet Ifcoos uit de proletariërs en armie bezitloozen, heeft Hij 'niet door 'Zijn bevel tot de jongeren om-alles te verlaten, en Hem te volgen, den eigendom' en miet name den privaat-eigendom veroordeeld? En moet deze vraag niet bevestigend beantwoord, als ge leest: ergadert u geen schatten op de aarde, .., ., maar vergadert u schatten in den hem!el (Matth. 6:19—21; Lu'kas 2:33, 34); en: erkoop al wat gij hebt, en geef het den armeen, en gij zult een schat hebben in den heniel (Matth. 19:21; Lvks 12:33); en oök: n zoo^ wie zal verlaten hebben huizen of... akkers, oml Mijns naams wil, die zal honderd V oud ontvangen, en het eeuwige leven beërven (MatÜi. 119:29). Volgt uit deze ktasse uitspraken niet, dat het volgen van Jezus met het hebben van hezit onvereenigbaar is, en dus voor den christen de eigendom behoort tot een terrein, waarop hij zijn voeten niet mag' zetten? Het schijnt zoo, en in den loop der eeuwen hebben tal van ascetische ridhtingen op grond van 'deze gegevens alle bezit lals profaan gebrandmerkt, en de armoede verheerlijkt als het ideaal van heiligheid. Doch deze richting dwaalt.

Christus veroordeelt Jxier den eigendom' niet. Wat Zijn discipelen betreft, spreekt het wel vanzelf, dat 'Zijn jongeren, die met Hem het land zouden doortrekken, alles" verlaten moesten. Zij konden niet hij en in hun bezit blijven, onidat hun plaats bij Jezus •was. Doch daarmede deden zij niet afstand van alle aardsch goed. Uit Marfcds 1:29 blijkt, dat Simion in Kapernaum nog een eigen huis hield, en het feit, dat de jongeren na Christus' opstanding weer het 'visschersbedrijf ter hand nemen, bewijst voldoende, dat zij over schuiten en vischtuig h'eschikten. Ook bevat Matth. 19:29: oo wie zal verlaten hebben huizen of a.kkers etc, geen 'enkele veroordeeling van den eigendom'. De Heiland noemt in denzelfden tekst en zeLEs tusschen de woorden huizen en akkers in: roeders 'of zusters, of - x^ader of mo'eder of vrouw of kinderen, en evenmin als Hij het bezit van al die bloedverwanten als nietigeoorloofd beschouwt spreekt Hij [miet geen wo'ord in afkeurenden zin over het bezit van aïckers en huizen. Hij wil alleea zeggen, dat, als het gaat om' "de keuze tusschen Hemi en het aardsch^e goed. Hij voorgaat, en Zijn discipelen niets mogen liefh'ebben bo'ven Hem en Zijn zaligen 'dienst. Eenzelfde gedachte ligt op'gesloten in wat Christus vermaant over het vergaderen van schatten. De verklaring van die vermaning geelt Jezus Zelf in vs 21: ant waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn, en de nadruk valt hier pp het woord schat. En dit woord betedfcent hier het hoogste ^oed. Dit woord wijst aanUe levensrichting 'en het levensideaal. Dit woord zegt, wiaarnaar de 'diepste begeerten van onze ziel moeten uitgaan, en 'dat hoogste goed nu mag niet gezocht en gesteld in het aardsche, dat vergaat, maar moet alleen zijn het hemelsche, wat tot in der eeuwigheid blijft, üxi wat eindelij'k den rijken jongeling a'; angaat, Christus stelt diens, begeerte om' zMig te worden op de proef. Het geloof van dezen man moest blijken in het verkoopen van alles en het offer van zijn bezit aan de arm'en, doch daar'mede bedoelt de Heiland allerminst, dat die eisch voor allen geldt. Hij stelt b.v. Nik'O'demius deze voorwaarde niet, en Mer hebhen de apostelen er niet aan gedacht om bekeerlingen als Cornelius en Lydia aan deze proef te onderwerpen.

Er zijn nog andere teksten, die o-nze aandacht vorderen.

In de eerste plaats verdienen ernstige bespreking die plaatsen, waarin Jezus zich heeft uitgesproken over den ; Mam, 'mon, n.l. Matth. 6:24: ij kunt niet God dienen en den Mammon; Lukas 16:9: aakt .uzelven vrienden uit den on rechtvaardigen Mammon: s 11: oo gij dan in den onrec'htvaardigen Mammon niet getrouw zijt geweest, wie zal u het ware vertrouwen, en vs 13: ij kunt God niet dienen en den Mammon. Ligt in die woorden van den Heiland niet eeii protest tegen allen rijkdotoj 'en bezit? Neen, want uit Lukas 16:9 blijkt, dat er ook een goed gebruik is van den Mamimon, van het geld. Wel noemt Jezus daar het aardsche goed den onrechtvaard'igen Mamimon, 'omdat aan de ver'werving en het gebruik van het geld rraak ongerechtigheid 'kleeft, do-ch Hij vermaant Zijn 'discipelen, dat geld te gebruiken, en wel zóó, 'dat zij door middel van dien Mammon zeer waarschijnlijk 'door het oefenen van barmhartigheid en steunen van den ellendige, zich vrienden maken. Deze •vermaning sluit dus alle veroor-

deeling van het bezit buiten, evenals hetgeen de Heiland laat ivolgen: Zoo gij dan in den onrechtvaardigen Mammon niet getrouw 2ijt geweest etc. Jezus eiscbt dus trouw ten opzicMe van ihet aardsche goed, en Hij stelt die trouw zóó ihoc^, dat, wanneer in het aardsche geen trouw betoond wordt, en de mensch geen trouw beheerder is van bet stoffelijk goed, hij zich onueschiM; betoont |Om het ware, blijvende goed te ontvangen. Doch idit laatste tooet het hoogste blijjcen. Het eerste mogen wij nooit dienen. Wij mogen 'niet ionder hiet ^eld, jn|aia, r ttnoeten er boven staan, en God gedoogt 'niet, dat het aardsch bezit een afgod wordt, waarop wij vertrouwen. Dan bezitten wij niet fnieer'lhet goed, doch het goed bezit ons, en daartegen nu waarschuwt Jezus, als Hij zegt: Crij leunt niet God dienen en den Mammon.

Aan een veroordeeling van den eigendoan valt dus niet te denken.

Christus laat zich in dezen zin nimimer uit.

Dat doet Hij ook niet in de gelijkenis van den rijken dwaas of van den rijken mian en den armen Lazarus. Daarin Jaakt Hij niet den rijkdom van deze menschen, maar vonnist Hij de dwaasheid yan den een, en laat Hij van den ander zien, hoe de uitwendige omstandigheden van deze aardsche bedeeling allerminst maatstaf zijn voor den eeuwigen staat der menschen. Wel blijkt uit deze Schriftgedeelten, en d, a.t accentueert Jezus heel scherp tegenover den rijten jongeling, dat rijkdom heel • gemajikelijk een struikelblok is voor den weg der zaligheid. Hoe bezwaarlijk gaat een rijke in in het koninkrijk der ihemelen! En zoo is de rijkdom hiet op zichzelf een kwaad en een gevaarlijk iets, maar liet bezit en de aardsche weelde 'kan licht voor den zondigen mensch een fcwaad worden, wijl zij hem verhinderen, den wil Gods te volbrengen. Dit behoeft echter niet.. Voorbeelden a, ls van Nik'odemus en Jozef van Arimathea, van Cornelius en Lydia bewijzen zulks overvloedig. Doch wel ligt dit Icwaad |aan de deuren der harten, en daarom heeft Christus [odk zulk diep medelijden met de rijken. Hij scheldt niet op hen. 'Hij is niet iafgunstig, ma.ar Hij bdklaagt ze, want: het is lichter, dat leen kernel ga door het oog van eene naald, dan dat een rijke inga in Jiet Koninkrijk Gods”.

Het zal ons nu duidelijk zijn hoe Jezus over het bezit heeft igeoordeeld.

Door Hem is de eigendom niet als contrabande gebrandmerkt, wat ook bevestigd wordt door positieve gegevens, lals b.v. de gelijkenis van de verloren penning en het verloren schaap-. In het bezit vön aai'dsch goed ziet Hij allerminst zonde, en wanneer Hij erover, spreekt, beschouwt Hij deze dingen altoos in betrekking tot het eeuwige leven. En dat wordt bij dit stuk vaak vergeten. Zeker, Christus laat Zich ook uit over de sociale verhoudingen van Zijn dagen. Hij sluit Zijn oogen niet voor de miaatschappelijke vragen. Hij ziet en jDeoordeelt wat er omjgaat in de sociale beroering van Zijn tijd, doch Hij spreekt er nimmer over in sociologischen zin. Hij predrkt ons alleen de religieus-ethische waarde der dingen, en beschouwt igeld en goed, bezit en productie in dat licht. En [da, arom is het onschriftuurlijk uit hetgeen Christus over het sociale leven gezegd heeft conclusies te trekken voor de economisGhe en striktmaatschappelijfce verhoudingen. Daarom is het dwaas van Hem.' een sociaal hervormer te maken, en uit Zijn ëvangielie allerlei sociologische uitspraken te halen. Daarom is het ook' onmogelijk zich ten gimste van privaat-of com'munaal bezit op den Heiland te heroepen. Jezus geeft van deze quaestie geen pplossing .Hij is niet gekomlen om sociale vragen te |beantwoorden. Hij bespreekt het rhaatschappelijk xTaagstuk alleen in zooverre het verband houdt miet of betedtenis heeft voor de dingen, die iboven zijn. En alleen in dezen zin zijn ia de woorden van onzen grooten Profeet de hoofdlijnen voor de miaatschappelijke verhoudingen te vinden, len alleen mfet dit grondprincipe voor oogen fcan men in het Evangelie zoeken naar leidende beginselen voor sociale studiën. ²)

Dieper kan ik op deze quaestie niet ingaan. Het zou interessant wezen, om' alle „sociale gegevens" uit de Evangeliën te besprekfen, doch zulk een onderzoek zou mïj te ver voeren, en valt buiten het "kader van mijn onderwerp. De vraag, die ik iti dit jartikel onder oogen heb gezien, is deze, VAiat Christus ons predikt over den eigendom, en of Hij een keuze gedaan heeft tusschen privaat-en comhiuttaal bezit, en het antwoord is: Jezus heeft tet bezit, ook' den rijkdom niet, met geen woord als in zichzelf zondig veroordeeld, en Zich over de 'eigendom'squaestie niet uitgelaten. Hij zegt ons alleen, hoe iwij als Zijn discipelen het aardsche goed moeten gebruiken.


¹) Dr Wi. Ge e sink, Van 's Heeren Ordinanüën, 2e deel II blz. 248; vgl. voor dit onderwerp blz. 239—253.

¹) vijl vrij ook Dr J. A. C. van Leeuwen, Armen en. J*en, Kampen 1919, blz. 53, en Dr A. Kuypkïr, De ^Ittisten en de sociale nooden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 mei 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

Privaat of Communaal bezit.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 mei 1923

De Reformatie | 8 Pagina's