Sociale Vrede.
V.
In hét eerste .artikel' is betoogd, dat uit het begrip maatschappö voortvloeit, dat de sociale vrede bestaat in de harmonische ontwikkeling van alle geledingen. Het tweede artikel sloot zich daarbij aan en zette uiteen, dat deze zelfde beschouwing van den socialen vrede geeischt wordt door den inhoud van het begrip vrede. In het derde artikel is gehandeld over do sociale ongelijkheid en het onderscheid {usschen dit 'probleem en de sociale quaestie, en in het vierde is in het Icort het standpunt van Rousseau weergegeven.
Over het M^arxisme Kan ik kort zijn.
Het zal niet noodig wezen in den breede te handelen over het stelsel van hem, die de vader van het hedendaagsch socialisme kan genoemd worden. Zijn gedachten zijn'onder ons allen bekend, en wij weten evengoed als wij onze eigen chHstelijfce beschouwing kennen, hoe het socialisme denkt over de ongelijkheid in het maatschappelijk leven, en over den socialen vrede. Toch wil ik' iets v: an Marx' opvatting zeggen. Hij is in zijn ideeën een volgeling van den wijsgeer Heg el, doch laei dien verstande, dat zijn opvatting, en met name zijn opvatting van de geschiedenis, „het systeem van Hegel ondersteboven gezet" is. Voor Heg el was n.l. 'de geschiedenis de zelfontwikkeling van de idee. In het gebeuren der menschheid ontvouwde zich het absolute, de absolute idee, en alles, zoowel in natuur als in het menschen]even, in staat en maatschappij vormde een bepaalde trap van haar .ontplooiing. Öoch Marx wil, al aanv.aardt hij deze evolutionistische gedachte, van die overheersching der idee niet weten. Niet het ideëele is primair, zegt hij. .Niet 'de ontwikkeling van de idee beïnvloedt den wereldgang, maar het materieele geeft den toon aan. De productiewijze is er eerst. De wijze van voortbrenging dér aardsdhe goederen bepaalt de ideeën van godsdienst, reclht. onderbouw, het andere de bovenbouw, en dat stoffelijke is de oorzaak van alle wenteling, alle wijziging, en ook van alle ellende in de wereld. AVie dus de ongelijkheid wil verklaren, moet tot deze economische basis 'doordringen, en ook de ongelijkheid van nu is slechts door deze factoren te verstaan.
Hoe ziet de wereld er dan uit?
Op die vraag kan alleen een antwoord worden gegeven, wanneer wij 'de maatschappelijke verhoudingen 'kennen, want elke periode, elk tijdvak van menschelijk samenleven heeft, haar eigen sociale toestanden. Die zijn niet door alle eeuwen gelijk'. De wereld 'verandert gedurig weer, en in hiaat historie werkt een ijzeren ontwikkelingsdrang, die telkens weer het oude doet vergaan, en den mensch brengt in een nieuwe levensphase. Zoo moest da oudheid wijken voor de middeneeuwen. Zoo zijn deze verdrongen door den tijd na de reformatie, en zoo leven wij in den nieuwen tijd, die kennelijk naar een nog nieuwere periode stuurt. Deze nieuwe tij'd nu wordt, wat de materiëele levensi'actoi^en betreft, beheerscht door de kapitalistische p r o d u c t i e w ij z e. De werkgever ontvangt arbeid van den arbeider, die gedwongen is door de behoeften van het leven zijn arbeid voor minder te verkoopen, dan de eigenlijke waarde is. Daardoor geniet de patroon, of beter gezegd de ka.pitalist de meerwaarde vEur den arbeid zijner werklieden, en hoopt zijn kapitaal zich op. Hij verrijkt zich ten koste der proletaren, die hoe langer hoe meer verarmen, en zoo k'omen er twee groote klassen tegenover elkaar te staan: die der bezitters en der niet-bezitters, die der kapitalisten en der arbeiders. De eerste klasse bezit de productie-middelen, maar bedient ze niet; de laatste bedient ze, maar bezit ze niet; de eerste heeft het kapitaal, maar werkt er niet voor; de laatste werkt er voor, maar heeft niets dan haar kracht en haai' kroost.
Tusschen die beide is geen verzoening mogelijk. Er is tusschen beide een felle k1assenstrijd.
Dien predikt Marx niet, maar die is er, en wat hij doet, is niets dan die antithese te constateeren, en de menschen tot het bewustzijn brengen, dat zij is en alleen opgeheven kan worden door de zegepraal van een der beide partijen. Die overwinnende partij zal volgens Marx het proletariaat zijn. De onteigenaars van nu zullen onteigend worden. De armen van nu zullen hun rijkdom erven, en dat zal noodzakelijk gebeuren door het ontwikkelingsproces, dat in de maatschappij bezig is. Wel moeten de arbeiders dat proces een beetje verhaasten. Zij 'kunnen bij de geboorte der nieuwe maatschappij optreden als „Geburtshilfers", en dan moeten zij voor een revolutie niet terugdeinzen. Revoluties zijn slechts geboorteweeën, waaruit de vreugde rijst van een nieuw leven. En wordt zoo de onderbouw vernieuwd, dan komt er ook een andere bovenbouw. Het socialisme brengt een nieuwe zedelijkheid, een nieuwe kunst, een, nieuw recht, en volgens de Blijde Wereldgroep zelfs een nieuwe religie.
Wat vloeit hieruit voort voor de ongelijkheid? Dit, en hier is de verwantschap met Rousseau al zeer duidelijk', dat deze ongelijkheid opkomt uit de maatschappij, en te danken is aan economische factoren. Zelfs moeten de natuurlijke verschillen, die toch geen gevolg kunnen zijn van de productiewijze, zooveel mogelijk worden beperkt, en dia rijk gevarieerde wereld van ongelijkheid dient, zoover men maar eenigszins gaan kan, verklaard' uit stoffelijke oorzaken. Daaruit spruit op de onderscheiding, de tot bittere tegenstelling geworden onderscheiding tusschen werkgevers en werknemers; daaruit het coitrast tusschen rijk'en en armen, en daaruit zelfs de verscheidenheid op geestelijk gebied. Want omdat de arbeiders niet over kapitaal beschikken, omdat 'hun jarenlang de gelegenheid ontbrak hun kinderen een voldoende opvoeding en ontwikkeling te bezorgen, omdat de schatten der cultuur buiten hun bereik' lagen, omdat hun leven, hun ziel afgestompt werd in en door den geestdoodenden en afmattenden a.rbeid, vindt ge het intellect, het genie, het talent, de geestesprioriteit, zoo zegt het socialisme, niet onder hen, ma, ar heeft de bezittende klasse door. haar uitbuiterij alles voor zich gehouden". Ook' dus de verbijzondering op' het terrein der 'ideëele cultuur vindt haar oplossing in den stoffelijten onderbouw, en aan de misstanden, die in deze ongelijkheid, aan de schiijnende tegenstellingen, die in deze schakeeringen heerschen, kan alleen een einde gemaakt worden door verandering van den onderbouw in bovengenoem'den zin.
Deze verklaring rekent dus niet met God. Zij schakelt Zijn bestel geheel en al uit. Z, ij legt .alles in de handen van den mensch'.
Of liever, zij wijst de maatschappij' als hoofdoorzaaJc' en hoofdschuldige aan, maar als dat het geval is, wanneer zij de oorzaak, is van .al het kwaad in de ongelijkheid, dan is het vonnis des doods geveld. Dan moet zij zoo spoedig mogelijk verdwijnen. Dan heeft de mensch, 'en met name het proletariaat, dat de dupe van die slechte maatschappij is, het volle recht haar ondersteboven Je feeeren, en de revolutie is gelegitimeerd.
liever van de beginselen der revolutie. De vrijzinnigheid ten onzent moge dit ontkennen, en het revisionisme moge den parlementairen weg uitnemender achten, zijn grondprincipe leidt tot omwenteling, hetzij die geschiedt in den weg van •SM et SC he door het geweld van den machtige, of naar de helsche leuzen van B a k o u n i n door den strijd van het volk'.
Zoo komen wij tot onze christelijke beschouwing. Een beschouwing, die lijnrecht staat tegenover die van Rousseau en Marx, want terwijl dezen de diepste oorzaak' der dingen zoeken in den mensch en de maatschappij, Jdimt zij op tot God. 'l'enmitiste, indien zij ziöh geheel en al laat leiden door de Heilige Schrift. Want niet alles wat zich, ook in dit stuk christelijk noemt, luistert tea Volle naar het Evangelie van Christus. Juist op het punt der ongelijkheid splitsen zich de meeningen, en zien we twee hoofdstroomingen uit elkaar gaan, van wie de een zich absoluut buigt voor de Heilige Schrift-en de andere niet. Het zijn de stroomen van augustinianisme en pelagianisme; van calvinisme en remonstrantisme; van gereformeerde belijdenis en anti-gereformeerde dwaling, die op de vraag naar den laatsten grond der wereld een tegenovergesteld antwoord geven. De laatsten leggen de beslissing óf in de hand Van den mensch', óf deelen tusschen God en mensch, terwijl de eersten rusten in den ondoorgrondelijken wil des Heeren, en in Zijn eeuwig welbeihagen. Nu is het, gelijk' als vanzelf spreekt, hier de plaats niet om die richtingen te bespreken, en haar onderscheiden karakter na te gaan. Ik noemde ze even, om allen nadruk hierop' te laten vallen, dat wij onder 'de christelijke beschouwing verstaan, die, welke is naar de gereformeerde belijdenis. Of wil men het anders: tegenover het standpunt van Rousseau plaatsen wij d'e gedachten van dien anderen en grooteren burger van Geneve, Johannes C a 1 v ij n.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 januari 1924
De Reformatie | 8 Pagina's