GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Johannes Muller in ons land.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Johannes Muller in ons land.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

De tweede maal, dat Dr Muller in Amsterdam sprak, was liij heel wat beter op dreef dan ; de eerste.

Hij gestikuleerde af en toe.

Hij spraak soms met stemverheffing.

Hij maakte aan het eind een buiging.

Indien men niet beter wist, zou men oordeeleij, < lat hij onze kritiek in het vorige nummer had gelezen.

Dat 'kon natuurlijk niet.

Veronderstellen we daarom, dat hij den eersten keer wat onwennig op den kansel stond, maar door langer verblijf in Holland zijn natuurlijke voordracht heeft hei'kregen.

Verandert dit ons oordeel over zijn suggestieve kracht?

In het minst niet.

Suggestie ging er niet van hem uit.

Voor het meerendeel was de-Zendingskapel gevuld met Duitschers.

Men zag het aan de sterkf ontwilikeldè wangbeenderen en ronde gezichten.

Men hoorde het aan de gesprekken.

Bij het uitgaan lette ik daar • bijzonder op.

Dgch'onder den indruk van het gehoorde scheeai' het publiek niet te zijn.

De gebruikelijke informatie naar zieke familieleden werd ingewonnen en aan wenschen voor beterschap ontbrak het niet.

Het gebouw werd geprezen om zijn geschiktheid voor zulke gelegenheden.

Elnfin, men kent den aard van zulke gesprekken. Maar over Dr Muller vernam ik', hoe ik mijn ooren ook spitste, geen woord.

Een bewijs, dat men zeker niet vol was van de lezing.

Het onderwerp voor dezen avond had hij ook' reeds te Rotterdam behandeld.

Het ging over het „Waarom van het lijden"'. Terecht merkte Dr Muller op, dat deze vraag immer haar belangstelling behoudt. •

In de één e vraag zitten echter twee andere opgesloten, n.l. ran.waar en waartoe is het lijden?

De bron van het lijden, zoo vervolgde hij, is hierin te zoeken, dat de mensch losgeraMct, weggeslingerd is va.n zijn oorsprong. Men kap alzoo zeggen, dat het lijden veroorzaakt werd door de zonde.

Het woord „zonde" wordt door hem echter liever vermeden. Het is zoo afgesleten. Hier wil hij het echter gebruiken en dan nader toelichten.

Laat ik hier even interrumpeeren.

Dat men tegenwoordig niet van cliché's houdt valt op zichzelf te prijzen.

Oo'k ons blad heeft er zich in de eerste nummers al tegen verklaard.

Maar ook hierin kan men te ver gaan.

Er zijn woorden, die nooit afgesleten ra'ken. Die munten gelijk zijn, waarvan de beeltenaar tot in détails zichtbaar blijven, oolc al zijn ze eeuwen oud.

Wie alle on de woorden, alleen omdat ze oud zijn, door andere wil vervangen, kan heel wat beleven.

Woorden als liefde, leven, - licht, dag, nacht, morgen, avond en zooveel ajidere meer — om ons tot het alledaagsche te beperken — zijn als uitdrukkingen van gedachten onvergankelijk.

Wie er andere voor in de plaats wil gebruiken, wordt dra het mikpunt der , , sotternijen".

Zoo las ifc ergens, dat men het banale „liefde" beter kon noemen: toenaderingsdrift. Maar men stelle zich voor, dat de schrijver — een jongere — het voornemen opvat om te trouwen, bij den vader van het meisje, dat hem betooverde, belet vraagt en dan eenigszins haklcelend uitbrengt: mijnheer... er werkt in mij.... zulk een toenaderingsdrift... tot Elvira.... de nymf onder uw spruitselen.... en daarom vraag ik U.... mijnheer.... schor van roering.... het uiterste deel van haar rechter aanpakinstrument.... haar binnenhuisje met de vier 'kamertjes waar het altijd tikt, heb ik al.... de nymf Elvira lippentaaide het nog hier voor den toegangsverschaffer .... mijnheer ....

Nu hangt het er van af, welk temperament zoo'n begeerde schoonvader bezit, is hij sanguiaisch aangelegd, dan zal hij het jongemensch met zijn toenadering sdrift in hardhandige verwijderingsdrift naar de deur uitgeleide doen en hem nog een paar niet bepaald lieflijke woorden meegeven op zijn levensweg.

, D'O cliolerisch-getinte zal met bedwongen kracht hem beleefd verzoeken niet langer beslag op zijn tijd te leggen, na het dic'htslaan van de voordeur' dadelijk om juffrouw Elvira bellen, haar aan een verhoor onderwerpen en zoo zij de , , toenaderingsdrift" heeft aangemoedigd, haar een geduchten uitbrander toedienen.

De flegmaticus zal het geval kalmpjes opnemen en doodnuchter opmer'ken: Elvira is niet idioot genoeg om u anders te beschouwen dan als een verma!kelijkheid, ik bied u mijn verontschuldiging aan, dat zij u zoo voor den mal hield.

De melancholicus zal een klaagzang aanlieffen over de ontaarding en verbeestelijking van het tegenwoordige mensch elijke geslacht en Elvira zal nog drie maanden lang aan tafel ten aanhoore van huisgenooten en gasten worden beknord.

In het voorbijgaan — men leide hieruit niet a, f, dat ik voorstander ben van de leer der vier temperamenten.

Nu kan men met zulk een woordvernieuwmg, die de meest elementaire uitdrukkingen uit onze taal betreffen, den draak steken.

Ernstiger wordt het echter, wanneer het woorden betreft, die een hooggeestelijfcen inhoud hebben z. a. God, raad Gods, genade, herschepping, bekeering, hemel of een schrikkelijken inhoud als zonde, duivel, hel.

Hoorde ik onlangs niet van iemand, die het woord bekeering zoo „afgezaagd" vond en den tijd gekomen achtte het door een nieuwen term te vervangen ?

Zijn er niet vele christenen, die het woord „hel" bijna niet meer op de lippen durven nemen?

Dr Muller gaat nog verder en vermijdt zooveel mogelijk den term „zonde".

Zeker, er is met deze woorden vaak' geschermd, alsof ze niet de vreeselijkste realiteiten uitdrukten.

Maar deze woorden ongebruikt te laten of ze door meer vergoelijkende te vervangen staat gelijk met voor die realiteiten het oog te sluiten en te leven in-een halve droomwereld.

Dit alleen reeds is teefcenend voor-Müller's standpunt. ; : f •; : ^3S; i|i|if ^^p^SlS^

Hij is niet rusteloos bezig de diepte der zonde te peilen.

Zijn zonde-opvatting drijft op de oppervlakte.

Het klinkt op' zichzelf heel orthodox, als hij poneert: zonde bestaat niet alleen in het doen van het verkeerde, maar ook in een verkeerden toestand. Dat ligt zelfs in de Gereformeerde lijn.

Maar wat voor ons hoofdzaak' is, belijdt hij niet. N.l. de zonde als-schuld.

Waar liij dan ook spreekt van de erfzonde, sluit hij de erfschuld er niet bij in.

Zelfs gebruikt hij erfzonde niet in den orthodoxen zin.

Ze is meer een gemeenschappelijke zonde, waarin de „erfelijke belasting" een werkzame faktor is.

Dat voert weer tot een luchtige lijdensbeschonwing.

Want het lijden wordt door Dr Muller niet aangemerkt als een straf op de zonde, doch alleen als gevolg van de zonde.

Het smartelijkst lijden, het lijden onder Gods toorn, de gewetenswroeging, de vóór-angsten der hel wordt eenvoudig voorbijgezien.

Op Müller's standpunt blijft Gethsemané onbegrepen.

Het „Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij' Mij v.erlaten" onbegrepen.

De worstelingen van Sion onbegrepen.

Voor hen, die niet maar aan den buiten'kjajit, maar tot in de verdeelingen van ziel en merg lijden, is een man als Muller een moeilijk vertrooster.

Het lijden aan den buitenkant wist hij doarker te schilderen.

De-ervaring leert — zoo k'onstateerde hij — dat , 95 pCt. der huwelijken ongelukkig zijn. Welk een lijden komt daaruit niet voort! Hoeveel geluk blijft daardoor niet onbevredigd! En dat is nog slechts iets. De mensch weet, dat genotzucht hem te gronde richt. Evenwel laten velen zich door deze overweging niet weerhouden om er zich geheel aan over te geven. En dan het egoïsme! Bij den enkele wekt dit een schier onbegrensde persoonlijke gevoeligheid, welke veel als kwaad opneemt, wat niet als kwaad is bedoeld. Wat een volheid van kwalen vloeien daaruit niet voort! Egoïsme begrenst ons ook tot onszelf. Daarom kunnen wij moeilijk' met andere menschen verkeeren. Wij verstaan hen niet. Het egoïsme isoleert ons uit het leven en uit den samenhang van het leven. De egoïst is op zichzelf aangewezen. Hij kan uit het leven niets ontvangen. Zoo verarmt hij, verdort hij, verstikt hij in zichzelf. Hij is oud vóór den tijd. Hij meent, dat hij er het ergst aan toe is van alle menschen. Zoo vervalt hij tot egoïstische psychose. Ook het leven tegen de natuur veroorzaakt zwaar lijden. De levenseischen worden hoe langer hoe hooger opgevoerd. Men probeert er aan te beantwoorden. Maar als men aan het eind van zijn leven staat, lijkt het een mislukt leven. Hoevelen zouden het niet van voren af aan willen herbegirmen. Maar. dat kan niet meer.

Men zal toegeven, dat Muller hier veel waars zegt.

Vooral zijn beschrijving van het egoïsme en wat daaruit voortkomt, mag ook onder ons overdacht worden.

ïoch kan men hieruit de proef op de som nemen, of hij hier niet den buitenkant van het lijden heeft geschetst.

De gevoeligste plekken^ roerde hij niet aan.

Dat deed hij niet om te sparen.

Maar omdat hij ze nog niet heeft ontdekt.

De binnenkant, dat verteerd worden als onder Gods oordeelen, dat kreunen: tegen U, IJ alleen heb ik gezondigd, dat vragen: treed niet met mij in het - gericht — al dat onnoemelijke ziefelped, iwordk hier niet geteld. < xl.ï3lsS8ï' fl

Daarom heeft Muller voor ons niets v-ah een'"' nieuwen profeet over zich.

Hoever blijft hij achter bij dien ouden profeet, die verkondde: „Troost, troost Mijn volk, zal U lieder God zeggen, roep haar toe, dat haar strijd vervuld is, dat haar ongerechtigheden verzoend zijn, dat zij van de hand des Heeren dubbel ontvangen heeft.voor al haar zonden".

Vervolgens 'kwam Dr Muller tot de vraag: waartoe is het lijden? ' ,

Alle pessimisten, zoo ontwikkelde hij nad-or, stellen die vraag en wanneer die niet naar hun genoegen beantwoord wordt, worden zij in hun pessimisme gesterkt. Daarin ligt op zichzelf besloten de vraag naar God. Als er een boom verdort, onderzoekt men wel naar de oorzaak er van, maar men vraagt niet: waartoe? Doch bij het lijden wel. Zelfs de atheïst ontkomt er niet aaai-Dit is een wonder geheim: dat wat een gevolg is van losmaking van 'God is tevens • de grond •van ons heil. Alle lijden drijft naar God terug.

Het zij ons vergund hier even te stoppen.

Tot op' zekere hoogte heeft Dr Muller recht, dat in de vraag naar het doel van het lijden eigenlijk ligt de vraag naar God. Zelfs voor Kant, die de gewone bewijzen voor het bestaan Gods als ontoereikend verwierp, was het doelmatigheids-(teleologisch) bewijs niet zonder beteek'enis. Hij had er veel mee op, ofschoon h? t moreele bewijs hem boven alles ging. Wie naar het doel der dingen

onderzoek: doet, ook-naar het doel van l> et lijden, kan alleen in God als Doelsteller van al het bestaande en alle gebeuren rust vinden. Maar er mag toch ook' ook niet overheen gewipt, dat velen zoover niet komen. Zij nemen liever een ander doel aan, zij zetten liever hun onderzoek' , stil, dan dat zij bij God zouden willen uitkomen. Voor 's menschen bewustzijn is het vragen naar het doel van het lijden volstrekt niet altijd het zoeken naar God. En voor het hart ook niet. Die vraag wordt volstrekt niet altijd ingegeven door het dorsten naar God.

De vraag naar het doel van het lijden vindt haar konsekwentie wel in het zoeken naar God.

Maar hoevelen schrikten voor die konsekwentie terug.

En daarom is het ook volkomen onwaar, dat alle lijden naar God terugdrijft.

Helaas: er is zooveel lijden, dat van God afvoert.

Er is zooveel lijden, dat den patiënt puur egoïs-•tisch maakt, zoodat God hem totaal onverschillig' Iaat.

Er is zooveel lijden, vanwaaruit men God. vervloekt.

Hiervan spreekt de ervaring a, ls met duizende tongen.

In dit opzicht wiL Dr Muller de werkelijkheid niet kennen.

Doch hooren we heoï nu verder.

Hij beklaagt hen, die nooit ziek geweest zijn. Zij meenen, dat met hun gezondheid alles in orde is. Totdat zij plotseling invallen en sterven. Beter zijn zij er aan toe, die als zij in de twintig; zijn, zich eens overwerkt hebben. Zij leeren leven volgens de natuur. Zij worden hoe langer hoe gezonder. Totdat zij in de veertiger jaren niet meer weten, wat zenuwen zijn.

Mij dunkt, hieruit leert men Dr Muller in zijn dageïijksch werk te Elmau kennen. Hij krijgt daar met geschokten, met zenuv^patiënten te doen. En hij stelt hun zoo'n vriendelijke toekomst voor oogen. Voorzeker valt het niet tegen te spreken, dat het zóó' kan verloopen.

Maar nu brengt hij dat - op het geestelijke over. Wier zinnelijk leven nog niet door lijden is gebroken, die nog geen innerlijken knak hebben liekomen, aan. wier levensgevoel nog nooit een slag is toegebracht, hebben hun tegen de natuur inleven nog niet overwonnen. Zij weten zich nog geen organen Gods. Doch wanneer zij wel een katastrofe hebben doorgemaakt, wa, nneer zij 'hebben geleden en leerden vragen: waartoe? , dan merken zij den afstand tusschen hiur eigenlijk zijn en hun bestemming. Zoo leeren zij vragen naar God. En dit lijden is het vruchtbaarst, da, t geleden wordt met menschen, die zelf 'het onvoldoende vaii hun eigenlijke zijn hebben gevoeld.

Ondersteld eens, dat het kwaad geen gevolgen had gehad, dan zou men God niet gezocht hebben, maar nu wel.

Ook wees Dr Muller op de p aedag og i se he beteekenis van het lijden. Door het lijden onder de zonde leert men onderscheiden tusschen het verkeerde en het goede. En men krijgt uitzicht, dat een betere toestand mogelij'k is. Hetzelfde geldt van het ego'i'sme. Zoodra men gevoelt, dat men daardoor anderen benadeelt en zichzelf, is de weg tO't bezinning vrij. Dan zal men gaan nadonken over „Der Sinn des Daseins", de reden van zijn bestaan. En di'e^is gelegen in dienen, zich geven. Ook het lijden in fiètjamilieleven leert men. van .anderen kant bezien. De oogen der ouders . gaan er voor opien, dat de schuld ervan in de eerste plaats bij henzelf ligt. Door het lijden wordt men van zichzelf losgemaakt.

Het lijden heeft, volgens Dr Muller, oo'k h e i 1 s-l^beteekènis. Er zal een steen van een dak vallen en iemand dooden. Door een ongeluk' zal men zijn vrouw, verliezen. Iemand zal door een gasverstikking sterven. Dan heeft men met een ander lijden te doen. Want hieraan gaat geen wetsovertreding vooraf. Toch kan dat lijden vreeselijk zijn. Maar dan zeggen we: dat behoort nu eenmaal tot 's menschen lot. Dan. ziet men echter ook, dat er Iets is boven ons, dat over ons lot beschikt. Dan leert men tegenover het vergankelijke Diesseits. (aardsche) stellen een onvergankelijke , Tenseits (hemelsche). Men vraagt naar den laatsten grond-van het zijn. Alles wordt dan gebouwd op de goddelijke kern van het zijn. We weten, waarom we op de aarde zijn. Ons sterven wordt een doorgang tot het leven. Goethe sprak': Stirb und Werde.

Het vergankelijke moet in ons vergaan, opdat het onsterfelijke in ons kan oprijzen. Dit is do enge . poort, door Christus ons gewezen: sterven aan onszelf. Dan wordt volgens de Bergrede, voor ons, iu-men van geest, het hemelrijk ontsloten. De weg tof het leven loopt door het lijden. Maar dan behooren we gewillig te lijden. Het „moeten" behoort vervangen te worden door het „willen".

Ons past, alzoo verder Muller, groote dank'baa, rlieid voor het lijden. Het is de motor van het leven. En hoe grooter het lijden is geweest, des te grooter zal ook de zaligheid zijn. Achter alle lijden staat: de heerlijkheid Gods. Het is als bij den blindgeborene: opdat de heerlijkheid Gods geopenbaard worde.

Tot zoover Muller.

Met veel zullen onze lezers het volkomen eens zijn. Maar, ze hebben het van onze kapsels duizende malen en beter gehoord.

Èn nog eens: Muller redeneeyt er mooi over en kan dat, omdat hij tot het innerlijke van het lijden doordringt.

Dan: niet alle lijden werpt die vrucht af.

Bovendien — en dat is voor ons het gewichtigste — het zwaartepunt der verlossing wordt gelegd in ons lijden en niet in dat van Christus. Het plaatsvervangend karakter van Christus' lijden wordt door Hem niet erkend. Daarom alleen reeds is hij van een a, nderen geest dan wij. Hierin ligt de vastheid van onze zaligheid: Christus, de Rechtvaardige, heeft geleden voor ons, onrechtva, ardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen.

En hiermee heb ik nog niet eens alle bezwaren genoemd.

Ook op andere plaatsen hield Dr Muller lezingen. De verslagen daarvan heb ik gelezen. Ik geloof echter, dat door het bovenstaande onze lezers voldoende over hem zijn ingelicht.

Ten besluite nog deze opmerking: Muller heeft wel een levensbeschouwing, maar geen wereldbeschouwing en oo'k geen Godsbeschouwing. Afgaande op de titels van enkele zijner werken kan men zich over dit laatste verwonderen. Toch late men zich daardoor niet misleiden. Hij gaaf uit van de stelling: hoe meer we over God deirken, des te duisterder wordt het ons. De Openbaring biedt hem geen houvast. Hij konstrueert zich een God, overeenkomstig de behoeften van den mensch.

Waar hij zijn wijsheid vandaan heeft?

Hit de theologie van de Ritschliaansche school.

Die is ook meer zedeleer (ethiek) dan godgeleei.dheid.

Deze heeft hij gepopulariseerd en aangelengd. Zoo dingt hij b.v. op het Christocentrische van R.itschl heel wat af.

En het op den voorgrond treden van de ethiek heeft in .elke periode nog beteekend: decadentie (vervaJ) van de religie.

Muller mag m.i. dan ook niet anders beschouwd dan als een decadente figuur.

Ook Haarlem.

Ook ter classicale vergadering te Haarlem werd een voorstel gedaan, dat de gezamenlijke kerken zullen samenweiken om het Hongaarsche Gereformeerde studenten mogelijk te maken in ons land te komen studeercn.

Zelfs werd een deputaat daarvoor aangewezen. De sterke classis Haarlem bedoelt daarmee ongetwijfeld, dat haar, kerken te zamen één student voor haar - rekening zullen nemen. Van harte juichen we ook deze actie toe. Welke kerk, welke classis volgt ? ••

Spoed gewenscht.

Nu we het toch over de actie voor Hongaarsche studenten hebben, zou ik nog één wensch willen uitspreken.

N.l. dat men achter deze zaak wat spoed zette.

Met September begint de nieuwe cursus.

Wij schrijven nu reeds April.

De-broeders in Hongarije moeten de beste uit-' zoeken. • '

Dit vereischt eenigen tijd.

De korrespondentie hierover evenzoo. Men gelieve hiermee rekening te houden.

Midden M'ei zal men o.i. moeten weten, waar men aan toe is.

Hoe eer Hongarije geholpen wordt, hoe beter.

Bij geruchte hoorde ik, dat er een ethisch theoloog dit jaar naar Hongarije zal gaan om inlichtingen te verstrekken over het Calvinisme.

Dus om verdeeldheid te zaaien.

Laten wij nu krachtig ingrijpen, opdat Hongaarsche predikanten, hier onderwezen, tegen den ethischon vloed een dam kunnen opwerpen en waarschuwen tegen alle misleiding.

Men versta ons wel.

Niemand zal het misleiding heeten, wanneer de elhischen zich daar als ethischen aandienen.

Maar misleidend is het, wanneer zij zich Calvinisten noemen.

En dat gevaar dreigt niet.

Doch, gelijk onze lezers weten: het bestaat.

Het einfle der oude wereld in 1925.

In ons land bestaat een „Kring der ernstige bijbelonderzoekers".

Deze verbreidt de dwalingen van Russell.

Ook in andere landen van Europa voeren zij propaganda.

Hun schriftuitlegging herinnert in sommige opzichten aan die van „Het Zoeklicht", als ik tenminste oordeelen mag naar een paar vorige Jaargangen. Tegenwoordig lees ik deze periodiek niet meer.

De „Reformierte Schweizer Zeitung" somt eenige dwalingen van deze zoogenaamde ei'nstige bijbelonderzoekers op.

Volgens hen zullen miljoenen thans levende menschen nooit sterven. In 1925 zal de oude wereld te gronde gaan, een nieuwe orde aanbreken, de tronwe verwinnaars van het Oude Verbond zullen opgewekt worden en de wederherstelling aller dingen zal aanbreken. Van . hen, die zullen opstaan worden met name genoemd de aartsv; a.ders .-Vbraham, Izak en Jakob, de trouwe profeten van het Oude Testament en zij, wier namen in Hebreeën 11 staan opgeteekend.

Tot 1925 valt niet al te lang.

We hopen, dat alle onze lezers, het zullen beleven, welke uitvluchten de „ernstige bijbelonderzoekers" zullen maken, omdat hun profetie niet is uitgekomen.

Maar, zoo merkt het Zwitsersche blad op, laat ons goed toezien, dat niet de een of andere uit Galicic weggeloopen Jood zich in Zurich uitgeeft voor den waren Jakob.

Alles wat in dezen tijd bestaat, vinden zij in de profetieën terug.

De spoorwegen b.v. in Nahum 2:3—6: De schilden zijner helden zijn roodgemaakt (dat doelt zeker op de stationchefs of op den rooden band van den hoofd-conducteur), de kloeke mannen zijn scharlakenvervig (dat zal wel moeten sla.a.n op de uniformen der conducteurs, die bij ons per ongeluk blauw zijn), de wagens zijn in het vuur der fakkelen, zij loopen door elkander henen als de bliksemen. Hij zal aan zijn voortreffelijk'en gedenken, doch zij zullen struikelen in hun tochten, zij zullen haasten, naar hun muur, als het beschutsel vaardig zal wezen. .De poorten der rivieren zullen geopend worden en het paleis zal versmelten." - Die laatste verzen zien waarschijnlijk' op-de treinongelukken. Hier rijdt een trein door een muur, daar valt er een in het water. Of sla; at de zinsnede van de p'oorten 'der rivier misschien op tunnels of bruggen? In elk geval opent zich hier een breed veld voor de exegese. In het zevende deel - - aldus de „Ref. Schweiz. Zeitung" — wordt de profetie van Nahum verklaard en volgens die verklaring wordt zelfs hot schokken en het schudden in de treinen, de controle van de spoork'aartjes, het uitstappen enz. beschreven.

Vroeger genoten ten onzent de Neo-Kohlbruggiaansche dominees de eer, - dat de menschen van hen zeiden: wat haalt ie er toch veel uit.

Maar tegen de „ernstige bijbelonderzoekers" zullen ze het toch wel hebben moeten afleggen.

Het blad geeft nog een proeve.

Ook de vliegtuigen en de draadlooze telegrafie zijn volgens deze dwaalgeesten in den JJijbcl voorzegd.

Daarvoor beroepen zij zich op Jesaja 60:8: Wie zijn deze, die daar komen' gevlogen als een wolk en als duiven tot haar vensters? " (Ik heb anders liever, dat een duif tegen mijn raam vliegt dan een tweedekker).

En op Job 38:35: Kunt gij de bliksemen uitlaten, dat zij henenvaren en tot u zeggen: ie hier zijn wij? " Het punt van overeenkomst tusschen bliksem en bedoelde telegrafie zal wel zijn het draadlooze. Je aandacht moet er maar opvallen.

Ondeugend voegt het blad er aan toe, dat opdie manier ook de zoogenaamde ernstige bijbelonderzoekers in den bijbel voorkomen en wel in Spreuken 27:22: Al stiet gij den dwaas in een mortier met een stamper, in het midden van het gestooten graan, zijn dwaasheid zou van hem niet afwijken".

En moge dit wat al te kras zijn, stellig behooren. de ernstige, enz. tot hen, tegen wie Faulus waarschuwde: Want er zal een tijd zijn, wanneer zij de gezonde leer niet zullen verdragen, maar ketelachtig zijnde van gehoor, zullen zij zichzelf leeraars opgaderen naar hun eigen begeerlijkheden en zullen hun gehoor van de waarheid afwenden, on zullen zich keeren tot fabelen" (2 Tim. 4:3, 4).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

Johannes Muller in ons land.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1924

De Reformatie | 8 Pagina's