GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het recht van staking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het recht van staking.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de vorige artikelen zijn eerst weergegeven de meeningen van vooraanstaande mannen in onzen kring, en voorts is de vraag besproken, of de staking te rijmen is met het geloof in Gods voorzienig Isestel. In het vorige artikel is gehandeld over het sociale gezag.

IX.

In den strijd tusschen Talma en Wiielenga is m.i. de keuze, aan wiens kant wij moeten staan, niet moeilijk. Niet moeilijk, omdat de g-ansche quaestie tenslotte loopt over de beteekenis, die men hecht aa.n de woorden gezag en gehoorzaamheid. De strijd gaat niet over de vraag, of de apostolische vermaningen voor ons geizag heeft, want ik heb niet kunnen lezen, dat Talma'Idit ontkent. Wel verschilt hij met Wielen ga e.a. hierin, in hoeverre de autoriteit van deze Schriftwoorden voor onze verhoudingen geldt, maar hij, en dat stem ik' den heer Smeenk toe', doet niet te kort aan de goddelijke waardij va, n de apostolische-uitspraken. Tenminste hier niet. Alleen wil hij er niet van weten, dat, evenals den slaven in Paulus' dagen, den vrijen arbeider gehoorzaamheid geboden is. Die arbeider heeft zich alleen te schikken naar de leiding van den patroon. Daarom moeten we binnen den kring'van het !arbeidscontract niet van gezag, maax van leiding spreken.

Daarop komt nu alles neer.

Dus op de beschouwing van het begrip gezag.

Want pra.ctisch zal Talma den patroon geen mindere zeggenschap toekennen, en van den arbeider geen mindere onderdanigheid eischen, dan zij, die wel spreken van gezag en gehoorziaamheid, al nemen de eersten theoretisch misschien ook een ruimer standpunt in. Hoe moet daarover nu geoordeeld? Talma zegt: het apostolisch gebod: in alles gehoorzaam, kan niet'voor den vrijen arbeider gelden. Hij is slechts tot gehoorzaamheid verplicht binnen de grenzen van het contract, en daarom geldt dit apostolisch woord niet in letterlijkautoritairen zin voor hem. Wie het in dien 'zin gebruikt, doet de Schrift geweld aan, en speelt met de apostolische vermaning. Maar wat beteekent dit woord alles? Dit, dat in alle dingen, waarop' de heer recht had, de slaaf onderworpenheid verschuldigd was. Nu had de heer op heel het leven van den slaaf recht, en daarom moest diens gehoorzaamheid onbeperkt zijn. Doch dien ruimen zin heeft het in alles thans niet meer. Wel beteekent het ook nu in alle dingen, waarop de patroon recht heeft, en ik' zou niet weten, waarom in deze beduidenis Paulus, woord niet van kracht kan zijn voor onzen tijd.

De bezwaren van Talma zijn mij niet duidelijk.

Waarom sluiten gezag en v r ij h e i d elkaar op sociaal terrein uit?

Waarom past bij contractueele overeenkomst en bij leiding geen gehoorzaamheid? Laat ik even een voorbeeld noemen. Iemand, die in de bergen klimmen wil neemt een gids. Dien gids huurt hij. Die gids is dus zijn dienaar, maar toch leidt de gids hem op alle paden door het onbekende bergland. Aan die leiding moet hij zich ook onderwerpen, en doet hij dat niet, kiest hij de „vrijheid" in pla, ats van de. gehoorzaamheid aan een antoriteit, die sterker is dan menig andere, dan raakt hij straks het spoor bijster, en stort in den afgrond. Leiding en gezag zijn geen onverzoenlijke tegenstellingen. M.i. kent Talma aan het woord gezag een beteekenis toe, die te eng is. Gezag is z e g-genschap hebben, en het zeggenschap in het bedrijf rust in de handen van den patroon. Medezeggenschap is, zelfs socialisten als Prof. Bongers erkennen dit, een illusie; Afgedacht nog van allerlei meer principiëele bezwaren, die er tegen kunnen worden ingebracht, zal het practisoh onuitvoerbaar blijken.

Zoo oordeelt ook Prof. Geesink over het sociale gezag.

Hij zegt over de tegenwoordige verhouding van heer en knecht:

Deze verhouding zelf dan w-ordt bepaald en ligt geheel binnen de grens van het contract:

Het gezag van den heer en de oaderdanigheid van den knecht gelden slechts voor den duur en tot hot doel van hot contract, evenal.s daaruit volgen hun wederzijdsche rechten en plichten.

De heer heeft - het recht om gezag te oefe.'ien tegenover zijn knecht met betrekking tot Jiet aanwenden van diens arbeidskracht op de wijze, die hij ovei-eenfcomstig acht met het doel waartoe hij hom in z'ijn dienst heeft genomen.

Door zijn inzicht en beleid heeft hij' niet alleen stuur en leiding aan het arbeiden van zijn knecht te geven, ' dien arbeid te besturen, meer in den m'eest letterlijken zin heeft hij' daarbij! te r e-g eer en, zijn wil .daarbij op te leggen aan zijlii knecht.

N uis het arbeidscontract wel een li'iddel, waardoor de heer gezag over zij' nknecht krijfgt, een gezag waaronder deze zich vrijiwillig stelt, doch da.ai'ame heeft de knecht allerminst dit recht om gezag te oefenen geschonken aan zijn heer. .

De heer heeft dit recht niet ontvangen van zijn knecht.

Hij dankt het ook niet aan zijn meerdere vaardigheid en kundigheid waardoor hij, krachtens zijn 'meerdere vaardigheid en kundigheid, waardoor hij, 'krachtons zijn meerder beleid en inzicht, in staat is stuur en leiding te geven. Dit toch zon hem hoogstens een z e d e 1 ij k gezag verleenen, maar nog geen gezag van rechtswege, want het Iaat zich denken, dat een knecht veel meer vaardigheid en kundigheid bezit in ee nvak, dan de heer, dien hij daarin dient.

Ook 'dankt de heer dit recht oim' gezag te oelenen niet aan zijn mieerder bezit. Wiant wel is het bezit van geld en góéd, van werkplaats en werktuigen een middel om te kunnen laten arbeiden en 'zich daarbij' te doen dienen, doch het bezit van geld en goed geven op zichzelf den miensoh geen recht, over een ander gezag uit te oefenen.

De eenige grond voor het gezag van de: n, heer over zijn knecht, die uw denken bevredigt, is dan ook, dat God zelf met dit gezag den heer heeft bekleed.

Het is God, die den heer over zijn 'knecht gesteld heeft; in Zijn voorzienig bestel; door allerlei tusschenschafcels, waar dat bestel in werkt, als: de wederzij'dsche behoefte, het - elkander ontmoeten, en eindelijk , de we'derzij'dsche bewilliging.

Het is God wien bet beliefd den knecht door de hand zijns' heeren te regeeren.

Het is God, die den man bekleedt met heit gezag over zij'a gezin, over zijin huis, on daaromook met het gezag over hen, die hem dienen in de plaats waar hij werkt, welke plaats niet anders is dan een uitbreiding, een verlengstuk van zijn huis.

Een gezag, dat hem' dus in do plaats, waar hij met die hem dienen werkt, evenzeer , als in zijia huis, van rechtswege toefconit; een gezag, dat ten doe! heeft o-m, zooals wiji boven reeds uitdrulden, de individueele willen 'van ben, die hem dienen, te m-aken en te 'houden tot 'één; ; wi|, _; , die zich richt op het doel van den arbeid.

En nu het recht van staking?

Is het nu geen ongehoorzaamheid den arbeid neer te leggen?

Neen, want deze gehoorzaamheid wordt beperkt en beheerscht door het contract, en wanneer nu aan den moreelen eisch van het contract niet wordt voldaan, wanneer het contract wordt gesaboteerd, wanneer, zooals. een vorig'e maal is uiteengezet, onrecht wordt geplee'gd, staat het in de vrijheid Vcih den vrijeir arbeider om geen werk te doen. Hij is vrijwillig gekomen, en in een noodtoesta.nd, waarin alleen van staking spra, ke mag zijn, doet hij niet aan het gezag tekort, wanneer hij ophoudt met arbeiden. Er is voor hem alleen eisch tot gehoorzaamheid inzooverre hij zich aan het contract gebonden weet.

Meer zal ik er niet van zeggen.

Het is bijna gewaagd O'm tegenwoordig het stakingsrecht te verdedigen.

Ik doe het dan ook met den iimigen wensch, dat onze menschen van 'dat recht alleen bij hooge, hooge noodzaikelijkhei'd gebruik maken. Een sta.king blijft altoos ontzettend in zijn gevolgen, en de strijd in Twente doet zien, op' welke wegen deze conflicten leiden. Toch kan ik, ondanks , alle bezwareir, die tegen de staking zijn in te brengen, niet anders doen, dan op te komen voor het recht, dat de arbeiders h-ebben. Ik ma^ aan dat recht niet tornen, en kajr het dus ook niet eens zijn met h^t volgende schrijven, dat ik dezer dagen ontving. Die brief luidt aldus:

Weleerwaarde Heer!

Vergeef mij' indien ik kort ben en weinig woorden ter introductie kies.

Ik doe dit o-m-des tijds wille.

Mag ik mie "voorstellen als getrouw „Reformatie"lezer en dus oo-k van uwe artikelenreeks, thans 't recht van staking.

Uw argumentatie in het laatst'verschenen artikel VII brengt mij' meer en meer tot de overtuigiag < lat staking van arbeid principieel ongeoorloofd is. 's''andaar mijn vrijlmoedigheid u mijne ovenvegingea te doen toekomen.

In den strijd tegen sociaal onrecht hebben wij niet alleen lijdelijik te zijn en te berusten in Gods voorzienig bestel, doch hebben we inderdaad ook positief het onrecht te bestrijden. Volko-men acoO'Ord.

Tot waar nu de strijd en waar begint de Gihristelij'ke berusting?

Ik ^loof hier het criterium te vinden.

Uw conclusie voert tot strijd en laat weinig of g-een plaats voor de geëischte b'srusting. Er is een bepaald geval sociaal onrecht. Diaartegen dient ge-

streden individueel, voorts organisatorisch, eindelijk langs parlementairen weg. In laatste instantie heeft de overheid roeping het recht te 'handhaven. Blijft ook zijl in gebreke, dan komt de Christelijke berusting aan de beurt.

Dan hebben wij de zaak van het onrecht aan den Ileere over te geven. Hij is Rechter.

Geheel die strijd is echter een strijd des rechts, een geestelijke strijd.

De wereld gebruikt de miacht, de macht v.an het getal. Moeten wij' haar navolgen ?

De vraag te stellen is haar te beantwoorden.

Zoeken wij heel het leven door het niet met een compromis in orde, te krijgen?

Een weinig actie — een vpeinig geloof — ziedaar ons dagelijks leven.

Hebben wij den geloofsmoed de volle consequentie van Gods eisch te aanvaarden? Qi^lfj

Theoretisch misschien, praktisch niet.

Toch moét die eisch ook gesteld aan uwe artikelen.

Is het gevaar omi te vreezen voor die conse-•quentie oók niet groot bij' uwe conclusies?

Geve de Heere u moed, kracht, bovenal wij'sheid!

B. I.

De geachte schrijver vergeet één ding. Berusting en strijd zijn niet twee wegen, waartusschen we moeten kiezen. Het is niet óf stil zijn óf werfen. Neen, die beide kunnen en moeten samen gaan. De rust in Gods bestel eischt jde volbrenging van Zijn wil, en Zijn gebod is., Idat wij worstelen tegen alle-onrecht. De vraag is, ol de staking een geoorloofd middel is of niet. Is ze toelaatbaar, dan kan een arbeider tegelijk zich vertrouwend aan , den Heere overgeven, en tevens ook dit middel aangrijpien tot lotsverbetering. Zoo doen we ook bij ziektegevallen. Wie probeeren alles, en berusten tevens • in 's Heeren wil.

Hiermede ben ik a^n het eirid van mijn artikelen.

Over het maatschapipelijk gezag hoop; ik later nog .afzonderlijk te schrijven. Ik moet nu, wil deze reeks niet te lang worden, de bespreking van dit onderwerp besluiten. Onze G-.od geyie.Yrede temidden der sociale verwarring

K. D.


1) Van 's Heeren Ordinantiën. Tïveedte Deel II blz. 63, 64.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 mei 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

Het recht van staking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 mei 1924

De Reformatie | 8 Pagina's