GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ondanks gevaren tòch noodzakelijk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ondanks gevaren tòch noodzakelijk.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

De gevaren, die aan het beoefenen van de wijsbegeerte verbonden zijn, mogen vele zijn, één ding mag men nimmer vergeten. Al dezïe gevaren zijn niet te wijten aan de wijsbegeerte zelf, maar aan het verkeerde gebruik, dat men van haar maakt.

Wijsbegeerte bedoelt levensbeschouwing te geven. Ma, ax wanneer men nu slaafs volgen gaat anderer filosofie, wanneer men, zonder zelf een eigen inhoud van 't leven te hebben, anderer bewering naspreekt, dan behoeft het geen verwondering te wekken, wamieer de begrippen „menschen, die aan filosofie doen" en „menschen, die het christelijk beginsel verzaken" dikwerf elkander dekken.

Zóó kan men echter ook het allerbeste afkeuren. Wanneer men zich maax dadelijk overgeeft aan de critiek van het modernisme, wanneer men onder de bekoring van het pragmatisme zich laat vangen, wanneer men door zoete ethische toepassingen wordt behaagd, wanneer men alle dogmatici, behalve de gereformeerde, doorwerkt — wel dan is het buitengewoon gevaarlijk, aan theologie te doen.

Het is steeds gevaarlijk, in de stormen te gaan staan, zonder dat men een goeden grond onder de voeten heeft, en zonder dat de beenen stevig en de knieën sterk zijn.

Men neme hier géén ander beeld.

Er zijn er ook, die zouden zeggen: zonder dat men een fiksche parapluie opzet, moet men niet in den storm staan.

Dat beeld is onjuist.

O, ik weet wel, er zijn er velen, , die zoo doen. Zij hebben .allerlei schermpjes. Geijkte termen, waarheden als koeien, vak-uitdrukkingen, die steeds weer te pa: s komen; woorden, die niet eens op hun pas behoeven te worden gezegd, en tóch waar zijn.

Zoo iets van geestelijke Haarlemmerolie, die tegen alle kwalen en tegen alle doling helpt; waarmee ge in alle gevallen, en bij .alle vragen klaar zijt.

Dat zijn de regenschermpjes, die in de stormen worden opgezet, om het hoofd droog te houden. Maar intusschen doorweekt de grond, waarop men staat, en zakt men straks weg. Da.t is alles mooie schijn, maar het geeft geen echte vastheid. Een volgend geslacht, ja, ook het geslacht van de toe­ schouwers reeds, ziet de pppervlakkigheid van het doen van degenen, die zóó optreden, en het verbaast zich. En het keert zich af, om heil te zoeken, daar, waar men ernstig poogt een basis te geven, om op te staan, bij al het vragen en zoeken van deze eeuw. We moeten kunnen staan in den storm, niet omdat we' zoo'n fijne parapluie hebben, maa, r wijl we de hakken in de klei kunnen zetten, en weten, dat we kunnen blijven staan, omdat onze .grondslag nooit wankelt.

Het doen nu van degenen, die met de kennis van enkele waarheden meenen van al de problemen af te zijn, is dat van de menschen met het regenscherm.

Wijsbegeerte bedoelt een bodem te geven om op te staan bij de beschouwing van wereld en leven.

Maar nu komt al dadelijk hier één ding napj voren.

Voor den christen kan het niet anders, of hij komt ook hier in aanraking met een antithese. Er is voor hem geen wereldbeschouwing denkbaar, die niet opkomt uit het geloof. „Tweeërlei wetenschap" is er voor hem. In principe is er ook slechts tweeërlei filosofie.

Maar dan moeten we bij de beoefening van de wijsbegeerte wel degelijk ook zelf op dien vasten grond kunnen staan.

Het is niet genoeg te weten, dat de vaste grond er is — wij zelf moeten die vastheid merken. Wijzelf moeten de stormen het hoofd kunnen bieden, om dan, ook al schokken de stormvlagen ons eens, toch steeds weer onszelf 'terug te vinden, staande op vasten grond.

Met onze filosofie moeten we het aan de wereld kunnen zeggen: zie hier is uw God.

En zoo komen we terug op, de oude reformatorische lijn.

Persoonlijk geloof, onverwrikbaar vasthouden aan de ons geopenbaarde waarheid is noodig voor ieder, ook voor den man van wetenschap. En zijn weten moet telkens weer doortrokken zijn van hetgeen hij zich omtrent de waaxheid Gods en de Opeiibaring Gods bewust is.

Dan heeft de christen-denker al dadelijk een ding op 'den wijsgeer, die met de Godsopenbaring niet rekent, vóór. En dat is dit: hij heeft in de z.aken van de hoofdprincipes vaste lijn.

Nog onlangs werd door P: rof. Hoekstra in een, ' hoofdartikel in dit blad gewezen opt de noodzakelijkheid en de wenschelijkheid van de beoefening der wijsbegeerte; en zeer terecht poogde hijl belangstelling te wekken voox de studie van de christelijke filosofie.

Dat, in het algemeen genomen, .een christelijke wijsbegeerte bestaanbaar is, da, t wijl ernstig hebben te streven naar de vervolkomening va, n onzie wereldbeschouwing, behoef ik vóór de lezers van dit blad, ook speciaal na de artikelen van genoemden christen-denker, niet meer te betoogen.

Maar er is wel een andere vraag, die opkomt.

Er zijn twee kringen onder ons christen-volk, die het dwa, asheid vinden in een blad als „De Reformatie'-' ook wijsgeerige vraagstukken te behandelen.

Dat zijn de kringen van de „eenvoudigen" en van de „hoogen".

De kring van de eenvoudigen heeft haar eigen bezwaar.

Zij zegt: och, wat heeft onze ziel tenslotte aan al dat geredeneer. Als ik maar weet, dat Jezus mijn Zaligmaker is, wanneer ik er maax van overtuigd mag zijn, dat ik in Christus geborgen ben, dan is het genoeg.

Zij, die zoo redeneeren, vergeten één ding. 'En zij miskennen véle dingen.

Zij vergeten, dat hun geloof hun niet van .de vaderen zou zijn overgeleverd, indien deze vaderen op dezelfde wijze zouden hebben gesproken en gedacht als zij. Dat wij een gereformeerde geloofsleer hebben, dat we hebben de boeken met de roode letters, die het vertrouwen hebben van vele eenvoudigen in den lande, dat ook die eenvoudigen zelf kunnen spreken van dingen als rechtvaardiging en heiliging, dat ze kunnen werken met begrippen als „zijns gerechtigheid" en „wezeiisgerechtigheid" is ten slotte te danken aan de dehkactie van een voorgeslacht.

Zij vergeten, idat de Remonstranten, die z§ zoozeer haten, nooit hadden kunnen worden bestreden, indien de Dordtsche vaderen 'geen wijsgeerig inzicht getoond hadden in de dingen, waar het om ging.

Zij vergeten, dat ook hun eigen geest behoefte heeft aan wijsgeerige actie; en dat zij' aan 'wijsbegeerte doen, op hun manier, zoodra zij pogen heel het leven en alle levensopenbaxing vanuit één gezichtshoek te zien.

Zij vergeten dus, dat zij' zelf wijsbegeerte noodig hebben, ja.; dat zij die gebruiken.

Bovendien miskennen zij vele dingen.

Zij miskennen veel •v: an het werk van onzen Christus. Zij schijnen heel het terrein van de , gemeene gratie te loochenen. Maar gelukkig zijn ook hier, de inconsequenties. W.ant deze zelfde menschen weten dikwerf in een roerend dankgebed hun Heiland te verheerlijken in datgene, wat als vrucht

van Zijn kruis hen toelcwam, wanneer zij met hun gezin aan tafel gezeten God danken voor het droge brood, dat hun nog uit genade toekomt.

Er is ook nog een ^andere kring, die het dwaasheid vindt, in een blad als het onze wijsbegeerte te behandelen.

Ik noemde den kring van de „hoogen".

Nu bedoel ik met „hoogen" allerminst onze maarnen en vrouwen van wetenschap. Ook niet onze „deftige menschen" in 't algemeen.

Maar er zijn er, die zoowat liggen in de richting van Kant.

De wijsgeer heeft genoeg aan filosofie. Religie, wel dat is voor het gewone publicum, om de moraal uit te venten. Godsdienst is dan een venterskar, wa, aropi de deugden worden uitgepond — maar dat dan voor hen, die niet hoog genoeg staan, om .wijsgeerig de dingen te zien.

Nu weet ik wel, dat zie het zóó niet izeggen.

Maar wel geloof ik, dat er toch bij sommigen, zooal niet bij verscheidenen, een neiging is, om de „massa" van wijsgeerige dingen vreemd te houden.

Daarin ligt een soort hoogheid tegenover het gewone publiek.

Maar oorzaak van dit doen is dit, dat men ons gereformeerde volk niet kent. Zeker, er is iets waars, veel waars zelfs in de bewering, dat eenhalve geleerdheid erg gevaarlijk kan zijn. Onze tijd telt ze bij honderden, welhaast bij: duizenden, die van alles een hap en een snap, weten; die, juist omdat z'e zoo weinig weten, buitengewoon arrogant zijn; die over alles en nog wat meepraten, en de grootste oppervlakkigheden en de meest grove onjuistheden als hoogste wijsheid aan den man brengen. Ons jongere geslacht is zoo dom, omdat het zooveel leert. Het wordt eerst wijs, wa, nneer het niet meer zooveel weet, of wanneer het nog veel en veel meer gaat leeren.

Dat is de ééne kant.

Maar er is ook nog iets anders.

Dat is dit: men moet ons gereformeerde volk kennen. En dan zal men zien, dat juist bij onze meelevende menschen de constellatie geheel anders is. Zeker, daar zijn ook wel individueele verschijnselen, die weinig hoopvol stemmen. Maar die verschijnselen van oppervlakkigheid en eenzijdigheid worden evenzeer gevonden in den kring dergenen, die kritiek oefenen. Daarmee is een kring op zichzelf nog niet geoordeeld.

Ons gereformeerde volk kan de weelde van het zich bemoeien met wijsgeerige vraagstukken werkelijk wel verdragen.

Onze menschen toch hebben in deze dingen een geheel eigen type.

En juist door dit eigene wordt het voor hen niet alleen geoorloofd, maar zelfs noodzakelijk, da, t zij zich met de wijsgeerige vragen inlaten.

Over dezen kant van de zaak een volgend maal.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 oktober 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

Ondanks gevaren tòch noodzakelijk.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 oktober 1924

De Reformatie | 8 Pagina's