GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Antwoord.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Wanneer ik thans antwoord' — breeder dan een vorig maal mogelijk was — op het stuk v, an Dr de Gaay Fortman, dan wil ik beginnen met enkele opmerkingen vooraf te maken. In de eerste p> laats dit, dat het mij leed doet, dat mijn stuk over bet christelijk gezin een nasleep heeft als deze. Veel liever ware het mij geweest, indien het onderwerp, waarover het ging, de volle aandacht had behouden, en niet een bijzaak, die ter sprake kwam, schier alle opmerkzaamheid trok. Hier toch zit ook ©en psychologische kwestie. Straks zal men zeggen, dat ik artikelen schreef over het M; . O. en men zal neiging hebben, om te vergeten, dat het christelijk gezin zoo sterk onze aandacht had. Maar dat is nu eenmaal zoo.

In de tweede plaats dit: ik heb een hartgrondigen afkeer van persdebat. Omdat het meestal vrij onvruchtbaar is. En wijl het meestal niet mogelijk is, die welwillendheid in de zinnen op schrift te leggen, die men in zijn 'hart tegen zijh opponent gevoelt. Vooral lijden sommige menschen aan dat euvel — en misschien ben ik er wel één van. Wanneer ik dus nu moet debatteeren, dan zal het niet anders kunnen, of van te voren moet ik wel spreken van mijn houding tegenover het christelijk M. O. in het algemeen — dit ook in beantwoording van het stuk van Dr d. 'Gr. F.

Daartoe begin ik dan met het laatste, wat mijn geachte opponent zeide. Hij richt ©en opmerking tot de pers in het algemeen. En verzoekt, wanneer men zich met het M. O. wil bemoeien, af en toe eens iets uit het officieel orgaan over te nemen of te bespreken. En dan antwoord ik: zéér gaarne. Wanneer men zorgt, dat wij het bewuste orgaian in ons bezit krijgen, dan zal het daaraan zeker niet ontbreken. We willen in deze rubriek zoo' mogelijk allerlei belangrijke verschijning bespreken, en houden voor de stukken uit het orgaan der vereeniging van leeraren bij het M. O., en wat daarmee samenhangt, gaarne eenige ruimte beschikbaar.

En dit dan, opdat de liefde en d'e belangstelling voor het M. O. bij ons publiek in breeden kring toenemen moge. Precies zóó als Dr d. Gr. F. het wenscht.

Want werkelijk aan die liefde ontbreekt het ons niet. Hierover wil ik niet spreken. Het Chr. M. O. heeft mij eenmaal een moeilijk offer geko'St. Diat behoef ik evenwel hier niet te zeggen. Maar wat men eenmaal een offer wijdde, houdt men in liefde vast. Evengoed geloiof ik dit van de leeraren, die veel „over hadden" voor het Chr. M. O.

En nu het stuk van Dr d. G. F. in zijn geheel.

Zie, er is in dat stuk sprake van: „verzamelen blazen", „de blazer Dr WaXerink", „naamloos schimpen", „smaders" en dergelijke meer.

Het doet mij meer leed, dan ik zeggen kam, dat op dezen toon mijn stukken werden beantwoord. Hadde ik geweten, 'dat het mogelijk ware, dat menschen van academische vorming zelfs, op zulk een wijze zouden kunnen ingaan, op hetgeen in goeden gemoede werd gezegd, toen ik weergaf, wat er leeft in zeer vele harten, misschien had| ik gezwegen, met de gedachte: wanneer zelfs dié menschen je niet verstaan, wat moet er dan van je werk worden.

Want werkelijk, er is van schimpen geen sprake. Men schimpt niet op hetgeen men heel liefheef t. Men smaadt niet datgene, wat men een groote plaats in zijn hart gaf. Het is onwaar, dat ik verzamelen blies tegen het Chr. M. O. Ik deed dat voor het M. O., en, zooaJs er uitdrukkelijk te lezen staat, opdat onze menschen aan mamien als Dr de G. F., die het christelijk M. O, liefhebben, zouden steun verleejien tegen zoO' velen, die bij het Chr. M. O. zijn, omdat.... ja, waarom? Zeker niet o IL d a n k s een offer.

En nu weet ik niet, of het debat zal worden, voortgezet. Maar dit weet ik wel, dat die toon, die door IJr d. G. F. wordt aangeslagen 'u i t het debat moet. Ik meen daarop recht te hebben. Anders beteekent het handhaven vian dien toon een pijnlijke beschuldiging, een bewijs van wantrouwen in mijn bedoelingen. En nu zegge Dr d. G. F. niet: „gij hebt ons ook aangevallen" — dat is niet waar; ik viel alleen aan hen, die aan onze inrichtingen een geest vertegenwoordigen, Uien wij aan „onze" scholen niet mogen en niet kunnen dulden.

Want nogmaals herhaal ik, wat ik schreef in mijn stukje „Een soort protest", dat ik zeer uitdrukkelijk niet heb gesproken van het Chr. M. O. in het algemeen. En het is opvallend, dat, wa-'ir het om die kwestie juist gaat. Dr d. G. F.'s stuk allerminst mijn opmerking tegenover de motie van de Ver. van leeraren weerlegt. Hij bewijist nergens, dat ik „in het algemeen" het M-O-h«'b ver­ dacht gemaakt. F, n daarmee is het optreden dier Vereeniging niet gerehabil; . teerd.

Dr d. G. F. gooit de zaak eveniwel over een anderen kant.

Hij zegt, wanneer ge zegt: er zijn feiten, daii moogt ge dat niet doen, voor en aleer ge „de feiten hebt onderzocht" en „een gesprek met de betrokkenen op niets is uitgeloopen".

Dat is , werkelijk iets nieuws. Welke consequentie dit voor de practijk van het leven onzer pers hebben zou, kan ik me moeilijk indenken. Wanneer ik me ''dan herinner de historie van onze scholen, onze politieke geschiedenis, ons kerkelijk verleden dan zeg ik: hoe zwaar hebben we dan al die jaren overtreden.

Ja, zeker, mijn geachte opponent zou gelijk hebbeu, wanneer ik in de krant gezet had: die bepaalde meneer overtreedt, en wij maken dat den volke bekend. Maar nu is de zaak anders. Er is een gevaar voor ons M. O. Diat gevaar schuilt niet in één man of vrouw, dat schuilt in velen. Het is wellicht ontstaan door twee oorza, ken: de behoefte aan samenwerking tusschen hen, die niet op eenzelfde confessioneel standpunt staaji, en dooi de personeelnood, idie er was en is tengevolge van het zoO' snel zich uitbreiden van ons M. O.

En waar deze zaken toch werkelijk niet in een hoek geschieden, waar tengevolge vian één en ander herhaaldelijk klachten viel, waar ook door de goede leeraren(essen) zelve herhaialdelijk met een vragend gebaar in dezen 'de schouders werden opgetrokken, waar de meer positieve krachten steun werkelijk noodig hebben en dit ook meermalen erkennen, — gezien dit alles en misschien nog veel meer d e r g e 1 ij k e dingen — daao: is het optreden van de Ver. v. leeraren(essen) bij ons M. O, voor mij een volmaakt raadsel.

Een raadsel is mij ook het schrijiven vian Dr d. G. F., wanneer hij' zich uitspreekt alsof, zoolang geen namen en bewijzen zijn bijgebracht, dit alles voor laster moet worden gehouden.

In het onderschrift op het stukje van Dr Veldkamp zinspeelde ik op enkele feiten. Is dat nóg niet voldoende? Die feiten weet toch ieder, en ze zijn ten deele zwart op wit te controleeren.

Voor dit opkomen voor hen, die feitelijk aan onze scholen niet hooren, kan ik maar één reden vinden, en dat is déze: men vreest, dat door mijn schrijven ook de goede elementen verdacht gemaiakt zijn. Welnu, alleen de vrees, die een slechte raadgeefster is, kan zulks onze getrouwe broieders en zusters bij het M. O. hebben ingefluisterd.

En dan.... is dat niet óók een gevaar, dat er op de meeste vali onze M. O.-scholen zooveel kinderen gaan, die uit ten eenenmale ongeloovig milieu komen ? Dat is nu niet weer „een verdachtmaking", maar ik meen hier een ernstig vraagstuk voor ons M. O. aan te raken.

En dat vraiagstuk van de leeraren, én dat vraiagstuk van de jongelui zien toch ook onze M. 0.menschen ?

Indien niet, dan zou er ernstige reden tot bezorgdheid ook door hen worden gegeven. Maar zij zien het ongetwijfeld.

Maar in dit licht beschouwd, is de bewering van Dr d. G. F., alsof er eerst een onderhoud had moeten zijn met de betrokkenen, en al dergelijke méér, geheel onhoudbaar. Het betreft niet een enkel feit, ^et betreft een gevaar, dat zich uit in bepaalde feiten. Nu heeft ons M-O. in het al gemeen terecht vertrouwen. Gelukkig wel. Maa.r dat doet van de gevaren, üie er dreigen, niets af.

En die gevaren liggen, ook ia het opitreden van verschillende leeraren.

Maar niet in „ons, leeraren bij het Chr. M. 0."

Wie gewoon is te onderscheiden, zal ook die onderscheiding verstaan.

En nu zeg ik dit: wat zou het voor nut hebben, enkele feiten in de krant te noemen? Het gevaar moet gesignaleerd. En wij verwachten voor de bestrijding van het euvel de medewerking van onze leeraren.

Zeker, in besloten kring wil ik wel feiten noemen. Maar het n u t daarvan is problematisch.. Beter is het, dat we samen handelen over de vraag, hoe er beterschap is te krijgen.

Tenslotte nog een enkel woord over een onbegrijpelijke wijze van uiten van mijn geachten opponent. Het gaat over dominees, die schrijven. Het groote getal van hen, die.het niet doen, vergroot voor Dr d. G. F. het respect voor het ambt Laat ik dit zeggen: niemand, die schrijft eisoW eenig meet respect voor zich, dan voor iemaiiïi die niet schrijft. Het ware dwaasheid zulks te veronderstellen. En even dwaas schijnt het mij, een soort tegenstelling in het leven te roepien tusschen drie soorten van predikanten, de eerste soort, di^ wetenschappelijk werk doet en daairbiji al of nie' „iu de wijk werkt", de tweede soort, die vee' schrijft, en de derde sooTt, die veel wijkarbeid doet.

Er zijn nog menschen onder de dienaren de^ Woords, die voor God en hun geweten overtuigo, zijn, dat zij in hun wijk, naar de mate van hui' krachten getrouw .arbeiden, die dajirbij ook naar

eenzelfde mate op wetenscha, pipelijk terrein hun krachten geven, en toch ook nog tijd vinden, om het werk, waartoe God hen heeft geleid, het werk voor de publieke zaak in het publiek in de pers, naar hun beste weten te verrichten.

Het „terar dum prosim", „laat ik maar verteerd worden, indien ik maar mag nuttig zijn", is niet het devies geweest van één man.

Ieder Dienaar des Wooïds, die Zijn Zender liefheeft en die liefde, bij het aanschouwen van de nooden van onzen tijd, voelt branden in zijln haxt, zal iets daarvan verstaan.

Men blijve van die dingen af. En wat Dr d. G. F. daarover schrijft heeft veel van een vterdachtmaking, alsof zij, die schrijven, in hun wijk niet getrouw zouden' zijn.

Maar dit is bijzalak. Een bij'zaak evenwel, die we even moesten noiteexen.

Intusschen de zaak van ons M. O. en onze bezwaren hebben we nog eens weer duidelijk uiteengezet.

We verwachten nog immer bewijs, dat door ons tegen het M. O. in het algemeen is geageerd.

En het M. O. heeft en houdt de liefde van ons aller hart. Ook de mannen en vrouwen, die. aan het M. O. arbeiden, respecteeren we om hrms werks wil.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 mei 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

Antwoord.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 mei 1925

De Reformatie | 8 Pagina's