Hoe 't vroeger was.
Om dankbaar te blijven voor wat wij in onzen tijd ook op het terrein van onderwijs en op.voeding genieten, is het wel die-nstig, zoo af en toe eens een blik te slaan op-vroegere "toestanden. Het den vorigen keer aangehaalde werk van Va'n Eek.(„Hoe 't vroeger was", uitgave' Wolters) geeft op menige bladzijde aardige teekeningen van het schoolleven bij onze vaderen. Zoo haalt hij O'p biz. 5.'> aan, wat „De Denker", een der Spectatoriale Geschriften der 18e eeuw, in 1774 van de huiselijke opvoeding en de resultaten van 't onderwijs in dien tijd schetste.
Het heet - daar dan, dat de ouders, wanneer de kinderen twee jaar zijn, soms al vroeger, er de handen geheel van af trekken. Zij leveren ze dan o-v-er aan een Scho-olmatres voor een klein prijsje. Daar zitten ze samen met veel anderen in een bijdorven, dus ongezonde atmosfeer. Men zendt er de kinderc'n heen, om van ze aï te wezen. Want om te leeren zijn ze nog veel te jong en de schoolmatressen zou'den er bo'vendien niet toe in staat zijn. 't Zijn doorgaans oude meideoi, wie"de dienst lastig valt of, omdat ze niet meer aan den kost kunnen komen, een schooltje opzetten; of 't zijn weduwen, die in haar'armoede geen anderen weg open zien, om zich tegen honger en koud© te wapenen.
De ouders zijn al blij, als de kinderen ©r in vier jaar de letters van 't abc leeren met misschien nog enkele berijmde psalmen en gebeden. Tot het zesde jaar blijft zoo'n kind dan gewoonlijk onder het ppzicht van een Schoolmatres en als dan de jaren het eischen, beter gezegd, als het alle vrees en ontzag voor de Matres verloren heeft, geeft men het aan mannen-handen over; men zendt het naar een Hollandschen ol Franschen schoolmeester. De eersten, die Hollandsche Schoolmeesters, gelden al voor zeer bekwaam, wanneer ze kunnen lezen en schrijven en de eerste regelen der cijferkunst „matig" verstaan. De Fransehe Schoolmeester moet boven dat alles natumtijk .nog de Fransehe taal verstaan en de jongens leeren, een diepe buiging („reverentie") te maken. Men weet vaak heel weinig van deze mannen af. Niet zelden zijn het oude koetsiers, die dus „van den bok tot de plak" bevorderd zijn; ook komt het voor, dat ze als afgedankte soldaten een broodje in de school gaan zoeken. Met hun kennis staat 'het dikwijls droevig geschapen; ze kennen niet de taal.
waarin zij onderwijs mo'eten geven; van de Zedekunde hebben ze geen denkbeeld. Dat de leiding van zulke menschen niet altijd gunstig op de kinderen werkte, behoeft ons waarlijk niet te verwonderen.
Na verloop van eenigen tijd worden dan de kindoren ontslagen door den Schoolmeester. Zij krijgen dan een loffelijk getuigschrift, waarin van de bekwaamheden der kinderen nog al hoog wordt opgegeven. En hoever is het kind nu in werkelijkheid gevorderd? Wel, het kan lezen, nog wat: gebrekkig, maar dat zal mettertijd wel beter worden; bovendien kan het letters maken, misschien ook schrijven. En dan kennen ze den Catechismus ©n een derde deel van de Psalmen van Datheen. Voeg hier nu "bij, dat ze ook Frajisch kunnen praten, bijna zoo goed als hun meester, die e.r niet veel van verstaat. Het zedelijk gadrag is geëvenredigd aan de kennis. Zij hebben geleerd, den huichelaar te spelen. Meester en Ouders te bedriegen en in 't heimelijk „vele snoodhedfen te bestaan", die ze later openlijk zullen bedrijven.
Eindelijk is het nu zoover gekomen, dat de kinderen nog andere wetenschappen moeten leeren. Algemeen wordt de Latijnsche taal aangemerkt als de sleutel om het geheim-k'abinet der geleerdheid te ontsluiten. De meeste fatsoenlijke kinderen moeten Latijn leeren en tot dat einde zendt men ze naar de Publieke Scholen. De Latijnsche jongens munten uit in kwaad te doen; met dat vo'Oroordeel komt de jeugd op de school en hier durven ze openlijk te doen wat ze vroeger heimelijk' deden... Met de onderwijzing gaat het hier veelal niet beter dan in de Fransche bcholen. Vele Leermeesters zijn Duitschers, die wel Latijn, maar geen Neder-(luitsch verstaan, 't Spreekt dan ook vanzelf, dat op die manier het onderwijs vaak gebrekkig moet zijn. Komen deze leerlingen dan oiolc op de Academie, dan zijn ze nauwelijks in staat, om Üs lessen der Hoogleeraren half te verstaan. Maar dat komt er ook niet zooveel op "aan, want de meesten komen toch maar op de Academie om er hun vermaak te scheppen; niet om te leeren, maar om te lichtmissen; allerminst om nutte leden van de Maatschappij te worden. Inmiddels hebben «ze aan de ouders heel wat gekost en in ruil daarvoor heel wat verdriet en hartzeer gegeven.
Zonder twijfel is bovenstaande schets al te donker gekleurd. Wat bij sommigen-vOiOrkwam, wordt als algemeen aangegeven. Toch zal er ongetwijfeld zoo veel waars in zijn, dat we met dankbaarheid mogen • vaststellen, dat het onderwijs van onzen tijd aan de te stellen eischen heel wat beter voldoet. Hier en daar is er nog wel een trekje van gelijkheid. Denk maar aan onze bewaaxschooltjes op sommige plaatsen en aan het gebruik, dat sommige jongelui van hun academische voorrechten maken.
'k Hoop, bij de vele klagers van het heden door een blik op het verleden nog de geschiktlieid tot een beetje dankbaarheid te hebben vermeerderd.
G. MEIMA.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 januari 1927
De Reformatie | 8 Pagina's