GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Prof. Haitjema's formalistisclie Scïriftbeschouwing.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Prof. Haitjema's formalistisclie Scïriftbeschouwing.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Blijkens zijn artikel over „De Asser Synode en het Schriftgezag" lijdt Prof. Haitj-ema niet alleen aan een egaal kerkbegrip, maai" ook aan een formabstische Schriftbeschouwing.

Hij beziet de Schrift eigenlijk alleen van den formeelen kant.

Hij legt er nadruk op — en zeker niet ten of' rechte — - dat „onmiddellijk achter de Heilige Scbrifi de levende God staat". Hij maakt bet woord va» Junius — - de vertaling blijve voor zijn rekening " tot het zijne: „Want al wat in - de H. Schrift staat heeft - een bijzondere betrekking o-pi God', op-da'' gene, wat naar ons o-ordeel toch wel heel ver van Hem afhgt". Het spreken Gods to-t .-.G-ns , door o^'

Heilige Schrift wordt „een toespreken met eischen en beloften, met Wet en Evangelie". En God, Die spreekt tot ons door „dat bovennatuurlijk instrument der H. Schrift", verwacht van ons een antwoord; „een antwoord, waarin wij Zijn majesteitelijk gezag erkennen door verslagen te bekennen, dat Wet en Evangelie beide in den Bijbel, ja, - dat de transche Heilige Schrift ons aangaat. Wij moeten op de majesteitelijke sprake Gods antwoorden met CTehoorzaamheid en vertrouwen, met verootmoediging en geloof".

Dieper gaat hij echter op' de materie van de Heilige Schrift niet in.

Als hij daarover zal beginnen te handelen, springt hij (blz. 283) na 7 regels reeds op het d-oel der H. Schrift over.

Ook zijn onderscheiding, dat wat God zegt in de Schrift geen „mededeelingen" zijn zonder meer, welke men slechts vooir waar heeft te houden — over zijn foutief beroep op het voor „waarachtig" houden van den Heidelbergschen Catechismus spraken wij vroeger reeds —, maar „bevelen", die gehoorzaamheid en vertrouwen eischen, brengt ons materieel geen stap verder. Ook die raak't, afgedacht daarvan of deze voorstelling juist is, slechts (Ie f o r m e e 1 e zijde der Schrift, het karakter van het Woord Gods.

Dat Prof. Haitjema er niets van wil weten, dat de inhoud der Heilige Schrift alleen gezaghebbend mag heeten, voorzoover hij op' het zedelijk-religieuze betrekking heeft, konstateeren wij ihet geno'egen. Immers uit zijn voorafgaande redeneering zou men dat licht kunnen afleiden. Het komt ons dan ook voor, dat hij in die redeneering zeer eenzijdig is geweest. Het woord „bevelen", dat hij daarbij gebruikt, js veel te eng. „Bevel" doet werkelijk aan iets denken, wat op het ethische leven betrekking heeft. En het heeft er veel van, dat Prof. Haitjema de beide elementen van het geloof: kennis en verirouwen, niet naast elkander stelt, maar de kennis aan het vertrouwen geheel en al ondergeschikt maakt. Tegen zulk een geloefsbegripi nu zouden wij overwegend bezwaar moeten maken.

Maar goed. Prof. Haitjema wil niet gerekend worden-tof hen, die „de averbekende stelling in bescherming nemen": Gods Woiord is IN de Schrift. Hij staat op dit standpunt „Overal in d'e H. Schrift ligt de sprake Gods van Wet en Evangelie. Niets is daarvan uit te zondereai. Zelfs geen droog geslachtsregister. Als Gods G-eest door het geschreven AVoord heen de oonscientie des menschen aanraakt, dan wordt het „gezag" van de H. Schrift bevend doorleefd, ook het gezag van zulk een bladzijde van den Bijbel, waar men vroeger nooit iets in vond".

Dat alles kunnen wij gereedelijk' toestemmen, al zouden, wij ons liever ietwat anders hebben uitgediifkt.

Doch dit is slechts een uitwerking van het Ihema: God spreekt door de Schrift.

Dat formeele wordt door ons allerminst onderschat.

Wij oordeelen niet: het is , , slechts" formeel en daarom minder belangrijk.

Keen, dat formeele mogen wij nooit loslaten. W^j kunnen het niet missen.

Alleen maar moet onmiddellijk daarna aan de orde kom.en de inhoud, het materiëele van de Schrift.

Wat zegt de Schrift? Dat is een vraag, welke wij niet onbeantwoord mogen laten.

iüi daarover glijdt nu juist Prof. Haitjema heen.

Hij blijft bij het formeele principe. ^

Hij verwaarloost het materiëele.

Daardoor wordt hij formalistisch.

Wat zegt de Schrift? Dat was de vraag, welke te Assen aan de orde word gesteld.

Het ging over bepaalde wo'Orden van de Schrift.

Maar door zijn formalistische Schriftbeschouwing kan Prof. Haitjema dat niet waa.Tdeeren.

Hij ziet niet in, dat men kan roepen: heel de Schrift heeft voor mij gezag, van a tof z, en tegelijkertijd, dooi-een rationalistische opvatting van bepaalde woorden, het gezag der Schrift kan omverwerpen.

De Synode had volgens hem niet mogen vragen „naar ïret zintuiglijk-waarneembare, het conctete, het strikt historische, het letijedij'k'e en feitelijke".

Hij oordeelt: „De heilige geschiedenis wordt door deze passie vooï de nuchtere werkelijkheid ontwijd".

(ets verder komt hij weer met een van zijn vele „rolzinnen": „Hun pal staan voor het Schriftgezag bevat geen opwekking tot ingespa.nnen luisteren naar wat God zelf, vertikaal vaai uit Zijn heerlijkheid, doo-r de Paradijs-geschiedenis heen, laat afvloeien tot ons .aan Konings-eischen. en Koningsbeloften".

^ Daarop volgt dan als met roffelvuur: „ De Asser Synode is met al haar doTst naar realiteit verward geraakt in het profane historie-begripi en kwam zoodoende tot gruwelijke overschatting van het vlak-m.enschelijke> in de geschiedenis dei' Godsopienbaring".

Assen bedreef dus in Prof. Haitjema's oog een gru v/eldaad.

Zachter kwalifikatie kan hij hiervoor, blijkbaar niet vinden.

Een onnoodige schei-p.te, waarvoor wij ons in onze kritiek hopen te hoeden, al trekken wij niet opzettelijk fluweelen handschoenen aan.

Dat Prof. Haitjema zich zóó uitlaat over het historische, komt ongetwijfeld voor een deel daardoor, ' dat hij er een eigenaardig begrip: van historie op' un. blijkt te houden. Wellicht komen wij hierop nader terug..

Maar voor een deel ook door zijn formalistische Schriftbeschouwing.

in beide is hij door het Barthiaansche hondje gebeten.

Ook Barth redeneert over de historie als het vlak-menschelijke, ja als het zondig-menschelijke.

Ook Barth heeft een formalistische Schriftbeschouwing. Hij verkondigt met profetische stom: God spreekt door de Schrift. Maar inmiddels kent hij aaji de historische Schriftkritiek bestaansrecht toe. Zóó formeel is zijn Schriftbeschouwing, dat een modernistisch theoloog de uitspraak deed, dat de Barthiaansche theologie slechts een formeel schema biedt, waarin zoowel modernisten als orthodoxen hun theologie met evenveel recht kunnen inpassen.

Hierait ziet men hoe ongenoegzaam op' zichzelf de belijdenis is: God spreekt door de Schrift.

Daar moet noodzakelijk iets bij.

De Synode had het, wij herhalen, met bepaalde Schriftwoorden te doen. Zij „handhaafde, " het historisch karakter daarvan. Diat was het, wat konkreet van haar gevraagd werd. Over de dogmatische strekking van die woorden had zij zich niet in den breedteuit te laten. Dat was — moge Prof. Haitjema ondanks zijn egaal kerkbegrip het begrijpen! — niet aan de orde. Zij mocht b.v. geen verhandeling geven over de diepe beteekenis van den ])o> om der kennis des goeds en des kwaads of van 's menschen val. Daartoe was zij niet geroepen. Zij moest zich hierop conoentreeren: is het werkelijk' zóó gebeurd.

Stel, dat in onze'kerken door iemaird de bovennatunriijke geboorte van Christus geloochend werd. Natuurlijk zou de historiciteit van dit Schriftgegeven onvoorwaardelijk worden gehandhaafd. Maiar dan zou Prof. Haitjema de Synode evenzeer moeten beschuldigen, dat zij vervallen was „tot gruwelijke overschatting van het vlak-menschelijke in de geschiedenis der Godsopienbaring". Op, zijn standpunt zou de Synode zich hierover niet konkreet mogen uitspreken, maar moeten opwekken „tot ingespannen luisteren, naar wat Go'd zelf, vertikaal van uit Zijn heerlijkheid, dooT de „Kerst"geschiedenis heen, laat afvlo-eien tof ons aan Konings-eischen en Konings-beloften".

Als Prof. Haitjema konsekwent was dan zou hij ook die Synode met zijn anathema moeten treffen.

Doch wat bleef er dan van het christendom over?

Het stortte als de Dagoaistempel in puin.

Onder de betuiging: God spreekt in Zijn AVoord,

Hij laat vertikaal dooir die en die geschiedenis heen wat tot ons af-vloeien, zouden alle historische grondslagen worden ondergraven.

Geen formalistische Schriftbeschouwing kan hier baten.

Het komt niet alleen op het formeele, maar evenzeer .op het materiëele a, a.n.

Beide mogen niet gescheiden.

Anders kraakt oais christelijk geloof.

AVat zegt de Schrift?

Dat Christus is opgestaan, opgevaren.

Ja, maar ook, idat er in het Paradijs de twee met name genoemde boomen stonden en dat de slang dooT haar spreken Eva heeft verleid.

Dat zijn historische feiten, die met niet minder Goddelijk gezag zijn geopenbaarid, dan het „bevel" om Go'ci. lief te hebben boven aJles.

Christus heeft niet alleen „gewone" menschelijke natuur, zij het op „buitengewone" wijze uit de maagd Maria aangenomen, maar Hij is ook tot de „gewone" historie ingegaa, n, opidat Hij hen, die in de „gewoire menschelijke historie" leefd'en, verlossen zou en opdat wij zouden verkrijgen de aanneming tot kinderen.

Al dat geringschatten van het historische is zonder dat Prof. Haitjema het weet of .bedoelt — een spelen met de zaligheid.

AA^ie zich in zgn. geestelijkheid afwendt van het „gewoon" historische, vervalt in hetzelfde euvel als de Dooperschen vroeger, die een breuk sloegen met het „gewoon" natuurlijke.

Trouwens, een Doopersche trek is zoowel bij Prof. Haitjema als bij Barth onmiskenbaar.

Getuige hun houding ten opzichte van de algemeene .openbaring en de algemeene genade.

^ Ook hier wordt mon er door getroffen, hoe precies alles in elkander grijpt.

Men moet het „wat zegt de Schrift? " evenzeer tot zijn volle recht laten komen als het , , wie spreekt er dooi de Schrift? "

Maar heeft de Synode op het laatste wel genoeg klem gelegd?

Prof. Haitjema ontkent dit. Bij vonnist: „De achtergrond van het levend-persoonlijfee', van het Majesteitelijk-Goddelijke Ik is geheel verbleekt. Autoriteit is iets zakelijks geworden: iets van de dingen, de verhalen, de geteefcende tafereelen; het waarheidsbegrip is verwereldlijkt, en daarmedie is de autoriteit der waaxheid verzakelijkt. Op> die manier kan men mogelijk nog wel een feillooze, lettedijk-geloofwaardige Heilige Schrift wanen te krijgen, met welker „gegevens" men desnoods een 2eker soort wereldbeschouwing kan bouwen. Maar een gezaghebbend AA^oord Gods, dat wijs maakt tof zaü-heid een iegelijk, die gelooft', krijgt men zoo nimmer".

Prof. Haitjema" spreekt zwaar apiodictisch.

Toch heeft hij de Synodale beslissingen en rapporten niet gelezen, gelijk het behoorde.

.Hij heeft ze gelezen uit het klimaat, waarin liijzelf leeft.

Maar hij is niet, om ze te begrijpen, gekomen in het klimaaf, waarin wij leven.

Zijn klimaat en het onze zijn zteer onderscheiden. Hi.j moet werken in het geestelijke klimaat der leervrijheid en weet, dat er honderdd'uizenden in zijn eigen kerk zijn, die in de Schrift niet anders zien dan een menschelijk boek. D, a.t hij in dat klimaat tijdig en ontijdig moet getuigen: de Schrift is de sprake van God zelf, is noodiger dan brood'.

Het geestelijk klimaat, waarin wij leven, is gelukkig een heel ander. In onze kerken wordt het niet betwijfeld, dat de Schrift ons Gods eigen stem doet hooren. OVCT gLat fomieele principe zijn wij het allen van harte eens. Al zou er dan in de Synodale stukken met geen enkel woord, opi worden gewezen — des neen! — dan zou dat toch de kardinale onderstelling van iederen zin, en van elke letter zijn. 3A'^ij hopen het nooit te vergeten. In onze kringen wordt dat zóó gedurig herhaald, dat men soms vreest, dat er een cliché van gemaakt zou kunnen worden. Zoo wij dat uit het oog verloren, zoo vergete onze rechterhand zichzelf.

AVanneer men in een ordeloos huisgezin komt, waar de zoon de hand soms tegen zijn vader opheft, geeft de vermaning pas: denk er om, hef is uw vader.

Maar wanneer in een christelijk gezin een jongen met zijn vader stoeit en een vreemdeling zou hem dezelfde vermaning toedienen, zou de jongen een eigenaardigen indruk van dien ongeuooden gast krijgen. Heet het bij hem niet heel den dag vader voor en vader na?

AVelnu, precies zoo'n indruk maakt de vermaning van Prof. Haitjema op ons.

In zijn kerk was ze op' haar plaats, in oinze kerken dooir Gods genad'e niet.

Om het materiëele principe wordt doior ons het formeele niet veronachtzaamd.

Zoo sterk drijft Prof. Haitjema echter zijn .formalistische Schriftbeschouwing door, dat hij niet alleen niet vraagt: wa t zegt God door de Schrift? , maar dat hij "het ook van weinig belang acht oan te vragen: h o e spreekt God door de Schrift ?

Hij acht zich verplicht te waarschuwen tegen het eenzijdig belichten van den zoogenaamden menschelijken fak'tor in den Bijbel.

Natuurlijk is eenzijdigheid nooit goed.

Theoretisch wil ook Prof. Haitjema met menschelijken'faktor rekenen. den

Doch dat hij het O'Ofc praktisch doet, blijkt uit heel zijn artikel niet.

Het brandende vraagstuk: hoe God spreekt door de Schrift, gaat hij in zijn formalistische Schriftbeschoizwing zoo goed als voorbij.

Dat dit juist VOOT de leer van het Schriftgezag van zulk een doorslaand gewicht is, schijnt niet tot hem doorgedrongen te zijn.

tot hem doorgedrongen te zijn. Al staat Prof. Haitjema in deze voor zichzelf wel zuiver, zijn standpimt is toch uitermate ge­

Als ik nu maar aanneem, dat het God is, , , Die spreekt mef gezag doo.r het Bijbelwoord heen", dan kan ik voorts over de menschelijke faktoren denken zooals ik wil.

Accoiord! betuigt de modernist.

Prachtig! juicht de ethische.

Maar vrees — hoe weinig koninklijk ook! — en zorg vervullen-het hart van hem, dien de Geest heeft leeren beven voor het AA''oord van zijn God.

-^ Lljkdiensten.

Gelijk aan onze lezers reeds bekend zal zijn, heeft de Kerk van A^eenendaal een voorstel ingediend, ' dat zich keert tegen de begrafenis-praktijfcen, gelijk die de laatste jaren meer en meer in zwang komen.

Het is van dezen inhoud:

„De Kerfceraa-d van Veeueadaal stelt d© classis voor te ^ besluiten: De classis Amersfoort, lettenda op bet in de laatste jaren opko-meinde gebruik, dat bij de begrafenis van een Dienaar des AVoords allerlei toespraken worden gehouden in hot kerkgebouw en op bet grat, waarin de verdiensten des overledenen buitensporig worden gehuldigc^, oordeelende, dat dergelijk gebruik aanleiding geeft tot een met de H. Schrift strijdige doodenvereering, verzoekt de Part. Synode van utrecht zich t© wenden tot de a.s. Gens^ rale Synode te Groningen mtet het voorstel, dat do Generale Synode uitspreke, dat dergelijik gebruik af-Icenring verdient en in strijd is met art. 65 der K. O."

A, an dit voorstel ligt onmiskenbaar een bijzonder sympathieke gedachte ten grondslag.

Er doen zich bij de begrafenis van predikanten gevallen voor, waar de grenzen der soherheid zeer ver worden overschreden.

Inzoover nu dit voorstel beoogt om ons tot de gewenschte soberheid en waarachtigheid terug te roepen, heeft het onze hartelijke instemming.

Als men de dagbladen leest, kan men zich aan den indruk niet onttrekken, dat in deze de juiste maat uit het oog wordt verloren.

Toch gelooven we, dat de Synode met het voorstel, gelijk het daar ligt, weinig zal kunnen uitrichten.

Vooreerst is ook hierin een tikje gemengd. overdrijving

Dat de tegenwoo'i'dige toestanden zóó verschrikkelijk zijn, dat ze aanleiding zouden kunnen geven lot j.doodenvereering" meenen wij niet te kunnen onderschrijven.

M'en make het toch niet erger dan het is. Alle overdrijving schaadt.

En dat de Synode hier met artikel 65 „Lijkpredikatiën of lijkdiensten zullen niet woeden ingesteld" iets kaïa uitrichten, gelooven we ook al niet.

Want hoever men ook van den eenvoud soms is afgedoold, dat er bepaalde lijkpredikatiön oE lijkdiensten worden gehouden, kan moeilijk worden beweerd.

Of, het moest ons onbekend zijn gebleven. Dan worden wij gaarne ingelicht.

De gedachte in. dit voo^rstel uitgedrukt is o-ns te sympathiek, dan dat wij zouden willen, dat zij door den vorm, waarin zij wordt voorgedragen, schade zou lijden.

Wij hop-en echter deze kwestie nog van naderbij te bezien.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 februari 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

Prof. Haitjema's formalistisclie Scïriftbeschouwing.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 februari 1927

De Reformatie | 8 Pagina's