GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Rapport inzake het Vrouwenkiesrecht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rapport inzake het Vrouwenkiesrecht.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

De eersteling van den rapportenoogst is thans binnengehaald.

Het piece de resistance (voornaamste gerecht) zal deze wel niet uitmaken opi het Synodale menu.

Toch is het zeker niet overbodig hieraan te voren reeds eenige aandacht te wijden. van

In eerster instantie behooren dat natuurlijk onze kerkeraden en verdere kerkelijke vergaderingen te doen.

Zal evenwel deze zaak de belangstelling van al onze kerken hebben en niet alleen van onze kerkeraden, dan mag het niet nagelaten ook de gemeenteleden hierover in te lichten.

Onze pers heeft hier een taak te vervullen.

Onlangs beluisterden we een stem, welke deed hooren, dat men de kerkelijke zaken eigenlijk maar aan de kerkelijke vergaderingen moest overlaten en dat de pers er zich niet in mengen moest.

Dit gaat echter uit van een verkeerd principe.

De beslissing ligt natuurlijk in handen der kerkelijke vergaderingen.

Daaraan mag niet worden getoomd.

Maar men vervalt tot klerikalisme, indien men de gemeente er het liefst maar buiten wil laten.

Zal de verhouding tusschen kerkeraad en gemeente zijn, gelijk die behooirt, dan behoort de laatste zoo goed mogelijk op de hoogte te worden gesteld.

Op welke manier kan dit beter geschieden dan door de pers?

Het geldt hier geen tuchtzaak, maar een kwestie, waarbij ieder geïnteresseerd is.

Zelfs al zou uit de gemeente en dooT de pers eens een woo-rd van advies worden gesproken, zoo zullen de kerken wèl doen hier naar te luisteren.

Het met een gebaar van „gij hebt geen recht van meespreken" op zij te schuiven, zou niet getuigen van wijs beleid noch van een doordrenkt zijn met den Geest der Gereformeerde kerkrechtelijke beginselen.

Niets werkt zóó schadelijk, als de gemeente in den hoek der onmondigen te interneeren.

Wij meenden deze opmerking even heel in het algemeen te moeten maken en niet speciaal in verband met dit rapport.

Doch wat in het algemeen geldt, geldt toch ook van dit speciale geval.

Evenals van alle speciale punten, welke op het agendum der Synode van Groningen zullen voorkomen. • ; in

Die Synode zal moeten leven in het hart van alle leiden onzer kerken, zal er van haar kracht uitgaan.

AVat nu het rapport inzake het Vrouwenkiesrecht aangaat, dit is niet, gelijk met vroegere rapporten wel geschiedde, in den handel gebracht — althans, daarvan lazen we niets.

Dit laat zich alleszins begrijpen, want het zou waarschijnlijk geen groot debiet hebben.

Men kan niet beweren, dat deze kwestie in onze kerken brandend is.

Indertijd stelde de kerk van Zand'voo'rt haar als hoogst urgent VOOT.

Maar de warmste verdedigers uit die kerk staan thans buiten het kerkverband.

Het is zeer de vraag of uit de huidige konstellatie onzer kerken dit punt wel aan de orde zoiu worden gesteld.

Hiermee spreken wij ons over het der kwestie zelf niet uit. belangrijke

Wij konstateeren alleen.

Is dan dit rapport niet op de boekenmarkt geworpen, er staat toch ook geen verbod in, zooals vroeger eenmaal is vooirgekomen, dat er niets uit mag worden overgenomen.

De stok van het auteursrecht is niet achter de deur gezet.

Daarom zullen wij de vrijheid nemen er uit te citeeren, wat, naar ons oordeel, voor een goede voorlichting noodzakelijk is.

Het rapport bestaat eigenlijk uit twee deelen. Of liever: vnen vindt hier bijeen een rapport en een memorie.

Er bestond n.l. tusschen de leden der rapporteerende commissie geen eenstemmigheid.

Het eigenlijke Rapport is ingediend door vier leden, n.l. Prof. Dr H. Bouwman, Ds T'. Ferwerda, Prof. Dr H. H. Kuyper en .Ds . M. Meijering.

Maar het wordt op den voe* gevolgd door een Memorie van Ds C. Lindeboom.

\ oor ditmaal bepalen we ons tof het Rapport.

De Commissie had een dubbele opdracht.

Zij moest om het kortheidshalve zoo te noemen een principieel en een praktisch onderzoek instellen.

Het principiëele onderzoek liep hierover: of het toekennen van het kiesrecht aan de V r o u w i n de kerk naar Gods Woord g e-oorloofd is.

D'e Commissie stelde zich daarbij drie vragen: , .lo. wat het Nieuwe Testament ons leert aangaande de wijze, waarop de verkiezing der ambts­ dragers in de Apostolische gemeente plaats vond; 'l

2o. welke positie de apostelen aan de vrouw' toekennen in het gemeenteleven;

3o. welke conclusies hieruit te trekken zijn ten. opzichte van het medestemmen der vrouw bij de verkiezing."

Als direkte gegevens uit het Nieuwe Testament komen volgens de Deputaten alleen in aanmerking Hand. 1:15—26 en Hand. 6:1—6. Zij zijn van' oordeel, dat er „moeilijk twijfel over (kan) bestaan, dat de vrouwen aan deze verkiezing niet hebben meegewerkt". Zij gronden dit voor een deel hierop, dat de beste handschriften in Hand. 1:15 de lezing broeders in plaats van disc i p-e 1 e n hebben. Daaruit zou dan volgen, dat de Apostelen voor de verkiezing van een nieuwen Apostel, alleen de mannen hebben saamgeroepen. Doch ook, indien men de lezing „discipelen, " zou handhaven, zoozou uit de aanspraak van Peitrus in vers 16: annen broeders, blijken, dat alleen de mannen aan dit verkiezingswerk hebben deelgenomen. Hetzelfde geldt dan van Hand. 6. Immers zegt 'Petrus in vers 3 : „Ziet dan om, gij broed e r s, naar zeven mannen uit u". Dat in de aanspraak „broeders" of ^Mannen broeders" de „zusters" zouden zijn inbegrepen, ontkennen de Deputaten. Dit zou wel het geval zijn in de brieven, maar niet in deze historische verhalen. Voor een en ander beroepen zij zich op Zahn.

Dit achten de Deputaten ook geheel in overeenstemming met de positie, \yelke de Apostelen aan de vrouw in het gemeenteleven toekennen. Wel is er blijkens Gal. 3:28 geen onderscheid tusschen man en vrouw wat het deelhebben aan de heilsgoederen van Christus betreft. Maar verder gaat de gelijkheid niet. Paulus heeft juist den strijd aangebonden tegen de emancipatiezucht van die dagen, krachtens scheppingsorde is de man het hoofd der vrouw (1 Cor. 11:3, 9) en deze scheppingsorde is door Christus' komst niet te niet gedaan. Niet alleen behooren de getrouwde vrouwen aan haar eigen mannen onderdanig te zijn (Ef. 5:22; Col 3:18; Titus 2:5 en 1 Petrus 3:1) „maar uit deze scheppingsorde vloeit ook voort, dat de vrouw in het algemeen, zelfs afgedacht van haar gehuwden staat, niet over den man heerschen mag, of als gelijke zich naast hem plaatsen, maar een ondergeschikte positie moet innemen". In de samenkomsten der gemeente mocht de vrouw den sluier, een teeken, dat ze onder de macht van den man stond, niet afleggen (1 • Cor. 11:10), niet profeteeren of publiek vragen stellen, maar ze moest zwijgen (1 Cor. 14:34). In 1 Tim. 2:11—14 wordt het geven jan onderricht aan de vrouw verboden, , , omdat het de meerderheid onderstelt van hem, die het onderwijs geeft over hem, die het ontvangt. Het werk van de vrouw is dat der dienendfe liefde". „In dat opzicht kan nog veel meer worden gedaan om deze roeping der vrouw tot rijker ontplooiing te brengen in ons kerkelijk leven, niet alleen op het terrein der barmhartigheid, maar ook op dat van Zondagsschool, eva; ngelisatie-arbeid enz." Evenwel mag daarbij nooit uit het oog verloren, dal zij dezen arbeid alleen mag verrichten als hulp van den man. Diat nu kan van het deelnemen der vrouw aan de verkiezing niet gezegd. Daardoor zou ze naast den man als zijn gelijke optreden. Zelfs zou zij over hem kunnen heerschen. Daarvoor wordt gewezen op Zwitserland. „In Zwitserland, waar in verschillende kerkeai het vrouwenstemrecht is ingevoerd, is dit reeds gebleken; bij de stemming bleven de mannen thuis en kwamen de vrouwen in groofen getale op; de beslissing bij de beroeping van een predikant en de verkiezing dèr kerkeraadsleden werd aldus door de vrouwen gegeven."

Uit dit alles trekken Dtepiutaten dan de conclusie:

• „Nu is het zeker waar, dat een uitdrukkelijk verbod aan de vrouw om mede 'te stemmen in de Heilige Schrift niet gevonden wordt, zooals dit wel geschiedt ten opzichte van het leeren en regeeren, maar al kan daarom niet gezegd worden, dat het verleenen van het stemrecht aan de vrouw met een stelUge uitspraak van Gods Woord in strijd is, toch meenen deputaten als conclusie van hun onderzoek naar wat de Heilige Schrift ons leert wel te mogen uitspreken:

Ie. dat van een Goddelijk recht of roeping der YTOUM om aan de verkiezing deel te nemen uit de Heilige Schrift niets blijkt;

2e. dat, voorzoover de Heilige Schrift ons mededeelingen geeft aangaande de medewerking der gemeenteleden bij de verkiezing der ambtsdragers, blijkt, dat de Apostelen daartoe alleen de mannen hebben opgeroepen;

3e. dat de aanwijzingen, die de Heilige Schrift ons geeft aangaande de plaats en de taak der vrouw in liet . midden der gemeente, en waarbij door den Apostel zoo sterk de nadruk wordt gelegd op de orde, bij de scliepping ingesteld voor de verhouding van man en vrouw, eer pleiten tegen dan voor het toekennen van liet stemrecht aan de vrouw, omdat de vrouw daarbij als gelijke van den man optreedt en haar stem zelfs de beslissing zou kunnen geven;

4o. dat deputaten daarom oordeelen, dat onze Gereformeerde Kerken den veüigsten weg hebben gekozen, door zich te houden aan het voorbeeld door de Apostelen bij de verkiezing der ambtsdragers gegeven en het stemrecht alleen aan de mannen toe te kennen".

Daai-mee hebben dan Depiutaten aan het eerste, het principiëele deel van hun opdracht voldaan.

Nu komen zij tot het meer praktische deel,

arbij het hierover gaa.t: of het toekennen van het kiesrecht aan de vrouw in de kerk in verband met de tijd som s tand i gh e den wenschelijk en voor den geestelijken welstand'der kerken bevorderlijk is.

Het lijkt ons het best Deputat^i daaropi zelt het antwoord te laten geven: ' ï|si8fe: '

„Te meer nog meenen deputaten tot dit advies gerechtigd te zijn, omdat naar Iiun oordeel de tijdsomstandigheden, waarin we leven, de invoering van het vrouwenkiesreolit in de kerlt niet wenschelijk maken, zelfs nog afgezien van de bezwaren aan de Schrift ontleend. Ze komen daarmede toe aan liet tweede deel van de taak, door de Synode hun opgedragen, n.l. o m t e onderzoeken in hoeverre die tijd somstan dig heden de invoering van het vrouwenkiesrecht wenschelijk. maken of niet. Het kan kwahjk ontkend Avorden, dat ook thans, evenals in de dagen der Apostelen, een sterke strooming ontstaan is om de vrouw, gelijk men het noemt, te „emancipeeren", d. w. z. haar op elk terrein, zoowel voor het staatkundig en burgerlijk als voor het kerkelijk leven, als gelijke van den man te laten optreden en dat deze algemeene geestesstrooming van onzen tijd niet alleen geen rekening houdt met hetgeen . Gods Woord ons leert aangaande de verhouding van man en vrouw, maar zelfs bewust zich tegen de ordinantie, door God gesteld, keert. En al ontkennen deputaten allerminst, dat door deze beweging ook bestaande misstanden zijn weggenomen, waardoor aan de vrouw onrecht was aangedaan, en de eerepositie, die liaar toekomt, beter tot haar recht is gekomen, zoodat niet alles wat uit deze beweging is voortgekomen, te veroordeelen zou zijn, toch mag dit het oog niet doen shiiten voor de verkeerde en onschriftüurlijke beginselen, waarvan deze beweging uitgaat. In zulk een tijd nu heeft de kerk wel zeer voorzichtig te wezen, dat zij zelfs den schijn niet op zich laadt, alsof zij door zulk een algemeene geestesstrooming zich zou laten medesiepen . of aan' den tijdgeest een offer zou willen brengen. Ze mag niet door haar voorbeeld er toe medewerken, dat zulke onheilige beginselen onder ons volk zouden binnendringen of veld winnen. Zelfs al zou het vrouwenkiesrecht op zich zelf niet ongeoorloofd wezen, dan zouden de tijdsomstandigheden het nog niet raadzaam maken, dit thans in te voeren, omdat daardoor voedsel zou worden. gegeven aan een beweging, die tegen Gods Woord ingaat. Het voorbeeld van den Apostel zelf wijst dit aan. Al is het dragen van een sluier door de vrouw op zich zelf een middelmatige zaak, waaromtrent we geen.Goddelijk voorschrift hebben, toch keurt de Apostel het afleggen van den sluier in de Corinthische vrouwen beslist af, omdat ze daardoor den schijn gaven met deze emancipatiebeweging mee te gaan. Bovendien is wel reeds zeer duidelijk gebleken, hoe gevaarlijk de weg is, dien men, toegevende aan deze emancipatiebeweging, bewandelt. Met tevreden met het vrouwenkiesrecht in de gemeente, eischt men thans ook, dat de vrouw, evengoed als de man, tot het ambt moet verkiesbaar zijn. Dat de Apostel Paulus in 1 Tim. 2:12 zulks uitdrukkelijk verbieden zou, wordt óf ontkend, óf toege^schreven aan de achterlijkheid van den Apostel, die zelf nog niet inzag, wat de consequentie was van het beginsel, in Gal. 3:28 door hem geproclameerd, dat in Christus noch man noch vrouw is. In meer dan ééne kerk heeft men het amht, zelfs het ambt van predikant, voor de vrouw opengesteld. En al weten deputaten zeer wel, dat degenen, die in ons midden voor het vrouwenkiesrecht ijveren, deze consequentie ten opzichte van de verkiesbaarheid der vrouw tot het ambt, niet trekken, toch heeft de kerk wel toe te zien, dat ze geen stap zet op een weg, die tot zulke consequenties kan voeren. Hier geldt het woord des Apostels, dat al zijn alle dingen ons geoorloofd, alle dingen daarom nog niet stichten en zelfs het geoorloofde - dient nagelaten te worden, wannéér gevaar zou ontstaan, dat daardoor onze broeders op een zondigen weg zouden worden gevoerd (1 Cor. 10:23—33). Het is daarom, dat deputaten van oordeel zijn, dat in verband met de tegenwoordige tijdsomstandigheden, inzonderheid met het oog op de onchristelijke emancipatiebeweging, de invoering van het vrouwenkiesrecht niet wenschelijk is.

Hiertegen kan niet worden aangevoerd, gelijk men wel gedaan heeft, dat de invoering van het vrouwenkiesrecht bevorderlijk zou wezen aan den geestelijken welstand der kerk. Ware dit juist, dan zou het reeds op zich zelf kwalijk te begrijpen zijn, dat de Apostelen de vrouwen niet hebben laten medestemmen bij de verkiezing der ambtsdragers en daarmede iets verzuimd zouden hebben wat voor den geestelijken bloei der gemeente van zooveel belang was. Dat de vrouw in het algemeen meer religieus is aangelegd dan de man, dat ze kerkelijk meer meeleeft en trouwer vasthoudt aan de waarheid Gods, willen deputaten daarmede niet ontkennen, al moet men met het uitspreken van zulk een algemeen oordeel toch voorzichtig wezen. Zelfs kan worden toegestemd, dat in de volkskerken, waarin alle tucht op de leer ontbreekt, waar de groote massa van Gods Woord is afgeweken en de mannen om het kerkelijk leven zich al zeer weinig bekommeren, het toelaten van de vrouw tot de kerkelijke stembus een invloed ten goede kan hebben, vooral bij de verkiezing van een dienaar des Woords. Maar al zou de droeve toestand, waarin deze volkskerken verkeeren, het aanwenden van zulk een hulpmiddel rechtvaardigen, daaruit volgt nog niet, dat dit ook zou gelden voor de kerken, waarin aan de belijdenis der waarheid wordt vastgehouden en naar de ordinantiën yan Gods Woord wordt geleefd. Bovendien, ware het juist, dat de geestelijke welstand der gemeente beter ter harte wordt genomen door de vrouw dan door den man, dan zou daaruit met evenveel recht kunnen worden afgeleid, dat dan ook aan de vrouw het ambt van predikant en de regeering der kerk moeten worden toebetrouwd. Hetzelfde motief zou evenzeer daarvoor kunnen worden aangevoerd. Christus en de Apostelen bobben de, leiding der kerk aan de mannen opgedragen eu van dezen regel behoort de kerk niet af te wijken, ook niet uit utiliteitsargumenten, omdat we, zooals onze Catechismus zoo terecht zegt, in alles wat den dienst vaii God en wat de inrichting zijner kerk betreft, niet wijzer moeten willen zijn dan God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft. De geestelijke invloed, dien de vrouw kan uitoefenen op het leven der kerk, wordt daarmede door Deputaten niet onderschat; die invloed is zelfs een der machtigste factoren om het rehgieuze leven-hoog te houden. Maar deze invloed heeft de vrouw uit te oefenen op het haar aangewezen terrein; het is de invloed, dien de vrouw liebben kan, zooals de Apostel Petrus zegt, - door haren kuischen wandel in vreeze, opdat zoo eenige mannen den Woorde ongehoorzaam zijn, zij door den wandel der vrouwen mogen gewonnen worden zonder woord (1 Petrus 3:1, 2); het is niet minder de invloed, die van haar kan uitgaan door een godvruchtige opvoeding aan haar kinderen te geven, zooals de Apostel Paulus Timotheüs wijst op het ongeveinsde geloof, dat eerst ge.woond heeft in zijne grootmoeder Loïs, daarna in zijne moeder Eunice en door hare opvoeding ook woonde in Timotheüs (2 Tim. l: ö). Hier ligt het terrein, waarop de vrouw mede werkzaam kan zijn om den geestelijken welstand der kerk te bevorderen, maar niet door bij de verkiezing der ambtsdragers als gelijke naast den man op te treden en mede door haar stem te willen beslissen in welke Bichting de gemeente zal geleid worden. De ernstige vermaning van den Apostel Petrus, aan de vrouw om dezen invloed te gebruiken zonder woord, - d. w. z. zonder daarbij als leeraressen te willen optreden en een soort heerschappij over den man te willen uitoefenen, bevat w-el een vingerwijzing, die oo-k voor dit vraagstuk geldt".

Het rapport besluit met - de volgende conclusies:

„Deputaten meenen hiermede aan de hun gestelde opdracht te hebben voldaan. Ze oordeelen, dat de invoering van het vrouwenkiesrecht in onze kerken niet raadzaam is: Ie. omdat de gegevens, die de Heilige Schrift ons biedt eer tegen dan voor de toekenning van het kiesrecht aan - de vrouw pleiten en in elk geval van een recht der vrouw om mede te stemmen op grond van Gods Woord geen sprake kan wezen; 2e. dat de invoering van dit vrouwenstemrechf onder - de tegenwoordige tijdsomstandigheden niet zonder gevaar zou wezen met het oog op de onchristelijke emancipatie-beweging, die zich tegen de ordinantie Gods keert; en 3e. dat de geestelijke invloed, dien de vrouw heeft uit te oefenen voor den welstand - der kerk, naar hetgeen de Heilige Schrift ons leert, - door geheel andere middelen moet worden uitgeoefend".

Allen zullen het er wel o-ver eens zijn, dat Deputaten hierin een doorwrocht stuk werk hebben gele-verd.

De baar in de kerk.

Ten vervolge op oaize artikelen over , , onze begrafenissen", willen we thans de vraiag onder de oogen zien, of het geen bezwaar oplevert de lijkbaar in - de kerk te brengen.

In de Gereformeerde Kerken in Amerika is dit regel.

Bij ons geschiedt dat slechts bij uitzondering. Voo-rzoover ons bekend is alleen, wanneer een Dienaar des Woords wordt uitgedragen.

En dan nog niet altijd.

Wa, t hierbij het eerst moet onderzo-cht is dit: heeft men in zulke gevall-en met „lijk-di-ensten" te doen? Wo-rdt zulk saamkomen in de kerk als een samenkomst der gem-eente beschouwd? Heeft er eert bediening des Woords bij plaats en wordt de zegen de gemeente o-pgelegd?

"Zoo ja, - dan dient dit op gron-d van o-nze'Kerkenorde zoo beslist mogelijk te wo-rden veroordeeld.

Maar, alweer bij ons weten, is daarvan sprake. geen

Men ho-udt in de kerk eenvoudig toespraken en • zingt eenige psalmen. Den laatste-n keer, dat wij dit bijwoonden, was bij de begrafenis van wijlen Dr de Moor.

Dit leek in niets op een lijk-dienst.

Wanneer de baar o-p die wijze in d'e kerk wordt gebracht, mag - dit op zichzelf niet als ongeoorloofd worden be-schouw-d.

Ja, er valt zelfs veel vo-or te zegge-n.

Ja, er valt zelfs veel vo-or te zegge-n. Indertijd waren wij ook luj de begrafenis van Prof. Bavinck tegenwoordig. Fel brandde de zon. Een ondraaglijke lucht steeg' er uit het graf, dat men geopend had, opl Het was schier niet om uit te houden. Was de b-aar toen in d-e kerk gebracht, hetzij in de wijkkerk van den overledene, hetzij in de kerk van Watergriaafsme-er, w-elke het dichtst bij de Oosterbegraafpl'aiats is, d'an zou dit zeker den ernst - en de stichting ten goede zijn gekomen.

Ook zal ieder zich wel begrafenissen herinneren, waarbij windvlaag of sneeuwstorm zoowel het spreken als het ho-oren op onze gewoonlijk vlakke kerkhoven schier onmogelijk maakten.

Ons klimaat is nu eenmaal van dien aard', dal het bijwonen van begrafenissen op het kerkhof het spotten met eigen gezondheid, vooral voor oude en zwakke personen, nabijkomt.

En op niet zooveel kerkhoven bevindt zich een geschikt gebouw, waar de toespraken kunnen worden gehouden.

Als er nog één is, is het meestal een niet zeer ruime hal, die slechts - een klein publiek kan bevatten, terwijl juist bij de begrafenissen van Dienaren - des Woords de toeloop enorm pleegt te zijn.

Dit moet een leemte worden genoemd. Was er op onze grooite-stads-k-erkhoven een lokaal, - dat een goede duizend menschen kon bergen, dan zouden wij daaraan onvoorwaardelijk de voorkeur geven boven een kerk.

Trouwens, het , zou aanbeveling ver-dienen, dat liij alle begrafenissen, ook waarbiji niet zulk e-en talrijk publiek is, de toespraken in een besloten mimte op het kerkhof werden gehoiuden.

De sprekers knnneii zich daar beter verstaanbaar maken.

Men voorkomt dat hinderlijke dringon en zich verdringen en loopen over de naastliggende graven.

Dit doet altijd onaangenaam aan.

Niet, dat wij de kerkhoven beschouwen als heilige grond.

Maar toch, de gedachte, da, t het gebeente daar rust tot den dag der opstanding, dfat de graven eens zullen worden geopend opj het geroep van den Archangel, legt toch beslag opi ons.

Wie piëteit heeft ook VOOT het stoffelijk overschot van onze dooden, stuit dat kerkhofgedrang, waarbij . vrouwen en Jcinderen soms moeten zorgen niet onder den voet te worden geloopen, tegen de borst.

Evenwel wat wij wenschen is er nog niet. En bij gebrek aan een goed gebouw, za.l men zich bij de begrafenis van Dienaren des Woords, wel met een kerk moeten behelpen.

Natuurlijk ligt het in den aard der z; aiak, dat indien .de baar in de kerk is-geweest en door woord en lied Gode d'e roem is toegebz-acht, er niet meer op het kerkhof behoort te worden gesproken dan hoogstens een woord van dank voor d'e betoonde belangstelling.

Op het kerkhof de toespraken voort te zetten, mist allen zin.

Dan vervalt men in overdrijving.

En overdrijving schaadt altijd en overal, maar inzonderheid daar, waar men staat tegenover de majesteit van den Dood en de Oppermajesteit van Hem, die het Leven is.

Er bestaat in dit opzicht voorzeker wel reden om toe te zien, dat onder ons geen gewoonten; zich inburgeren, die aan den eenvoud^, welke ons bij het teraardebestellen van onze lieve dooden past, afbreuk doen.

Het is geen wonder, dat zieken, die hun einde voelen naderen, voor de overdrijving, waaraan men zich licht bij hun begrafenis zal schuldig maken, terugschrikken en daarom bepialen, dat er in het geheel geen toespraak mag worden gehoiuden.

Onze begrafenis-gewoonten dienen zóó te worden, dat men op zijn sterfbed zich hierover niet behoeft te ontrusten en vredig het hoofd kan nederleggen in het vertrouwen, dat zij die achterblijven zich als goede .christenen zullen gedragen.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 april 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

Rapport inzake het Vrouwenkiesrecht.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 april 1927

De Reformatie | 8 Pagina's