GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Modernistische Geloofslielljdeiiis. IX.

stellig niet zonder opzet keert Dr Hooykaas in zijn modernistische geloofsbelijdenis den aanhef der oude Christelijke geloofsbelijdenis om.

In het apostolische symbool spreekt de Christelijke kerk aller eeuwen het uit: Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Srchepper des hemels en der aarde.

Eersl alzoo het geloof in God als Vader, daarna he! geloof in Hem als Schepper.

Docli Dr Hooykaas zet voorop het geloot in God onzen Schepper, daarna noemt hij God „onzen hemelschen Vader".

Die omkeering der volgorde is niet zoo weinig beteekenend als zij wellicht schijnt.

Zij veiTaadl een geheel andere Godsbeschouwing. Volgeus ons is God \^ader al ware er nooit een schepping geweest.

Hij is en blijft de eeuwige Vader van. den Zoon.

Maar voor Dr Hooykaas is Hij eerst door de schepping van den measch A'ader geworden.

Evenmin als het oude modernisme en het rechtsmodemisme wil ook Dr Hooykaas van de eeuwige Dvieëenheid Gods weten.

Die loochening van de Drieëenheid is oorzaak, dat hij God slechts kent als Vader van den mensch.

Of, gelijk hijzelf schrijft: „Onze Hemelsche Vader. Dit is de poëtisch-evangelische aandfiiding van het geloof in Gods natuurlijke liefde ten menschen opzichte".

Vader is voor hem slechts een andere naam voor Schepper.

De Vadernaam duidt alleen op een andere verhouding.

„Wij gelooven in de eindelooze gulheid Zijner macht, die zichzelve herschept en onderduiken wil in ons wezen, die wonen wil in ons stoffelijk bestaan."

Van de oude belijdenis, dat Christus alleen dé natuurlijke Zoon van God is, maar dat wij om Zijnentwil tot-kinderen Gods zijn aangenomen, blijft liij hem slechts een gering restant over.

Het is op modernistisch standpunt niet zóó, dat wij aan Christus ons kindschap hebben te danken.

Over de aanneming tot kinderen wordt hier gezwegen .

Dat kindschap Gods in Christus is niet een zaak van zijn, maar van kennen.

Zoo zegt hij: „Hiermede is niet voorbijgezien onze ontluistering Gods door de zonde; slechts in 't beeld van den Christus ziet de wereld de verwei'kelijking van Gods bedoelen met den mensch. Maar in onzen eigen aanleg weten wij ons allen reeds de troebele dragers, van den eeuwig klaren (ïodsgeest; zoodat onze betrekking tot het Opperwezen niet beter kan uitgedrukt worden dan in de verhouding „van kind tot vader", onze verhouding tot onze medemenschen niet beter dan in den term van , , broeders en zusters".

In dit opzicht is het modernisme niets veranderd. Christus verkondigde, dat alleen die Zijn broeders waren, die doen den wil Zijns Vaders, die in d'C hemelen is.

Maar het modernisme verklaart alle menschen tot broeders, onverschillig of zij zich om den wil Gods bekommeren of niet.

Christus zelf maakte scheiding.

Het modernisme is ruimer dan Christus. Het wil de scheidslijn tusschen vijanden en kindej-en Gods niet zien.

Het is nog ruimer dan het humanistische: , , Alle Menschen werden Brüder", alle menschen zullen straks broeders zijn.

Neen, zoo korrigeert het, zij zijn nu reeds broeders.

Het christelijk element heeft daardoor plaats moeten maken voor het hyperhumanistische.

Zeker, Dr Hooykaas wil niet voorbij zien „onzo ontluistering Gods door de zonde". Zoodra , , tnet de geestelijke inwoning van God in ons, onze eigen medewerking vereischt en geboden is, wordt de mensch zich meteen bewust van een tekort in deze medewerking, van schuld, ja zelfs van zijn bittere versmading Gods, doordat hij niet gewillig en trouw God-in-zijn-ziel bewaart, maar veeleer Hem ontrouw is en Zijne inwonende majesteit door wereldschheid en eigenzinnigheid schendt".

Dat is voor een modernist vrij sterk uitgedrukt.

En toch, hoe blijft hier achterwege het woord, dat de zondaar moet spreken wil hij zich als kind van God openbaren: ik was dood in de niisdaden en in de zonden en. ik ware voor eeuwig verloren, had Christus mij niet gekocht met Zijn bloed.

Neen, de modernist, ook al laat hij zich .nog zoo streng over de zonde uit, komt over haar gemakkelijk heen.

Immers, zoo belijdt hij, als wij Hem ontrouw zijn, dan „wordt ook in Gods vaderliefde op ontroerende wijze iets nieuws openbaar".

Dat nieuwe wordt door Dr Hooykaas uitgesproken in „de achtste gelootsverzekerdheid".

• Op het geloof in God als onzen Schepper n\ als onzen hemelschen Vader laat hij volgen , , het geloof in Gods trouw".

En waarin bestaat die trouw?

Dat Hij Zijn eeniggeboren Z, oon niet gespaard heeft, maar heeft Hem overgegeven tot den dood, ja tot den dood des kruises?

Volstrekt niet.

Boemen in het kruis — dat doet Dr Hooykaas niet.

Zelfs staat hij daarin bij andere modernisten achter, dat hij in de toelichting op zijn geloofsbelijdenis geen plaats, hoe klein ook, inruimt voor het kruis.

Misschien mag dat ook geen „achterstaan" lieeten.

Neemt men in aanmerking hoe' er soms in de modernistische literatuur met het kruis van Christus wordt gesold, dan kan men het zelfs als een voordeel beschouwen, dat Dr Hooykaas daaraan niet meedoet.

Dat is ons bij nadere bezinning nog liever.

Het bespaart ons pijn.

Gods trouw bestaat voor Dr Hooykaas in iels anders, n.l. in Gods vergevende liefde. „Niet als toekomstbelofte maar als feit in het heden beleven wij menschen haar, als een Trouw, die niet aflaat waar wij wel aflaten, die zich niet afwendt, waar wij wel ons afwenden, als een Bereidheid om ten allen tijde de banden, die wij eigenzinnig afbraken, weer aan te knoopen en de brug van onze Godsgemeenschap weer te bouwen."

Dat alles gaat buiten de zelfotferande van. Christus om.

Ctods trouw is... een. door de vingers zien.

Tot dit uitgangspunt keert het modernisme, inzoover het nog van zonde wil hooren, altijd weer terug.

Hel modernisme is ons waarlijk, al gebruikt het thans termen als zonde en genade, gerechtigheid en ooideel, geen stap genaderd.

Het heeft alleen een meer pessimistischen kijk op den mensch verkregen.

Maai-daardoor komt het ons welbeschouwd niet in het gevlei.

Onze blik op den. mensch is geen gevolg van pessimisme of optimisme.

Pessimisme en optimisme maken ten deze weinig verschil.

Want pessimisme is ten slotte niets anders dan teleurgesteld optimisme.

Het blijft in den grond der zaak optimisme, maar een optimisme, dat zich niet uitleven kan.

Onze beschouwing van den mensch heeft met zulk een bespiegeling niets te maken.

Zij is vrucht van geloof.

Wie niet bezit het geloof in Christus als den Zaligmaker der wereld, kan de zonde niet in al haar gruwelijkheid aanvaarden, kan de totale verdorvenheid van den mensch en zijn onmacht fot het goede niet toestemmen, kan de Middelaarsbeteekenis van den Heiland niet vatten.

Pessimisme noch optimisme zijn van dit geloof het voorportaal.

Ook ten aanzien van de heilsfeiten valt er bij het modernisme geen vooruitgang te konstateeren.

Zeker, Dr Hooykaas zoekt zijn kracht niet in ruwe ontkenning van wat de kerk van de eerste eeuwen aan als haar geloof beleed.

Hij heeft er geen behagen in te spreken van de legende der bovennatuurlijke geboorte van Christus. Hfl brengt het geloof in God als hemelsclien Vader in verband met Christus en zegt dan: , , ln de verhalen van Kerstmis zien wij deze geestelijke toenadering van God tot de menschenwereld op klassieke wijze uitgebeeld".

Dat klinkt aangenamer dan het geschamper over de Christus-mythe. De kerstverhalen klassieke uitbeelding! Het hoort minder kwetsend aan. Wij kunnen dat in zekeren, zin waardeeren. 'Maar van alle inkleeding ontdaan, wat blijft er dan van over'? Erkenning van het Kerstwonder? In het geheel niet. Juist het tegendeel ervan.

Zoo oolc met Paschen. Volgens Dr Hooykaas

beleven, wij Gods trouw in de verhalen van Pasclien. Deze verhalen beelden „op klassieke wijze de waarheid" uit: „zoowel dat God in deze wereld Zichzelf ten spot wil maken, alsook dat Hij, ongeacht de boosheid der wereld, in eeuwige triomf opstaat, en dat wij zullen opstaan in Hem".

Hier geldt het weer: dat doet niet zoo snerpend aan als een modernistische prediking op den Paaschdag over den tekst „een levende hond is beter dan een doode leeuw". Maar wat is waarheid in deze klassieke uitbeelding? En dan reiken de modernist uit het verleden en van het heden elkander de hand. Alleen, de hand van den eerste is met roof en kloof overdekt wegens het slaan met den moker, die van den laatste is geganteerd. Zoo'n hand in een schoen van zacht leer voelt prettiger aan. Doch dit is ook slechts bijkomstig.

Hemelvaart vernoemt Dr Hooykaas niet, ofschoon het hem geen moeite zal kosten, die, of liever de verhalen daarover ook als „klassieke uitbeelding" aan te merken.

.Men kan gevoeglijk heel de Schrift voor „klassieke uitbeelding" doen doorgaan en daaraan dan een inhoud geven, dien men zelf verkiest.

Als Dr Hooykaas zijn negende geloofsartikel „God onze Heer" toelicht, heelt hij het over Pinksteren:

„Doordat hij zich stelt in dienst van den heiligen God, wordt het leven van den vrome ook geheiligd. Dan werkt in hemzelf de heilige geest; de vlam vmi Pinksteren is zijn symbool".

De term „klassieke uitbeelding" wordt hier door „symbool" afgewisseld.

Maar het Pinksterfeest wordt als feit er evengoed door genegeerd.

De Heilige Geest wordt tot heiligen geest.

Eveirals bij de oude modernen.

Het modemisme schijnt wel een frappante gedaanteverwisseling te hebben ondergaan.

Zelfs hebben we er geen bezwaar tegen toe te geven, dat liet die inderdaad heeft ondergaan.

Mits men dan al den nadruk legge op: g e d a a u-t o verwisseling en dit in scherpe tegenstelling zet met: wezens verwisseling.

Het uiterlijke is veranderd.

Het innerlijke is hetzelfde gebleven.

Het accent is soms wat verlegd. Oude filosofische kleederen zijn beleend en nieuwe aangeschaft. Gemoedsstemmingen zijn omgeslagen.

Vï'at den modernist niet maakt heeft vaak wijziging ondergaan.

Maar wat hem wel maakt is nog altijd aanwezig.

Wij zouden dat ook uit de laatste twee geloofsartikelen van Dr Hooykaas nader kunnen aantoonen.

Wij zien echter van zulk een verdere ótitledlng af.

De toelichting op deze beide lijkt ons vergeleken bij dié op de vorige bijzonder mat.

Hel eerste deel van deze geloofsbelijdenis met zijn „zielkundigen inhoud" schijnt althans op deze punten het tweede deel met zijn „dogmatische uitbeelding" al te krachtig te hebben bekonkurïèef'd.

Het modernistisch geloof is hier schraal in zijn belijden.

Wij wijten dat vooral aan een gebrek in de konstruktie.

De opsteller past met zijn „zielkundige inhoud" eu zijn „dogmatische uitbeelding" een parallellisme toe.

Een Westerling gaat het werken met parallellismon in den regel slecht af.

De tweede leden worden nog al eens hinkende paarden.

Tn een slotartikel onze konklusie.

-^ Het diamanten feest der Theologische School.

Onze Theologische School vierde in de vorige week haar diamanten feest.

Het waren schoone dagen.

De Kamper klokken beierden den e enen psalm na den aoderen.

Vlaggen gaven de straten een jubileerend aanzien.

Het warme weder werkte niet smeltend op de geestdrift.

Feestgangers en sprekers waren in stemming.

Wanklank werd niet gehoord.

Er werd eenparig getuigd van de groote betoekenis, welke de Theologische School gedurende de vijfenzeventig jaren van haar bestaan voor kerk en vaderland heeft gehad.

Eenparig werd lof en dank toegebracht aan Hem, die in een tijd van geestelijke benauwing de Theologische School deed geboren worden en haar sinds dien staande hield.

Mij was het genoegen beschoren de Theologische Faculteit van de Vrije Universiteit op het diamanten leest te vertegenwoordigen.

De wenschen, welke ik in die kwaliteit uitsprak, neem ik hier over.

Onze God heilige haar ook in de nieuwe periode, welke zij intrad, in Zijn waarheid.

-s Jaarboek en üniversiteitsdap.

Het jaarboek, dat de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag begin dezer nraand uitgaf, is als steeds de morgenster van een nieuwen Universiteitsdag.

De lotgevallen van Vereeniging en Vrije Universiteit worden hierin bijna volledig vermeld.

Ken bijzonder jaar is het, 'dat thans achter ons ligt.

De oud-hoogleeraar Geesiiik ontviel ons door den dood.

Twee nieuwe hoogleeraren, ifr V. H. Rutgers en Dr L. van der Horst traden in functie.

In de op te richten wis-en natuurkundige fakulteit werd Dr J. Coops benoemd.

De aktie voor de uitbreiding werd met kracht gevoerd. De Directeu.ren meenen, dat de drie ton spoedig bij elkaar zullen zijn.

Van de jaarvergadering te Middelburg, welke door belangrijkheid uitmuntte, vindt men in het jaarboek het officiëele verslag.

Voorts noemen we nog de rede, welke prof. Dr H. H. Kuyper uitsprak aan het geopende graf van wijlen zijn ambtgenoot Geesink.

Een viertal portretten zijn er in opgenomen n.l. van den overleden oud-curator Dr Scheurer, van den ontslapen hoogleeraar Dr Geesink en van de professoren Rutgers en Van der Horst.

Tegelijk dient het ter oriënteering in alles wat op do Universiteit betrekking heeft.

Wie op de hoogte Avil zijn, moet het van a tot z doorlezen.

Hij sla vooral niet over de passage uit de Inleiding:

„Onzo Vereeuigiag en Universiteit en de belijders van de Grereformeerdo religie hebben elkander noodig. De Vrije Universiteit kan alleen in stand gehouden , worden, als God haar Zijn zegen schenken wil. Dien zegen schenkt Hij ons, als wij, den weg der middelen, door Hem bepaald, in slaiui, als de belijders der Gereformeerde religie zich geven aan onze Universiteit in hun gebed, hmi woord' en hmme daad, als voor haar getuigct wordt in spreken en handelen. Werken hoogleeraren en studenten, ' wetenschappehjk gevormde mannen en eenvoudigon, ouden en jongen in het geheele land samen om onze Universiteit te dienon. Zij is een geloofss tuk, dat werd verkregen door e< in geïootsdaad. Zij kan alleen behouden blijven en tot voUen wasdom komen als de geloofsdaad eilken. dag weer opnieuw haar werk verricht. Daar wordt ook hot O'ftoron licht en Vrengen wij vóór de herdenking van het vijftigjarig bestaan onzer Vrije Universiteit het bedrag der contjfibuties op het peil, dat moot wordden bereikt om de vierde faculteit in stand te houden ea genoegzaam bestaanszekerheid te versohaffen."

De lezing van dit jaarboek is een aan te bevelen voorbereiding op den Universiteitsdag.

ISfaar ik vermoed wordt die in verband' met de verkiezingen dit jaar weer te Utrecht gehouden.

Daardoor is het mogelijk, dat zelfs zij, die bij de verkiezingen drukke besognes hebben èn de eigenlijke Jaarvergadering op Vrijdag 4 Juli" èn de Ure des Gebeds èn de Wetenschappelijke Samenkomst (beide laatste op 3 Juli) bijwonen.

Mogen de stammen der Nederlandsche Calvinisten vroolijk optrekken en blijvé'geen vriend of ATiendin onzer Vrije Universiteit, dïe in de gelegenheid is te komen, achter.

Het zij ons een dag van Gods heirkracht.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 1929

De Reformatie | 8 Pagina's