GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

^ Modernistische GeloofslieHjdenis. X. (Slot).

Nu wij aan het slot gekomen zijn, worde nog eens herinnerd aan het doel van deze artikelenreeks.

Ze waren, niet bestemd om met den geleerden schrijver van de „Tien Hoofdpunten van ons Geloof" in polemiek te treden.

Zulk een polemiek zou weinig vrucht afwerpen, omdat we weinig met elkander gemeen hebben.

Met polemiek is het nu eenmaal zóó gelegen: ze heeft het meest zin, wanneer de gemeenschappelijke basis het breedst is.

Dan mag men de sterkste hoop voeden, dat de een den ander overtuigt.

Dikwijls wordt dat door hen, die een polemiek lezen, uit het oog verloren.

Alweer polemiek! zucht men dan.

En men vult dat met vele andere uilroepea aan: waarom zit men elkander toch gedurig in het haar! Wat heeft men aan dat twistgeschrijf! Warme hoofden en koude harten! Laat men liever letten op wat vereenigt dan op wat scheidt! Hoeveel beter kon de tijd besteed aan thetische uiteenzetting dan aan onderlinge bestrijding! Wanneer zullen de vechtjassen eens ophouden'?

Hiermee is het lijstje nog niet kompleet.

Wie er lust in heeft, zoeke er andere oordeelvellingen bij.

Dit vergeet men echter al te zeer: de onderstelling van alle echte polemiek is de groote overeenstemming welke er tusschen beide partijen bestaat.

En het ideaal is: door gedachtewisseling, waarfjij de kwesties scherp gesteld worden, tot a 1 g e-h e ie 1 e overeenstemming te geraken.

Vlleen wie behagen schept in geschillen en wie er onverschillig tegenover staat, of een ander meer of minder zuiver belijdt, kan een afkeer van polemiek koesteren.

Opmerkelijk, dat juist die wreede naturen die onverschilligen voor irenisch doorgaan. en

Op hen past men de zaligspreking van de vredestichters toe, die Gods kinderen genaamd zullen worden.

Terwijl zij, die toenadering zoeken op den eenigen grondslag, die werkelijk grondslag is, de waarheid Gods, en zich uitputten in argumenten om die waarheid aan te toonen, begeerlijk te maken en dwaling en afwijking 'bij anderen aan te wijzen, voor onruststokers worden aangezien of misschien naar een paviljoen voor onrustigen worden verwenscht.

Het kan niet verwonderen, dat zulke polemisten somtijds met den. apostel Paulus klagen: , , Ben ik dan uw vijand geworden, u de waarheid zeggende? "

Dan — het ijveren voor de waarheid gunt voor klagen weinig tijd.

Hieruit laat zich ook verklaren, dat polemiek meestal te intensiever — vinniger, zeggen de wreeden en onverschilligen — is, naarmate men dichter bij elkander Staat.

Het lijkt of een geestverwant of bijna-geestverwant minder hoffelijk wordt behandeld dan een principieel tegenstander.

Het lijkt.

Maar al wat hjkt is nog geen eigen, spreekt de volksmond en. de volksmond, die uit eeuwenoude levenswijsheid put, heeft het vaker bij het rechte eind dan men wel meent.

Het is evenwel , ons plan niet hier het onderwerp „polemiek" aan te snijden.

Ongetwijfeld is dit het aansnijden waard.

Maar dan moeten we gelegenheid hebhen het van alle kanten te bekijken.

Dat kan niet in een kwart of zelfs in een heele kolom worden afgedaan.

Wij hebben het hier aangeroerd, omdat wij duidelijk willen maken, dat deze artikelen meer een oriënteerend dan 'een polemiseerend karakter dragen.

Wiij wilden onze lezers over den tegenwoordigen stand van de modernistische theologie inlichten, gelijk wij vroeger, aan de hand van de „Christelijke Dogmatiek" van Dr J. Riemens met de ethische theologie deden.

Mogelijk oordeelt men, dat de behandeling van de ethische theologie (destijds meer inhoud bood dan die van de modernistische theologie thans.

Dit kan grif worden toegegeven.

Maar dit ligt ook in den aard der zaak.

Toen kozen we als handleiding een dogmatiek, nu een geloofsbelijdenis niet toelichting.

De eerste overtrof in omvang de laatste stellig een paar dozijn maal.

Nu hadden we wel weer het oog kunnen laten vallen op een breeder werk, dat eenigszins voor een modernistische dogmatiek zou kunnen doorgaan.

Doch daarbij deed zich de moeilijkheid voor, dat het , .vrijzinnig Protestantisme" zoo ongemeen gevarieerd is.

Den grootsten gemeenen deeler in die werken te zoeken .zou in deze maanden van alleronmogelijkste examen opgaven wellicht niet te kras met de seizoenwerkelijkheid kontrasteeren.

Maar wij begonnen onze artikelen in een vroeger en we hopen, dat er iets. van beklijven zal tot in een later seizoen.

Nu bood zich het boekje van Dr Hooykaas in zekeren zin als (jplossing aan.

Hel deelde de uitkomst van de examenopgave mee.

Het maakte onder het voorbehoud, waarover we in het begin reeds schreven, den grootsten gemeenen deeler bekend.

Weliswaar bleef dit van modemistischen kant niet onbestreden.

Misschien verschijnt er binnenkort wel een bpekske, dat een anderen grootsten gemeenen deeler noemt.

Toch mag worden aangenomen, dat een vrij talrijke groep zich bij Dr Hooykaas' „proeve van een vrijzinnig Credo" wel „neerleggen" kan.

Tegenover hen zijn wij met ons oordeel dan niet onbillijk.

Daarenboven, wie zich uit onze revue van Dr Riemens' boek een beter begrip kon vormen van de ethische dan uit de revue van Dr Hooykaas' brochure van de modernistische theologie, bedenke, dat de eerste toch altijd meer dogma, hoe verschrikkelijk velen in dien kring deze gedachte ook zullen vinden, Jieeft overgehouden dan de laatste.

Het modernisme is veel meer verfilosofeerd en verpsychologiseerd dan het ethicisme.

Zelfs het „Kort Begrip" van het modernistisch geloof, dat Dr Hoovkaas opstelde, karakteriseert het.

Wij hebben over het psychologische uitgangspunt reeds het noodige gezegd.

Nog dit ééne voegen we er aan toe.

Terwijl we over het boekje van Dr Hooykaas schreven, beleefde het een tweeden druk. Het is — zoo Jicht de schrijver in — in hoofdzaak ongewijzigd gebleven. Slechts zijn er wat uitheemsche woorden door die in de moedertaal vervangen. Het heeft alleen uitbreiding ondergaan, doordat de auteur aan het eind op een brief, welken hij van een „Roomsch-Katholieken intellectueel" naar aanleiding van den eerste; n druk ontving, met zekere uitvoerigheid reageert.

En in dit slotwoord verklaart hij met nieuwe duidelijkheid, „da't wij alleen door uit te gaian van onze zielsontwai^ingen tot zekerheid aangaande de eeuwigheid ku'nnen geraken".

De psychologie heerscht hier over de theologie.

De zielkunde bepaalt het geloof.

De voorbijgaande en vlottende zielsontwaringen zijn zekerheidsbron. van het eeuwige.

Men voelt: hier ontbreekt alle principiëele verwantschap tusschen Dr flooykaas en ons.

Daarom is er tusschen hem en ons geen polemiek mogelijk.

Hier kan slechts beginsel gesteld worden tegenover beginsel.

Daarom maakt hij zich blij met een illusie, als hij dit slothoofdstuk .aldus aanvangt: „Is er een Geloofsbelijdenis voor allen mogelijk? Meer dan ooit ben ik geneigd te vermoeden, dat dit inderdaad geen ongerijmdheid zou zijn. En de brief van een andersdenkende versterkt me in dit vermoeden, en stemt me zeer gelukkig".

Het is altijd onplezierig iemands gelukkige stemming te moeten bederven, maar sterker nog dan Dr Hooykaas' vermoeden, dat er een gemeenschappelijke geloofsbelijdenis j^voor .allen mogelijk is, is onze overtuiging, dat die onmogelijk is.

Nu zal Dr Hooykaas zich hierdoor niet ongelukkig laten maken.

Hij zal zijn vermoeden, niet laten varen.

W^ie'laat een illusie gemakkelijk los?

De , , Roomsc.h-Katholieke intellectueel" had hem o.m. geschreven: „Wat mij overwegend treft, is het feit, dat een goed Mohammedaan of Hindoe uw boekje ook kan lezen en 't wel voor vijf en negentig procent met u eens zal zijn. Dit is heelemaal geen schande voor u, maar ik meen wel, dat het z.g.n. vrijzinnig christendom wel zeer ver van ons afstaat''.

Dit ontlokt Dr Hooykaas den wensch: „Was het eens waar, dat alle geloovigen, goede Mohammeda.nen en Hindoes incluis, dus dan toch zeker ook alle Christenen en Joden, voor vijf ©n negentig percent in één Geloofsbelijdenis met ons zich konden vereenigen".

Hij acht dit echter te mooi om waar te zijn.

Hij verklaart dan ook: „ik stel op de overkomst van die anderen in mijn kamp heelemaal geen prijs. Als Mohammedaan, Hindoe, R, oomsche en Jood dit kunnen aanvaarden, laat ze dan verder iji hun kring blijven. W^aartoe zouden ze dan „Vrijzinnig Protestantsch" worden? De gedachte lijkt me reeds klein en benauwend".

'Maar dat er een geloofsbelijdenis te vinden is, waarmee alle „geloovigen" hun instemming kunnen betuigen, al is dit dan niet als akkoord van kerkelijke (of hoe men dit ook noemen wil) gemeenschap, staat voor hem vast.

Op dit enthousiasme moet onze beschouwing we] als een koude waterstraal werken.

Met alle respekt voor den persoon en de gaven en het idealisme van Dr Hooykaas, kunnen wij in zijn geloofsbelijdenis geen vijf en negentig, ja zelfs geen vijf procent ontdekken, dat door ons wordt aanvaard.

O zeker, wanneer men met klanken genoegen neemt, dan zou onze instemming zich verder kunnen uitstrekken.

Maar bijna elk woord, dat hij in zijn geloofsbelijdenis gebruikt, heeft voor hem een andere beteekenis dan voor ons.

Als hij zegt: ik geloof, begint het verschil zich reeds af te teekenen.

Voor ons is het geloof een gave Gods. Dat geloof is niet eigen aan ieder mensch, maar het wordt door den Heiligen Geest gewerkt in hen, die uitverkoren zijn van vóór de grondlegging der wereld.

En voor Dr Hooykaas?

Als hij den naam „God" noemt, bedoelt hij daar­ mee iets geheel anders dan wij. Zijn God, die met de eenheid in de wereld samenvalt, die niet boven de schepping uitgaat en vóór de schepping ]}6staat, die niet is één in Wezen en drie in Personen, is onze God niet.

En zoo is ook zijn Christus onze Christus niet.

Zijn bijbel onze bijbel niet.

„Ziel" beteekent bij hem niet hetzelfde als ])ij ons.

„Leven" ook niet.

„Roeping" evenmin.

Alles, alles is zoo anders voor den modernist als voor den Calvinist.

W^ij konstateeren dit niet met vreugde.

Integendeel met droefheid.

Want hetzelfde gevoelen is in ons, dat ook in Paulus was, toen hij sprak: Ik wenschte wel van God, dat allen zoodanigen werden gelijk als ik ben.

-^ Geen achterdeuren.

Naar aanleiding van • het geval van Dr D. K. Wielenga, die tot leeraar aan het Lyceum te Bandoeng werd benoemd en tevens als tweede predikant bij de Gereformeerde Kerk aldaar werd 1)6roepen, terwijl het niet de bedoeling is, dat hij in aktieven dienst van die kerk zal staan, schi-even we, dat deze handeling kerkrechtelijk gezien niet in bescherming kon worden genomen en in het algemeen spraken wij den wensch irit, dat men in onze kerken de koninklijke poort zou inen uitgaan en niet door achterdeurtjes binnenen wegsluipen.

Dit stuk lokte tal van vragen uit.

Men wees ons op gevallen, die naar het gevoelen onzer korrespondenten met het bovengenoemde up één lijn staan.

Zoo b.v. meldt men ons, dat er zijn, die lot een anderen staat des levens overgingen en nog voortgaan te preeken.

Men leest hun namen gedurig in kerkbodes. Of dit dan wèl toelaatbaar is?

Vooreerst merken we op, dat deze gevallen niet hetzelfde karakter dragen als dat van Dr' Wielenga. Ons bezwaar gold toen het beroepen van of het zich laten beroepen als predikant, terwijl dit eigenlijk maar een bloote vorm is.

Vervolgens meenen we onze vragers te moeten antwoorden, dat hun informaties bij ons welen op min-betrouwbare gegevens berusten. Ons is geen enkel geval bekend, dat iemand, die tot een anderen staat des levens overging, nog als Dienaar des W^oords optreedt of zelfs een „stichtelijk woord" spreekt. De zaak is deze, dat er door hen, die tot deze Jcategorie behooren, weleens een pre(> k gelezen wordt ook buiten hun eigen plaatselijke kerk. Sommige kerkbodes vermelden onder de predikbeurten dan kortweg hun naam zonder er l)ij te zeggen, dat zij „preeklezen". Daaruit vloeit waarschijnlijk het misverstand voort.

Formeel gesproken heeft natuurlijk een kerkeraad het volste recht een broeder van een andere kerk uit te noodigeh preek te lezen. Er bestaat geen enkele bepaling, dat zulk een preek aan. eï'n of anderen gédrukten bundel moet zijn ontleen< l. Wanneer een. gewezen predikant een zijner vroegere preeken daarvoor jgebruikt, kan daartegen moeilijk bezwaar worden gemaakt. Ook wanneer hij die preek niet bepaald „leest", maar haar memoriseert en voordraagt, kan men daartegen niets inbrengen. Immers, indien een ouderling, die tot preeklezen wordt geroepen, die preek van buiten leert, zal dit gemeenlijk de gemeente wel zoo aangenaam zijn als wanneer hij de oogen van het papier niet opheft. Nog altijd wordt gesproken van de stichting, die 'de kerk van Batavia genoot, als Excellentie Jdenburg, destijds ouderling aldaar, op die wijze zich van zijn taak als „lezer" kweet.

Alles is dus formeel prachtig in orde!

Geen formulier behoeft er voor gewijzigd of verminkt.

Maar waar men ons op den man af vraagt of hier toch eigenlijk ook geen achterdeuren worden gebruikt, gebiedt de eerlijkheid ons daarop bevestigend te antwoorden.

De betrokkenen zullen de eersten zijn om h< vt ons ten goede te houden.

Koninklijk is deze weg niet.

Deze zaak zal in verbinding met andere wel in 1930 op de Synode van Arnhem aan de orde komen.

Er zijn door de Synode van Groningen Deputaten benoemd, om heel deze materie te overzien en daarover advies uit te brengen.

Het is daarom het best een afwachtende houding aan te nemen.

l'och willen wij er even op attendeeren, dat reeds nu, zonder nieuwe regeling, een betere oplossing zou kunnen worden gevonden.

Nog altijd hebben onze kerken het recht personen, die niet in het ambt staan, de bevoegdheid te verkenen een stichtelijk woord te spreken.

De weg om tot die bevoegdheid te geraken is aangegeven.

Wanneer die werd ingeslagen, zou de positie dadelijk zuiverder worden.

Vanzelf zou het onderzoek van de classis voor hen een anderen vorm aannemen dan voor' hen, die nimmer predikant zijn geweest.

Al wat op een examen lijkt zou moeten vervallen.

Dat er dan hooggeleerde „oefenaren" komen, beteekent voor de hooggeleerden geen degradatie en voor de kerken beteekent het winst.

De kerken zijn meer gebaat wanneer zij „oefenen", die theologische opleiding hebben genoten en een staat van dienst hebben, dan wanneer zij zulken toelaten, wier kennis bij den predikant al te zeer achterstaat.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1929

De Reformatie | 6 Pagina's

KERKELIJK LEVEN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1929

De Reformatie | 6 Pagina's