GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

RELIGIE EN:KUNST.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

RELIGIE EN:KUNST.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

In het vorig artikel wees ik er op, hoe velen de_kunst in de plaats der religie hebben geschoven. In Dnitschland is de groote woordvoerder hiervoor geweest David Strausz. Onomwonden heeft hij het uitgesproken, dat het Christendom naar zijn innerlijkste wezen door de philosophie en de natuurwetenschap is uitgeroeid, en dat in dé plaats van den kerkelijken eeredienst, die *t nu 'toe gold, de kunst in haar meest voltooide scheppingen moet treden. 'J

Het nieuwe in deze bewering was slechts de vorm, d.i. de snijdende scherpte en 'de bittere hoon, waarmee Strausz in het merg zijner natie woelde; de inhoud van zijn ^aanmatigend oordeel was vóór hem reeds vaak genoeg vertolkt. ^)

Uit de Nederlaiidsche letterkunde deed ik reeds enkele aanhalingen, die het bewijs leverden, hoe ook 'de mannen van '80 afrekenden txiet de oude religie, en de kunst haar vacante plaats lieten bezetten.

De haat tegen het Christendom was bij „de tachtigers" volkomen. 'Kloos schold het „ergerlijk Christendom", omdat het sprak van zonde.

Het Christendom noemden zij dood en de komende mensch zou de koning der vreugde zijn, niet de „vaalbleeke Christus aan het kruis".

Bij deze mannen was het niet slechts te doen om een nieuw kunstideaal, „de kunst om de kunst", maar de kunst was hun een middel ter propageering van een levensbeschouwing, die inging tegen het Christelijk geloof, dat, naar Kloos' uitspraak, een Godsdienst is van „ijdele onwetendheid, onware menschelijkheid, dwaze dogmatiek".

Zij verklaren de religie ontoereikend om de diepste zielsbehoeften van den mensch te bevredigen en verzekeren, dat de kunst hiertoe fcij machte is.

Maak u van hun bewering niet ai, door te zeggen, dat het gros der menschen immer ongevoelig is voor de kunst en zich om haar in het minst niet bekommert, dat de menschen geen tempels en kapellen in steden en 'dorpen ter aanbidding van den kunstgod zullen oprichten, gelijk de religie overal haar kathedralen en kerken heeft ter vereering 'Gods.

Want dan zal men u tegenwerpen: voegt eerst eens de meest volmaakte poëzie van alle volkeren samoa tot een aesthetischen Bijbel; geeft dezen aan het volk in de hand; besteedt aan zijn verklaring in de scholen even zooveel tijd als tot nu toe aan de behandeling van uw Catechismus en van uw Christelijken Bijbel is verbruikt; draagt dan verder in alle lagen van het volk de overige kunsten binnen 611 pnderhoudt ze met dezelfde offers als tot dusver aan de kerk ? ijn gebracht; neemt eerst eeuwen lang de proef of de kunst dan wel de religie op zulk een wijze meer vermag, en... laat ons dan pas de rekening opmaken.

Aan. de religie, zoo zegt men, hebben tot nu toe alle hulpmiddelen ten dienste gestaan om invloed op de geesten der menschen te verkrijgen en ze onder haar ban te brengen. Gelijkwaardige middelen had de kunst 'niet, om haar gezag te vestigen.

Tegenwoordig echter, nu duizenden menschen zich van de kerk hebben vervreemd en 'iets anders zoeken voor de bevrediging hunner ^ielsbehoeften, staan er toch geen tielemmeringen meer in den' weg, om de proef te nemen, of niet alle kunsten door haar gezamenlijken indruk dieper en blijvender op de menschen kunnen inwerken dan 'de meer of minder abstracte waarheden 'der religie.

Maar eigenaardig, velen, die de kunst hartstochtelijk vereerden, haar vergoddelijkten en aanbaden, in haar den bloei en yoltooiing van het geestelijk leven zagen, haar alleen verlossende en verzoenende kraxht toeschreven, haar de hoogste openbaring Gods noemden en een tijdlang in haar gen zocht hebben de poort des hemels en de volheid van het eeuAvige leven, hebben bij het rijpen der jaren, bij het oud-worden of op het sterfbed aan de zaligmakende genade van de kunst getwijfeld en hun oude standpunt verlaten.

Ontroerend is, wat Frederik van Eeden ons heeft verteld van het voorlaatste bedrijf van het levensdrama van den socialistischen, Joodschen tooneelschrijver en belletrist Herman Heyermans. Blijkbaar was zijn schip „Op hoop van zegen" 'in stervensnood hopeloos op de zandbank der kunst gestrand.

Van Eeden verhaalt:

„Eindelijk toegelaten. Op de zware, grove trek-Icen een expressie van dankbaarheid en hartelijk welkom. 'Het anders zoo gezonde kleurige teint nu vaalbleek, geheel in wit verband. De stevige, forsche handen in blijde begroeting naar mij uitgestrekt.

Ik keek de kamer rond — en 'teerst wat ik zag .was een groot kruisbeeld. Dit was een blijde verrassing. Daar, waar ik hem het laatste zag, in zijn kantoortje te Amsterdam, daar waren geen kruisbeelden. Ik stond op en groette den Heiland. Het beeld hing daar niet enkel als sieraad, [k keek naar den zieke en uitte mijn verwondering. Toen knikte Heyermans glimlachend en riep zijn vrouw, dat zij mij nog een ander crucifix zou wijzen in een aangrenzende kamer. En ook daar was een groot kruisbeeld, ennietalleentotsieraa d".

Van Eeden heeft den ongeneeslijke verlaten met de belofte, dat hij voor hem zou bidden, wat met groote dankbaarheid werd aanvaard. Alzoo het voorlaatste bedrijf van zijn levensdrama: twee crucifixen en dank voor voorbede Op hoop van zegen ?

Frederik van Eeden zelf heeft vrede voor zijn onrustige ziel gezocht in den schoot der „alleenzaligmakende" moederkerk van 'Rome.

Nellie van Kol viert feest in haar ziel, sinds de Heiland kwam in.

De wee-en zwaarmoedige Helene Swarth zingt in haar ouderdom:

Met brekende oogen zie ik de oude plaat, Waar, kruisbekroond, de Rots der Eeuwen staat. Daar rept zich hijgend heen door 't golfgebruis. Daar klampt zich veilig vast een ziel in nood En werpt zich, moe, in de a.rmen van het kruis.

O Rots der Eeuwen! Redder van den dood!^)

De revolutionaire Henriëtte Roland—Holst maakt een geheelen omkeer naar het religieuze door.

Zulke zwenkingen van den geest worden ©venzoo in het buitenland waargenomen. Een merkwaardig voorbeeld hiervoor is de Westfaalsche édel-'vrouw Annette von Droste—Hülshoff.

Deze dichteres stond sterk onder den invloed van het moderne radicalisme, het pessimisme van Schopenhauer en het absolute individualisme van Nietzsche. De v/ereld des geloofs ontzinkt haar geheel. Haar kunst wordt 'haa, r alles. Met een onvergelijkelijken hartstocht geeft ze zich over aan de natuur, laat haar geur in elke zenuw dringen, verliest zich in haar elementen, om zich plotseling met onstuimigheid uit haar omaiTning te rukken en zich als beheerscheres boven haar te g tellen en ze in haar kunstwerk te overmeesteren.

Maar ze is van deze aanbidding der kunsi ea der natuur teruggekeerd tot de aanbidding van den Oppersten Kunstenaar en Bouwmeester des heelals. *)

Iets dergelijks valt te constateeren in de tegenwoordige Engelsche romankunst. „De jongere kunstenaars richten wel hun volle aandacht op het tragische, het verschrikkelijke, het wanhopige van het leven, zij ontkennen niet, dat de smart overheerscht, zij ontkennen feitelijk .niets van wat de pessimistische wijsbegeerte geleeraard heeft, zij nemen het alles aan en toch blijven zij van het leven houden, niets vermag de innerlijke vreugde geheel te vernietigen."») En dat komt, zegt spottend een moderne theoloog, omdat de wereld weer iij het duister ligt en het liodensteinsche gezang: „Hoog omhoog, het hart naar boven; hier beneden is het niet", weer de vertolking van'Wet pessimisme der moderne jeugd-vroomheid is geworden.

Duidelijk is het, dat 's menschen hart, ook al smaaJct het 't hoogste kunstgenot, onrustig is in hem, totdat het rust gevonden heeft in God en dat door Christus.

Er komen, ook uit 'de kunstenaarswereld, stemmen, die luide verkonden, dat uit de geheimnisvoUc diepten van onzen innerlijksten mensch steeds weer de dorst naar a'bsolute waarheid en, onafscheidetilijk daarmee, het verlangen naar waarachtigen vrede met God oprijzen; zij betuigen, dat de kunst slechts een schijnverzoening waarborgt en slechts de oppervlakte van het menschelijk gemoed tot rust kan brengen.

Er is maar één zaak, die den mensch vollen vrede in zijn ziel kan geven, d.i. de wedergeboorte des harten en het daaruit voortspruitende bewustzijn, dat hij met God is verzoend en een erfgenaam des eeuwigen levens. Zoo iemand niet wederom geboren wordt, hij zal het Koninkrijk Gods niet zien. ,

Al kan de kunst nooit de plaats der religie vervangen, we hebben toch in haar te eeren een rijke, schoone gave Gods, zonder welker beoefening of genieting ons leven deerlijk verarmt.

En al zijn er velen, die de kunst te hoog aanslaan en haar verheffen tot een hoogte, waar ze zich niet zal kunnen handhaven, dit mag den Christen er nooit toe verleiden, zich nu vijandig tegenover de kunst te stellen.

In het Christendom is er, helaas, soms een orthodoxie aan het woord geweest, die de kunst verwierp; in haar absoluutheid de groote massa, die dikwerf aan alle kunst-gevoeligheid en - waardeering

gespeend is, bekoorde, maar daardoor zeer heeft gezondigd tegen kunst-gevoelige en ontvankelijke zielen zoowel als tegen één .der wondere gaven Gods en dies ook tegen den G-ever dier goede giften Zelf.

De edele, rijkbegaafde litterator-historicus Vilmar liet zich verleiden tot deze uitspraak: „Onder de zondige menschen heeft de kunst haar ideaal, dat niet God is, in Griekenland, de eenige plaats, waar de wereld de ware kunst heeft voortgebracht. Daar is de mensch als mensch het ideaal on wel in strijd niet alleen met den waren, éénigen en levenden God, maar zelfs met de goden."")

Deze bewering is onwaar: nóch is het.juist, dat de kunst bij de Grieken ihaar absolute'hoogtepunt heeft bereikt, nóch mag geponeerd, dat de "kunst haar ontstaan dankt aan verzet van den zondigen mensch tegen God, dus aan de heidensche scliepselvergoding.

't Kan niet worden ontkend, dat het orthodox© Christendom zich dikwerf vijandig tegenover de kunst en al haar voortbrengselen heeft gesteld. We stemmen dit volmondig toe. Maar het is onjuist, hiervoor het heele orthodoxe Christendom aansprakelijk te stellen.

De Roomschen hebben veelvuldig den Protestanten verweten, dat zij de Jcunst en de schoonheid hebben vermoord en .zij schrijven dit toe aan de leer der hervorming. Gerard Brom doet het, als hij schrijft over de heeldstonnenj:

„Een leer alleen kon zo stelselmatig mogelik vernielen wat oog en hart voldeed, " — hier vergist hij zich: het voldeed jniet het hart en daarom niet het oog — „een leer van bijbellezing ver van iedere eredienst, een leer van afdoende uitverkiezing boven alle vormen van bekoorlikheid, een leer van almachtig© wraak tegenover elk teken van liefde, een onwrikbare en onmeedogende, een ijverzuchtige en. strijdlustige leer, die wat het leven lief en teder, wat het geloof edel en innig maakte, tot één geweldig brandoffer durfde verstoken."

Hier is een niet-kxmnen-begrijpen van 'het Protestantsche standpunt aan het woord.

Als Protestanten tóch echte, diepe kunst hebben voortgebracht, wat oo"k de Roomsche niet kan loochenen, dan hebben zij Roomsche tendenzen gehad en dichtbij het Katholieke geloof gestaan. Zoo volgens Gerard Brom Bilderdijk. „Hij volgde — aldus Brom — der „Moffen" verrassende vertedering tegenover de Moederkerk, die het groote slachtoffer van de omwenteling was geworden. 'Het Katholi-.cisme beteekende niet alleen de vervolgde godsdienst, waarvoor zijn gekweld hart vanzelf een zeker meelijden en eerbied voelde, niet alleen het consequente stelsel van de revolutie-bestrijders, waardoor zijn principieel© aard en zijn systematiese geest werd aangetrokken, maar tegelijk de wedergeboorte van een poëzie, modemer dan de verlichte „filozofie." «j

Op die wijze kan alle Protestantsche kunstuiting onder Rome worden ondergebracht. Het spreekt vanzelf, dat 'men dit tegenover een Calvijn met heeft gepoogd. Daarom is deze hervormer en het heele Calvinisme er ongenadig afgekomen wat liun kunst-waardeering betreft.

Het Calvinisme is veelvuldig beschuldigd van droogheid en gemis aan aesthetischen zin, van hardheid en kil intellectualisme. Een Jezuiet heeft geschreven: „Het Calvinisme is slechts het geraamte eener religie, zonder sap noch zalving noch versiersel, noch iets dat de devotie uitdrukt en inspireert. Calvijn heeft in overeenstemming met zijn temperament een drogen godsdienst uitgedacht."

En de vrijdenker Voltaire heeft dit vernietigend vonnis geveld over de stad van Calvijn: „De rijke, trotsche, huichelachtige stad, waar men slechts rekent en nooit lacht, bal en komedie haat, waar als eenig genoegen de antieke verzen van den goeden David gezongen worden, meenende, dat God in slechte verzen behagen schept, een stad waar de harde aard der predikanten op aller gelaat somberheid legde."

Protestantsche schrijvers hebben zich in gelijken geest er over uitgelaten. Eén schreef: „Calvijn was een droge en harde geest, leen logische redeneerder en intellectualist bij uitnemendheid, die de warmte van het hart miste, iwelk© Luther zoo bemind maakte".

En een ander verklaarde, dat Calvijn „een heiligen afkeer toonde van alles wat kan gelijken op het brengen van de kunst pp het terrein vaa den godsdienst, en dat „Calvijn, die geen musicus was, de harmonie vervolgde met een strengheid, die wellicht niet minder schadelijk voor de reformatie was dan de terechtstelling van Servet".

Wie echter de geschriften zelve van Calvijn doorleest, komt tot een geheel andere conclusie. Niettegenstaande de groote hervormer geen man van artistieken aanleg was en zijn kunstzin niet bijzonder was ontwikkeld, heeft hij er niettemin voor geijverd, dat aan de kunst in haar verscliillend© uitingen als toon-, bouw-, schilder-en beeldhouwkunst een breed© plaats in liet leven zou worden gegeven.

Maar hij heeft er zich tegen verzet, dat de kunst de heerschappij zou voeren op heilig Jerrein. Zijn geniale geest heeft het groote gevaar gezien, dat de kunst zoo licht de religie kan verdringen, oï haar wil overheerschen. En in Rome's eeredienst zag hij voor oogen, hoe het wezen daar schuil ging achter de indrukwekkend© vormen.

Als Calvijn in zijn commentaar op Genesis Jubals uitvinding der muziekinstrumenten bespreekt, wijst hij er op, dat ze is een genadegave Gods. Hij laat die uitvinding niet stammen uit het rijk der duisternis, maar zegt, dat ze afdaalt uit het rijk des lichts, uit de harmonische wereld Gods. Hij zet er geen Kaïns-merk op; integendeel, volgens hem helpt ze mede, om de onheilige linie, waarin God haar deed opkomen, voor algeheel© inzinking te bewaren. Hij acht ze een zegen voor de ongeloovige menschheid, maar voegl er aan toe, dat ze, hoewel genadegave Gods, toch in de verste verte niet is te vergelijken jaet de gave der wedergeboorte.

Calvijn is er niet blind voor geweest, dat er van d© kunst nog een zeer veredelende invloed kan uitgaan op het gemoedsleven van den natuurlijken mensch. Hij zegt, dat b.v. d© muziek de harten kan roeren tot verheffende gevoelens, de gedachten kan heenleiden tot een hoogere wereld en dat ze gunstig kan inwerken op het zedelijk leven. Hij wilde zelfs niet, dat de volksmassa beroofd zou worden van de lager staande kunst. Ook daaraan schreef hij nog veredelende werking toe. Alleen — én dat laat zich verstaan van den Hervormer, die de eere Gods steeds in het centrum van het gansche leven stelde — was heel zijn streven er op gericht de menschen er van te doordringen, dat de kunst nooit haar doel heeft in zichzelve, maar altijd moet strekken tot de verheerlijking Gods.

Calvijn stond niet vijandig tegenover de schatten der kunst. Trouwens dat ware ook ondenkbaar bij ©en man, die geheel leefde bij en nit de Heilige Schrift, het „boek der schoonheid", dat ons laat zien, hoe het volmaakt heilige en het volmaakt schoone zullen harmoniëeren in het rijk der heerlijkheid, in het hemelsche Jeruzalem, welks Kunstenaar en Bouwmeester God is.

Doumergue, de uitnemende Calvijn-kenner, zegt: „Laat men het schoone en sobere iwoord eens lezen, dat de hervormer voor Marots psalmberijming plaatste, en men zal zien hoe zijn denkbeelden nieuw en stout en door en door ernstig waren. Sedert Plato en Augustinus had niemand er zoo over gesproken behalve Luther: niemand heeft beter den boelenden en heiligenden invloed der muziek begrepen".

Noch Calvijn, noch de ware Calvinisten zijn de kunst vijandig gezind. Het zuivere Christendom heeft nooit antipathiek gestaan tegenover de schatten, die opbloeien op het terrein der algemeene genade, waarvan ook de Heilige Geest de Werkmeester is. Maar het weigert er voor te buigen a: ls voor een soort religie.

Hoe ze dan toch door zoovel© Christenen als schadelijk en onnut werd verworpen, bespreken we nader.

N. BUFFINGA.


1) David Strausz, Der alte und der neue Glaube, 1872, S. 204 V., 221 V.

-) Ed. von Hartmann, Die Selbstzersetzimg des Christenthums, 1874, S. 67, 75, 80, 117; H. K. Buokle, GeschioMe der Civilisaüon in England, 1860 I, S. 155 v.; 229; 265 v.; II 577 V.

In deze werken worden de kunst ©n de philosophie der Iclassieke wereld, alsmede de cultuur der renaissance en van den nieuwsten tijd als de meest voltooide uitdraklcing .der humaniteitsgedachte geprezen.

3) De Standaard van Zaterdag 18 Jan. 1930, blz. 12.

*) Otto Frommel, Das Religiose in der modernen Lyrik, S. 14—18.

Op deze wijze bezingt ze , na haar bekeering haar dorst naar geloof:

1st es der Glaube nur, dem du verheiszt, Cann bin ich tot. O Glaube, der wie Lebensodem kreist, Er tut mir not.

Ich hab ihn nicht. Ach, nimmst du stat des Glaubens nicht die Liebe Und des verlangens tranenschweren ZolL So weisz ich nicht, wie mir noch Hoffnung bliebe. Gebrochen ist der Stab, das Masz ist voU Mir zum Gericht.

^) A. G. Kranendonk, Over de Engelsche litteratuur sinds 1880.

•> ) A. F. G. Vilmar, Theologische Moral, 1871, 2 Bande.

') Gerard Brom, Romantiek en Katholicisme in Nederland, I, Kunst, blz. 235.

^) Gerard Brom, a. w. I, blz. 4.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 februari 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

RELIGIE EN:KUNST.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 februari 1930

De Reformatie | 8 Pagina's