GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het rapport over den uitbouw der Belijdenls.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het rapport over den uitbouw der Belijdenls.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

vn.

EERSTE DEEL.

II

b. Nu is in den aanvang der zeventiende eeuw de kerk tot het opstellen van een nieuwe belijdenis gebracht doordat de dwaalleer van het Remonstrantisme was opgekomen. En meermalen zijn het dwalingen geweest, die tot nader belijden aanleiding gegeven hebben. De kerk gevoelde dan de roeping om tegenover de dwaalleer de waarheid te handhaven. En die roeping heeft de kerk ongetwijfeld ook.

Maar dan is er zeker alle aanleiding, om de belijdenis aangaande de Heilige Schrift nader te formuleeren.

Juist inzake de beschouwing van de Heilige Schrift is er zoo velerlei dwaling en zijn de dwalingen in zoo breede kringen doorgedrongen. Sterker dan ooit is sinds de opkomst van het Rationalisme in de Christelijke wereld de strijd tegen de Heilige Schrift ontbrand en er zullen weinig stukken van het Christelijk geloof zijn, waartegen de tegenspraak zoo algemeen is als tegen het Schriftgeloof. Wij achten het overbodig, de geschiedenis van dezen strijd hier te beschrijven. Wij wijzen slechts even op den tegenwoordigen toestand, gelijk ook de opdracht der Synode van Groningen over „de hedendaagsche dwalingen" spreekt. Er is niet alleen het Modernisme, dat van geen ingeving en autoriteit der Schrift wil weten, dat geheel de Bizondere Openbaring verwerpt, dat den Bijbel slechts als een vrucht van menschelijke vroomheid beschouwt en hem dan ook geheel aan de critiek overlevert. Maar er zijn ook groepen, die met ons een Bizondere Openbaring erkennen en in de Schrift de oorkonde daarvan zien, die met ons ook de Schrift Gods Woord noemen en toch aan "haar autoriteit te kort doen. Als zij bij de Schrift van ingeving spreken, beschouwen zij de inspiratie als een eigenschap niet van de Schrift, maar van haar schrijvers, en achten zij deze inspiratie slechts gradueel onderscheiden van de leiding en verlichting des Heiligen Geestes, die het deel van alle geloovigen is. Als zij van den Bijbel als Gods Woord spreken, bedoelen zij daarmede toc-h niet meer dan dat het Woord Gods in den Bijbel is en Gods stem in de Schrift tot ons spreekt. Zij onderwerpen evengoed als de Modernen de Heilige Schrift aan de critiek der wetenschap en willen de ervaring van den Christen er over laten beslissen, wat in den Bijbel als gezaghebbend behoort beschouwd te worden. Het is noodig, dat de belijdenis der kerk tegenover deze dwalingen de waarheid handhave. Maar dan moet de belijdenis uitgebreid worden. Onze belijdenisschriften werden opgesteld vóór het optreden dezer dwalingen en hebben er zich dus niet tegen kunnen richten. Zoo laat b.v. juist over de ingeving der Schrift onze Confessie zich op een voor onzen tijd niet meer voldoende wijze uit.

Nu zou hiertegen wel kunnen worden aangevoerd, dat art. 5 der Coinfessie zegt: .„Alle deze boeken alleen ontvangen wij voor heilig en kanoniek om ons geloof daarnaar te reguleeren, daarop te gronden en daarmede te bevestigen. En wij gelooven zonder eenige twijfeling al wat daarin begrepen is". Er zou kurmen worden gezegd, dat deze woorden genoegzaam zijn om alle dwalingen in de beschouwing der Schrift af te wijzen, en dat er dus geen uitbreiding behoeft plaats te hebben.

Hieromtrent wenschen wij het volgende op te merken.

In de eerste plaats: dat de berk nooit op deze wijze gehandeld heeft. Al ligt b'.v. in da woorden der Twaalf Artikelen: „En in Jezus Christus, Zijnen eeniggeborenen Zoon" en „Ik geloof in den Heiligen Geest" de Godheid van Christus en van den Heiligen Geest uitgedrukt, toch heeft de kerk in de z.g.n. Geloofsbelijdenis van Nicea tegenover de dwaling lieide waarheden uitvoeriger beleden. En al spreekt de Catechismus in Zondag 21 en de Confessie in art. 16 reeds over de Verkiezing, "toch heeft de Dordtsche Synode naar aanleiding van de opgekomen dwaling deze waarheid in breede belijdenis uitgesproken. Ja, geheel de Remonstrantsche leer was met de belijdenis der kerk in strijd, maar dat neemt niet weg, dat de kerk een nieuw belijdenisschrift er tegen heeft opgesteld. Als men zich op het genoemde standpunt stelt, snijdt men alle ontwikkeling der belijdenis op punten, die reeds in de belijdenis zijn genoemd, ten eenenmale ai.

In de tweede plaats zijn Wij van meening, dat de kerk met de uitspraak „wij gelooven zonder eenige twijfeling al wat daarin begrepen is" in onzen tijd moeilijk meer volstaan kan. Deze uitspraak heeft, nadere verklaring en uitwerking noodig en de kerk mag deze niet aan ieder persoonlijk overlaten, maar behoort die zelf te geven. Zij moet tegenwoord.ig zeggen en zij moet zelf dat zeggen, wat zij met deze woorden bedoelt. Als iemand b.v. de historische verhalen der Schrift symbolisch meent te moeten opvatten, zooals in onzen tijd voorkomt, dan zal hij staande houden dat hij ze gelooft. Daartegenover moet de kerk uitspreken, dat het gelooven der Schrift inhoudt, dat de historische verhalen ook als historie opgevat en verklaard worden.

En in de derde plaats achten wij de genoemde uitdrukking der Confessie al te beknopt. Er komt niet in uit, dat niet alles in de Schrift in denzelfden zin door ons moet worden aanvaard. Wanneer er woorden van den duivel of van goddeloozen of verkeerde woorden van kinderen Gods in vermeld worden, dan gelooven wij zeker, dat ze aldus gesproken zijn, omdat God bet ons meedeelt, maar dan denken wij er geen oogenblifc aan deze als waarheid aan te nemen en ons leven daarnaar te richten. Wij moeten gansch anders staan tegenover de beloften Gods dan tegenover de woorden van Satan.

Om deze redenen blijven wij van oordeel, dat de kerk tegenover de hedendaagsche dwalingen haar belijdenis moet uitbreiden. Dit is in de geschiedenis het gevolg der dwaling voor de kerk geweest, dat zij gedrongen werd, de waarheid, waarvan zij belijdenis deed, dieper in te denken, scherper Ie formuleeren en breeder uit te werken. Zoo bracht de dwaling aan de kerk winst. Zoo droeg de dwaling bij tot ontwikkeling der belijdenis. Zoo heeft de leugen de waarheid gediend. En zou ook in onze dagen de kerk de vrueht niet moeten plukken, die de dwaling haars ondanks voortbrengt? '

c. Het belijden tegenover de dwalingen van onzen tijd is te meer eisch, omdat de kerk in haax midden de eenheid en zuiverheid des geloofs heeft te bewaren.

De kerk staat in het leven van den tijd en loopt gevaar, dat de dwalingen van den tijd ook in haar midden binnensluipen. Sterker nog, al waren het maar enkele gevallen van leertuclit, die onze Synodes te behandelen hadden, er is hieruit toch wel gebleken, dat deze dwalingen reeds begonnen door te sijpelen in onzen kring. De kerk moet ter wille van haar zelf haar belijdenis omtrent de Heilige Schrift nauwkeuriger en vollediger formu­ leeren. Wanneer in een belijdende kerk een dwaling verkondigd wordt, zeggen de voorstanders daarvan in den regel, dat ze het met de belijdenis der kerk volstrekt niet oneens zijn. Nu is het mogelijk, dat zij wel terdege gevoelen met de belijdenis in strijd te zijn, maar dat zij toch trachten aan haar bewoordingen zulk een uitlegging te geven, dat zij sahijnen met de belijdenis overeen Ie sternmen. 't Is echter ook mogelijk, dat zij in gemoede meenen niet in strijd te komen met de belijdenis. En wanneer een confessie zich in betrekking tot een beipaald punt slechts kort en onvolledig uitdrukt, zullen beide mogelijkheden grooter worden. Daarom is het noodzakelijk, dat de kerk zoo duidelijk mogelijk en zoo volledig als het karakter van een belijdenis toelaat, uitspreekt wat zij gelooft. Dan is het daardoor zeker niet voorgoed afgesneden, dat een dwalende zich in overeenstemming acht met de belijdenis der ke'rk of beweert het te zijn. Want het is ten eenenmale onmogelijk, een belijdenis zoo in bizonderheden uit te werken, dat elke verkeerde voorstelling, die zou kunnen opkomen, er in geteekend en veroordeeld wordt. Maar toch heeft de kerk er naar te streven, niet het minst op het pimt der Heilige Schrift, zulk een formuleering der leer te hebben, dat de eenheid en da zuiverheid des geloofs in de kerk zooveel mogelijk gewaarborgd zijn.

Watmeer dan. ook een nadere formuleering van het Gereformeerde Schriftgeloof wordt gegeven, verwachten wij, dat daarvan een preventieve werking zal uitgaan, een werking waardoor het propageeren van dwalingen in de kerk voorkomen wordt. En jn gevallen, waarin dit niet geschiedt, zal dan de dwaling toch eerder als dwaling kenbaar zijn en zal het de kerk gemakkelijker vallen, er tegen op te treden.

Nu is er wel op gewezen, dat onze kerken dö dwalingen, die tot dusver in haar zijn opgekomen, met de bestaande belijdenis als dwalingen hebben kunnen signaleeren en veroordeelen. Maar hieruit mag niet de conclusie worden getrokken, dat een uitbreiding der belijdenis overbodig zou zijn te noemen. Wij beroepen ons hier weer op de Dordtsche Synode. Deze Synode heeft ook met de belijdenis, die de kerk toen bezat, de Remonstranten kunnen veroordeelen. Maar zij heeft toch een nieuwe belijdenis omtrent de punten, waarop dezen dwaalden, opgesteld.

d. Nog een ander argument meenen wij voor een nadere formuleering van het Gereformeerde Schriftgeloof te mogen aanvoeren.

Als Prof. Biesterveld in „Het Gereformeerde Kerkboek" de redenen aangeeft, waarom de kerk belijdenisschriften moet hebben, noemt hij daaronder ook deze: j, Doch ook is het noodig, dat de gemeente in zulke authentieke stukken haar geloof nederlegge, opdat zij aldus de lasteringen der tegenstanders openbaar weerspreke en hun den mond steppe". Hij wijst er dan op, dat tot het opstellen, der Nederlandsche Geloofsbelijdenis aanleiding gaf de lasterlijke bewering, dat de Gereformeerden Anabaptistisch zouden zijn. „En nog" — zoo gaat hij dan verder — „wie stuitte niet menigmaal op onkunde en op valsche voorstellingen der Christelijke leer, om geen harder woord te bezigen. Welnu, voor de kerk is het noodig, dat er officiëele stukken zijn, waarop zij zich beroepen kan, als op de waarachtige voorstelling van hetgeen zij meent de zuivere waarheid te zijn" (blz. 60 v.).

Bestaan er nu ook van de Gereformeerde leer inzake de Heilige Schrift onder hen, die buiten onze kerken staan, geen valsche voorstellingen? Hoe dikwijls wil men ons een mechanische opvatting van de inspiratie aanwrijven! De kerken hebben hiertegenover duidelijk uit te spreken, dat de Heilige Geest de bijbelschrijvers niet als doode werktuigen heeft gebruikt, en officieel van haar werkelijke inspiratie-beschouwing getuigenis af te leggen. En zij hebben dat ook te doen, opdat anderzijds weer niet menschen, die een min of meer critische en Ethisch-getinte Schriftbeschouwing huldigen, deze als consequentie van de Gereformeerde inspiratie-opvatting zouden kunnen voorstellen.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 mei 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

Het rapport over den uitbouw der Belijdenls.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 mei 1930

De Reformatie | 8 Pagina's