GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

.Ongeloof?

Ons schrijven in de Rubriek „Kerkelijk Leven" over het aantal theologische studenten, bracht nogal enkele pennen in beweging.

Een paar stemmen gingen op, die verklaarden, dat het toch beter was, zulke dingen niet te zeggen.

Bijna allen vielen ons bij.

Onder de twee, die afweken, was ook Prof. B o u w-m a n in „De Bazuin".

Wij namen ons voor op zijn opmerking niet in te gaan.

Nu echter Dr Impeta in het „Kerkbl. van Dr. en Ov." er over schrijft, nemen we met instemming zijn woorden over.

D r I. dan schrijft:

Ik lees in „De Bazuin" (van 21 Nov.): Het heeft „een bedenkelijke zijde wanneer men de gemeente en vooral de jonge menschen bang maakt door de gedachte, dat er teveel predikanten komen. Het komt ons voor, dat zich hierin practisch ongeloof openbaart".

Is dit juist, dan moet de zaak onder ons uit zijn! Welk Gereformeerd publicist zou zich aan ongeloofstheorieën willen bezondigen?

Maar: het komt me voor, dat Prof. Bouwman, zóó sprekend, de kwestie overbrengt op 'n terrein waar zij niet thuis hoort. Geloof en ongeloof geven in deze aangelegenheid niet de beslissing.

En de bespreking dezer aangelegenheid in de pers moet mijns achtens 'n vrije zijn, zonder dat wie acht, dat er metterdaad teveel studenten in de theologie komen, als 'nop dit punt althans ongeloovige behoeft te worden gesignaleerd.

Ik meen, we moeten in deze kwestie willen en durven rekenen.

Laó, t er plaats moeten hlijyen voor 't geloof; er moet ook plaats zijn voor 'n preciese waardschatting van de feitelijke gegeven.

Een berekenini).

Dr Impeta is ook gaan berekenen. Hij schrijft:

Ik heb 't Jaarboekje 1930 nauwkeurig nagegaan.

En kwam dan tot deze conclusie: ik telde 148 vacante kerken. De recapitulatie van het-Jaarboekje op bl. 309 geeft er 168. Laten we over die 20 niet vechten. Volgens de oftïciëele gegevens in de krant zijn er sedert 1 Jan. 1980 32 candidaten in hun eerste gemeente bevestigd. Het getal van dienstdoende predikanten, die in deze elf maanden gestorven zijn of emeritaat ontvingen, is uiterst klein. Twee gingen er naar Indië. Daar staat tegenover, dat enkele vacante kerken door 'n emeritus predikant of oefenaar geholpen worden in den Dienst des Woords. Laten er dus 1 Jan. 1930 168 vacatures zijn geweest. Dan is dat getal sedert dien datum op z'n minst met 25 verminderd. Laten we 20 zeggen — 't gaat in dit betoog niet over één min of meer. Dan ben ik dus met mijn getal 148 zeker niet te laag.

Veranderingen in standplaats, die sinds dien datum plaats grepen, doen natuurlijk niet ter zake. Welnu: ik verdeelde de vacante plaatsen in gemeenten, die van 1—100, 100—200, 200—300 enz. zielen telden.

En vond nu als betrouwbare uitkomst:

Er zijn 25 vacatures in gemeenten beneden de honderd zielen (32, 35, 48-zielen enz.!)

Er zijn 44 vacatures in gemeenten, die tusschen de 100 en 200 zielen tellen, waarvan 'n enkele 101, 105 zielen enz.

1 • Laten we nu even vasthouden:69 vacatures dèi'-' halv& " Van gemeenten, die zeker niet of niet dte

met de allergrootste moeite — allicht eerst na jaren — kunnen beroepen.

De volgende zijn aldus verdeeld:28 vacatures van 2—300 zielen; 16 van 3—400; 10 van 4—500; 18 van 500—1000 en 7 van boven de duizend zielen.

Derhalve zeg nu rond 80 vacante gemeenten, waar het beroepen zin heeft en zonder twijfel kan worden tegemoet gezien of reeds heeft plaats gevonden.

In een gemeente van beneden 200 zielen vindt, in 't algemeen gesproken, 'n predikant èn geen werk, geen voldoenden, zijn tijd vullenden arbeid èn geen tractement.

Van combinaties, ook na al wat daarover nu al jaren geschreven is, hoort men niets. Die gedachte blijkt dus meestentijds practisch onuitvoerbaar; althans tegen den zin der menschen; en men kan de menschen nu eenmaal niet dwingen.

Wèl, omgekeerd, bleek me, om iets te noemen, dat Hindeloopen en Stavoren van 1912—1916 gecombineerd waren geweest, maar nu weer gescheiden leven. Stavoren heeft 'n oefenaar, Hindeloopen is vacant.

Nu heeft Prof. Waterink in „De Reformatie" (van 31 Oct.) ons voorgerekend, dat er op dit oogenblik ongeveer 400 studenten in de theologie zijn te Amsterdam en te Kampen samen. Laten er hiervan, zegt hij, honderd afvallen wegens ophouden met studeeren, dóórstudeeren en de buitenlanders, dan blijven er nog 300 studenten over, die vóór 1 Jan. 1936 klaar zullen staan om 'n gemeente te dienen. Dat wil zeggen:60 per jaar.

Nu is het mogelijk, dat er van de dienstdoende predikanten 20 a 25 per jaar wegvallen, wegens overlijden of emeritaat. Dat zou dus in de 5 jaar zijn 125. Dus zelfs wanneer niet alleen de 80 vacatures van gemeenten met méér dan 200 zielen, maar ook de 44 vacatures van gemeenten, wier zielenaantal tusschen 100 en 200 ligt, vervuld werden — samen 12b; en er 125 predikanten wegvielen (dit getal is zéér hoog genomen) wier plaats weer ingenomen kan worden — dan bleven er nóg 300 — 250 = 50 candidaten over zonder mogelijkheid van herroep! Vijftig; en het kunnen er evengoed zeventig zijn! ..' •: > .••: ..: •

'••êi§^Ê^i: De Kerstboom.

In een artikel over het Kferstf eest in het „N.-HoU. Kerkbl." schrijft Prof. Grosheide: '

Nog erger wordt het, als ook in onze Kerstfeestvieringen met Evangelisatie en Zondagsschool, de verwereldlijking binnenloopt. Immers, daar geven we een opzettelijke viering van het Kerstfeest, prediking van het Kerstevangelie.

Laat die prediking dan niet ontluisterd, of vervangen worden door een Kerstboom, die van het Evangelie afleidt. O, men kan wel vragen, wat bezwaar is er tegen, een mooien boom te hebben met flonkerende lichtjes? Men kan wel zeggen, geen enkel bezwaar. Maar ik antwoord dit is er tegen, dat bij den Kerstboom en wat dies meer zij, het bijkomstige de hoofdzaak wordt, en de geboorte van Christus niet meer in het middelpunt staat. r Ki^, : |rfiH? feffiJ*', ^'

Juist; — laten we zóó blijven waarschuwen; al... helpt het ook voor degenen, die het zoo goed weten, dat de Kerstboom zoo „eenig", „gezellig", of „stichtelijk" is, niet veel.

£en promotie.

In „De Bazuin" schrijft Prof. Hoekstra naar aanleiding van de promotie van Dr Dam, den Rector van het Ger. Gymnasium te Kampen, het volgende:

Wij feliciteeren den heer Dam en het gymnasium met dezen schitterenden uitslag. Dit is een gouden kroon op de academische loopbaan.

Wij zijn ook blij, dat Dr Dam cum laude gepromoveerd is, omdat het feit, dat, gelijk hij in het voorwoord van zijn dissertatie zegt, zijn eerste proefschrift aan de Vrije Universiteit werd geweerd, licht den indruk zou gewekt kunnen hebben, alsof Dr Dam geen man van wetenschappelijken zin was. Het cum laude van Utrechts universiteit wlscht deze gedachte, die gemakkelijk opkomen kon, weg.

Wij feliciteeren Dr Dam ook van harte. En zonder bijgedachten.

Niemand neme nu echter uit dit stukske reden om iets onaangenaams van de Vrije Universiteit te denken of te zeggen, gel ij k reeds is geschied.

Ook uit dit stukje blijkt duidelijk, dat de dissertatie van Dr D., die aan de V. U. werd geweigerd, een andere was, dan die, op welke hij in Utrecht promoveerde.

Loterijtje speleu.

Er dreigt gevaar voor een dubbele moraal ook in onze kringen.

Speciaal ten opzichte van het lot We nemen mede daarom met instemming over een een artikel van D s D. V. D ij k, uit de „Groninger Kerkbode", over „L o t e n".

Het bovenstaande onderwerp is er al weer een, waarover ik vroeger reeds geschreven heb. Dezer dagen kreeg ik echter een schrijven, waarin mij gevraagd werd duidelijk te willen zeggen, waarom spelen in een loterij zonde is.

Laat ik dat dan kort trachten te doen.

1, Loten kan een zonde zijn tegen het eerste gebod.

Als iemand speelt in een loterij zonder daarbij met God rekening te houden, dan zondigt hij tegen het eerste gebod, dan verwacht hij zijn geluk, zijn voorspoed niet van God maar van „Het Lot", van „de Fortuin"; in de plaats van God; dat is afgoderij.

2. Loten kan zijn een zonde tegen het derde gebod.

Ais iemand bij het loten wèl rekening houdt met God, met Gods Voorzienigheid, met Zijn Alwetendheid en Almacht, waardoor God den uitslag van de loterij bestuurt, dan tracht hij, door te loten, die Voorzienigheid Gods, de Almacht en de Alwetendheid. Gods te dwingen tot zijn eigen voordeel, tot het verkrijgen van eenig geld of goed; dat is een ijdel onheilig spelen met God.

Misschien wordt dat nog duidelijker al ik het zoo zeg. Voor iemand, die bij het loten rekening houdt met God, is loten hetzelfde als „bidden", een inroepen van Gods hulp.

En is dat geen ijdel gebruiken van 'sHeeren Naam, als ik Hem vraag, of Hij mij, in een, niet van Hem verordenden weg, geld of goed wil doen toekomen?

3. In de derde plaats kan „loten" een zonde zijn tegen het tiende gebod, omdat ik, door te loten, langs een niet van God verordenden weg, des naasten goed zoek te gewinnen.

4. En tenslotte is loten af te keuren, omdat het zoo licht de hartstochten prikkelt en den mensch hoe langer hoe meer aan het loten doet verslaafd raken, totdat hij er zelfs toe komt zichzelf en de zijnen te verderven.

Loten wordt ook niet goed, doordat het voor een goed doel gebeurt. De Heere wil, dat wij de zaken van Zijn Koninkrijk zullen onderhouden uit warme liefde, in mildheid; en Hij wil niet, dat wij het heilige lot zullen gebruiken om den menschen het geld af te halen.

„Ja maar", zegt «men, „och, dat is zoo maar een aardigheidje". ... • .-.• i--, .^'Sf^'•-*', ',

Maar daar is het waarlijk niet beter bm. • '••< •: •

Van het lot mag men geen spel maken.

In de eerste plaats is het nooit heelemaal spel. Wie meedoet aan een liefdadigheidsloterij is toch altijd min of meer gespannen en wil het liefst winnen. Daardoor wordt, bij verliezen zoo licht een gevoel van ontevredenheid en afgunst gewekt.

Maar al zou het enkel spel zijn; is het dan goed om, door opzettelijk een ding te leggen in de Hand van Gods voorzienigheid, zich te vermaken met nu eens te kijken, hoe de Heere het maken zal?

Dat moeten wij niet doen. Daar moeten wij te teer voor leven. Geen loterij in ons leven, op welk terrein ook.

Alleen dan mag men loten, wanneer men, eer me a loot, vrijmoedig durft bidden en zeggen: „Heere, Heere, ik weet den weg niet te vinden; ik weet Uwen wil in dezen niet uit te vinden; toch wil ik zóó graag Uwen wil doen; och Heere, doe mij Uw wil kennen door het lot".

In een dergelijken toestand zal men niet licht komen; maar dan is loten geoorloofd, anders niet.

En in 't algemeen wil ik nog wel eens zeggen, dat ook de z.g.n. „bazaars", waarvan men zoo vaak gebruik maakt om gelden te verzamelen voor school en kerk en evangelisatie, onder ons niet moesten voorkomen.

Wij moeten op het terrein van Gods Koninkrijk ons niet van zulke hulpmiddeltjes bedienen.

Wij moeten geven uit liefde, niet uit dwang.

Wij moeten geven met blijdschap en er niet wat pret voor terug vragen.

Wij moeten geven kalm en niet in den roes van de bazaarstêmrhing, waardoor wij later misschieii berouw krijgen over onze royaliteit.

Van zulke gaven is de Heere niet gediend; en al mag het waar zijn, dat de zaak van Gods Koninkrijk er door wordt geholpen, de gevers zelf zullen er geen zegen van ondervinden.

Zóó is het gereformeerd belijden steeds geweest. Houden we ons daar nu ook aan?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 januari 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 januari 1931

De Reformatie | 8 Pagina's