GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELUKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELUKLEVEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Catechese. I.

Van af het begin der Refo'rmatie heeft d© catechese der Kerk de aandacht gehad.

Dat Christus' Kerk een roeping heeft jegens haar gedoopte maar nog niet vol-groeide leden heeft men al dadelijk begrepen, toen deze Kerk' voor de geweldige taak kwam zich geheel te reformeetren.

En nog steöds is het vraagstuk van de jeugd voor de Kerk ©en van de meest belangrijke problemen.

Dat er tientaUen gedoopte jonge menschen aan de Kerk den rug toekeeren, werd nog onlangs door ons, met cijfers gestaafd, betoogd; dat voor de meest nabije toekomst de vraag, hoe de jeugd te binden, een van de allerbelangrijkste kwesties is voor de Kerk des Heeren, zal, meenen we, menigeen zien.

Ieder?

We zijn ten dezen niet zoo héél optimistiscli. Er heerscht, helaas, in meer dan één kring in dit opzicht een angstwekkende geirustheid, die misschien uit onbekendheid met 'de feiten, misschien' ook uit een zekere zelfgenoegzaamheid in so^mmige gevallen, voortkomt.

Merkwaardige verschijnselen zijn er in dit verband te constateeren. Was het toevallig, dat dezen zomer op de synode te Arnhem de commissie, die over het vraagstuk van het Leerboek voor de Catechisaties had te rapporteeren, zoo eigenaardig verdeeld was, dat alle predikant-led en oordeelden, dat er verder niets meer door de synode in deze materie moest gedaan worden, terwijl de meerderheid van Öe ouderlingen-leden van meening was, dat er wèl iets moest geschieden, en dit gevoelen dan ook in ©en minderheidsvoorste] uitdrulden?

Was dat toevallig? Of zou het kunnen zijn, dat deze ouderlingen-leden (waarbij twee onderwijsmannen) de.gevaren in dit geval beter zagen?

Zeker, we kunnen over de toestanden in heel veel kerken nog erg gerust zijn. Maar op meer dan één plaats hapert het.

En het kwaad begint altijd op een Mein deeltje van het terrein.

Een appel, die rotten gaat, vertoont meestal eerst slechts een héél klein „beurs" plekje.

En juist, wanneer het kwaad nog maar „in het begin" is, moet het gestuit worden.

Waarmee we waarlijk niet willen zeggen, dat „het begin" ten opzichte van de gevaren voor onze jeugd en voor de catechisatie thans nóg in het stadium van „het héél kleine" is.

Er openbaren zich op méér dan één plaats reeds symptomen van een dreigend gevaar.

Op meer dan één plaats valt de klacht te beluisteren, dat de jonge menschen voor die catechisatie zoo weinig „leeren". Neen, dat ligt waarlijk niet aan den predikant. Maar het is lïu eenmaal bij veel jong© menschen „usance", dat ze zich voor de catechisatie niet druk maken.

Het gevolg laat zich op onderscheiden wijze gevoelen. Hoe vaak hoort men niet klagen, dat het zoo moeilijk is, om waarlijk goed onderlegde ambtsdragers te vinden in de Kerk van Christus? Hoe dikwijls blijkt het niet, dat men veel meer en veel beter geschikte „leden voor een Commissie van Beheer" kan vinden, dan ouderlingen en diakenen?

En nu hebben we zeker niet te zeggen, dat deze klacht ook mede veroorzaakt wordt doordien zoo vele van onze jonge menschen zich afzijdig houden van de jongelings-vereenigtng en daarvóór van de knap en-vergadering.

Maar voor de Kerk gaat de catechese voorop. En desnoods moet (in een plaats b.v. waar een J. V. ontbreekt) een jonge man uitsluitend op de catechisatie zóóver gebracht kunnen worden, dat hij straks een wel onderlegd ambtsdrager kan zijn.

De primaire en oimiiddellijke roeping der Kerk ligt op het terrein van het onderricht, dat aan hare gedoopte leden wordt gegeven.

En ten opzichte der catechese moet vooral in onzen tijd het inzicht worden verdiept en verbreed.

Vragen van onderscheiden aard doen zich voor bij onze catechetische pr act ijk. Maar ook onze theoretische beschouwing behoeft op méér dan één plaats een nadere fundeering.

De vragen naar het recht, de methode, het doel en het karakter der catechese móeten telkens weer onze aandacht hebben.

En dat te meer, daar er ten opzichte van da catechese allerlei nieuwe opvattingen zich baan breken.

Merkwaardig is daarbij, d'at veel van deze nieuwere opvattingen eenig© verwantschap vertoonen met oude dwalingen.

De vraag of het mogelijk is de religie te doceeren, te onderrichten, had in de jaren sinds 1900 speciaal de aaiiud'acht.

Intusschen is 'deze vraag op zichzelf reeds oud. In allerled mystieke kringen werd ze opgeworpen, en... beantwoord. Daar, waar valsche lijdelijkheid het leven en de levensbeschouwing beheerscht, moet men wel komen met de leer, dat het „van buiten leeren" op „de leering" niets helpt. Immers meii maakt dan van de jonge menschen, zoo zegt men, niets dan letterknechten; wat ze vleten is maar „verstandswerk", geen „harte-werk"; de genade moet toch immers „van binnen be; ginnen" en niet „buiten-af".

Feitelijk stelt men hier ongeveer precies zóó het antwoord, als zulks geschiedde op een vergadering van de „Freunde der Christlichen Welt" in Eisenach in het jaar 1900.

Daar werd opzettelijk de vraag „ist Religion lehrbar ? " (d.i. is religie te onderwijzen) besproken.

Verschillende van de inleiders beantwoordden deze vraag ontkennend. Immers, zoo zeiden ze, als we de kinderen onderwijzen „in de religie", dan onderwijzen we een bej) aaide religie, dan leeren ze allerlei begrippen, allerlei woorden en zinnen-; maar dat alles is nog geen religie. Immers religie gaat boven dat alles uit, zoo betoogde men. Religie is een gesteldheid van het hart, die niet te leeren is. En wanneer we dan „het christendom" aan ©en kind leeren, zoo voegde een ander aan dit betoog toe, waarom hebben we dan het recht om te zeggen, dat het juist het Christendom is, d'at bizonder religieus, bizonder godsdienstig maakt?

Al zouden ze ook deze laatste vraag niet stellen, de mystieken met hun in twijfel trekken van. het nut der catechisatie, hooren in de moderne opvatting van de eerstgenoemde stellingen van Eisenach, toch wel veel bekend© klanken.

Maar er werden ook andere stemmen vernomen over het thema van Eisenach; al was het dan niet op het congres zelf, daarna werden er dingen gezegd, die precies het omgekeei< de van de Eisenacher opvattingen beteekenden.

Wellicht is ten dezen niemand zoo consequent geweest als de Bonner hoogleeraar Richard Kabis c h, die het onomwonden uitsprak, dat religie wèl is te leeren.

Immers, zoo betoogde hij, religie is een zaak van begrippen, van gevoelens en van wilsdaden. Welnu, voorstellingen kan ik leeren kennen en daardoor ook begrippen. Gevoelens kan ik ook onderwijzen; en omdat — zoo zegt hij — wilshandelingen uit gevoelens voortkomen, kan ik ook het willen onderrichten.

Het is duidelijk, 'dat hier behalve een principiëele misvatting, ook een psychologische dwaling naar voren komt.

Principieel gaat Kabisch fout, dat boezemt ons hier het meeste belang in.

Het is wel waar, dat hij, die religieus leeft en die God 'dient, zekere religieuse begrippen, zekere godsdienstige kennis heeft; ook is het waar, dat hij gevoelt in religieusen zin, en dat hij als mensch, die God dient, ook wil en handelt — maar dat alles beteekent niet, dat dit ©en kennen, een begrijpen, een gevoelen en een willen is van dezelfde orde en den zei f den zin als bet gewone kennen, begrijpen, gevoelen en - willen.

Daar ligt juist het moeilijke.

De religie is anders van aard dan welke normale of alledaagsche psychische functie ook. Er ligt achter het religieus-beleven het onmiddellijk weten, dat dit het andere is; dat hier een zeer bizonder beleven gaande is. Ja sterker. De christen — en we handelen toch immers over ons christelijk geloof? —• de christen weet, dat de waarachtige religie, ten feite, alleen daar mogelijk is, waar óns denken en óns kennen, óns gevoelen en óns willen dóórgebroken is, omgezet is. En is dè, t zoo, dan is voor hém de vraag, of de religie in hetzelfde , , vlak" ligt als de gewone psychische „Erlebnisse" (belevingen) meteen beantwoord. Religie, het dienen van God, het gebonden zijn aan den Schepper, is anders idan het „gewone", d'at te leeren en te doceeren is.

En zoo heeft de vraag, of religie te onderwijzen is, ook onze belangstelling.

Want wij erkennen ©enerzijds, dat ©r geen enkele weg was om God te dienen naar Zijn Woord en Hem lief te hebben met heel het hart, indien ©r niet ware de weg der wedergeboorte.

En de wedergeboorte is Gods werk.

Het geloof is Gods gave.

Zoo schijnt het, dat de j, mystiek©n" en de modernen van Eisenach beiden gelijk hebben.

Maar én mysticisme én modemisme zijn eenzijdig en dus onwaar.

Want is het geloof een gave Gods, het geloof is ook uit het gehoor.

En dan... de catechisatie is een Dienst d'es W o o r d s voor de gedoopte kinderen en jongelieden.-

Maar dat zijn de verbondskinderen.

En wel verre van te zeggen, dat het uiterlijke onderwijs „voldoende" zou zijn, of wel, dat het de jonge menschen zou moeten „redden", erkennen; we ten voUe, dat het beginsel van het heil en dat dé oorsprong van het geloof onzer kinderen ligt im het werk des Geestes, in het werk van den Verbondsgod in de harten der kinderen.

Doch onze God, die steeds middellijk werkt, onze God, die door „onderzoek der Schriften" „het leven" doet vinden, onze God, die het Woord zelf geeft in den mond van Zijn Zoon om de kinderen des Verbonds den weg te wijzen, wil door midldel van h, et onderwijs der Kerk, die Kerk zelve bouwen. Want het geloof wordt middellijk gen werkt; en het ontvangt middellijk inhoud.

Zoo moet dus de vraag, of religie te onderrichten is, worden beantwoord tegelijk met „ja" en met „neen".

(Wordt vervolgd.)

Aanval.

Een van de meest bange verschijnselen voor het geestelijk leven van onzen tijd is dit, dat we telköns weer den aanval tegen de ons heilige beginselemi ondernomen zien door hen, met wie we wonen in eenzelfde geestelijk huis. .

We zijn o zoo verdraagzaam tegenwoordig.

We passen op, niemand pijn te doen.

Zoo heet het althans in menigen kring.

Alleen maar, die arme beginselen krijgen slag op slag.

Vlak in het gezicht.

En als men het dan voor die beginselen opneemt, dan heet men „een moderne Siegfried".

Siegfried trok er op uit om den d'raak te dooden. Maar Siegfried is een figuur uit de sage.

Hadden we in onzen tijd maar wat meer echte, beginsel-vaste strijders — reëele menschen; géén sage-helden.

We hebben die zoo noodig.

Voor „feiten" verwijzen we naar de „Persschouw" in dit nummer.

We dachten het met onze scholen gewonnen te hebben.

Is het waar dat „Jeschurun" „vet" is geworden? Soms vreezen we.

Laten we God danken, dat we nog zoo vele trouwe en beginselvaste onderwijzers en onderwijzeressen hebben. Ook, naar we" meenen, onder de jongeren.

Maar laten onze besturen toch waken! En laten onze onderwijs-menschen op elkaar toezien.

Want vijanden te dulden in het eigen kamp, beteekent het begin van de nederlaag.

J. W.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELUKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 1931

De Reformatie | 8 Pagina's