GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELUKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELUKLEVEN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onbillijke critiek?

De scriba der synode, Ds K1 a a r h am e r, bespreekt in het „Friesch Kerkblad" de ook in ons blad uitgebrachte critiek op de acta der synode.

Natuurlijk was die critiek in geen enkel opzicht gericht tegen Ds Klaarhamer Oif tegen DT Keizer, den 2en scriba. We willen nog eens uitdrukkelijk dat vastleggen.

Voor zoover nu echter Ds Klaarhamer de acta verdedigt tegen het ook door ons overgenomen artikel van Prof. Aalders, wachten we eerst maar eens af, wat Prof. Aalders antwoorden zal.

Maar ook een door ons geschreven stukske trok de aandacht van Ds Klaarhamer. Natuurlijk had dat stukske — we zeiden dat uitdrukkelijk — niets met de acta te maken. Maar het is desondanks het goed recht van Ds Klaarhamer de synode te verdedigen.

Hij schrijft dan:

„t)e Reformatie", die geheel liet stuk uit „Het Ouderlingenblad" met instemming overneemt, meent ook, dat aan het werk van Ds Maaskant, te Brussel, onder de verstrooide Gereformeerden in het noorden van Frankrijk, niet genoegzaam recht is vredervaren. Inderdaad maakte het rapport, dat hij van zijn werkzaamheden uitbracht, juist doordat er zonder eenigen ophef melding van werd gemaakt, diepen indruk op de Synode. Wie dat rapport nog eens in de bijlagen naleest, komt opnieuw onder den indruk. Het zou niet te verwonderen zijn als aan zulk een indruk, die iedereen ondergaat, geen uiting was gegeven. Toch is wel ter dege aan Ds Maaskant in naam der Synode dank betuigd, zooals ook art. 128 der acta uitdrukkelijk vermeldt.

Critiek is nuttig en noodig.... als ze billijk is.

Ons antwoord hierop kan kort zijn.

Zeker, aan het slot, werd Ds Maaskant, in naam der synode, door den praeses dank betuigd. Dat moest er ook nog bijkomen, dat zulks niet geschied was. 'Dat gebeurt steeds.

Maar deze dank — formeel aan alle rapporteurs gebracht; hier misschien wat extra hartelijk — deze dank kwam, nadat geruimen tijd gediscussieerd was over een formeele kwestie; en in deze discussie was geen oogenblik een warm woord van sympathie; deze discussie was voor mijn besef — waarom het verheeld — uiterst pijnlijk voor de betrokkenen.

En deze pijnlijke indruk werd m.i. niet weggenomen door het dankwoord van den praeses aan het slot.

Teveel intellect?

Op de jaarvergadering van de „Chr. Psychologische Centrale vooi School en Beroep" deelde Dr Ph. J. Idenburg, de directeur van het Bureau voor de Onderwijsstatistiek eenige zeer merkwaardige cijfers mede.

Enkele van die cijfers verdienen ook onze aandacht.

In het jaar 1900 bedroeg het aantal scholieren bij het Middelbaar Onderwijs in Nederland 2500 op de één millioen inwoners.

Dertien jaar later was dat aantal met ongeveer 25 procent vermeerderd, en bedroeg het ruim 3200 op , één millioen Nederlanders.

Maar nogmaals 13 jaar later (1926) was dit laatste cijfer bijna'verdubbeld, zoodat er'In'ons land op elk" miifi^o'eil'inwoners 6000 scholiereiï bij het Middelbaar Onderwijs waren.

En met de diploma's van het Middelbaar en Voorbereidend Hooger Onderwijs ging het ook niet minder erg.

In 1900 kregen er ongeveer 1000 jongelui een eind-diploma H. B. S. of Gymnasium.

In 1913 was dat getal 17Ó0.

Thans niet minder dan 4000.

Elk jaar zijn er dus in ons land 4000 nieuwe bezitters van H. B. S. of Gymnasium-diploma!

En dan onze Universiteiten en Hoogescholen.

In 1900 verlieten 285 jonge mannen en vrouwen als „afgestudeerden" hun alma mater, in 1913 was dat getal 366, het laatste jaar was het 1450!

Per één millioen inwoners waren er in 1926 niet minder dan 1350 studenten(s) in ons vaderland.

Is dat niet een teveel aan intellect?

Althans aan , , intellectueel gevormden"?

Zou inderdaad de academische en de M.O.-studie voor al deze jonge menschen levensgeluk gebracht hebben ?

hebben ? En kan onze cultuur zulk een belading in den top wel verdragen?

Of zou onze tijd zooveel gaven bijéén bezitten?

Wij vreezen, dat een en ander samenhangt met een niet-juiste gelijkheidsgedachte.

Dr Idenburg zei od. terecht, dat de ware gelijkheidsgedachte rekening heeft te houden met de verschillen in aanleg.

Het R.-K. „Centrum" teekende dan ook terecht hierbij aan:

Het vraagstuk, door Dr Idenburg aangevoerd, wordt in werkelijkheid steeds meer actueel.

En indien het waar is, dat Nederland „zeer verzadigd" begint te geraken met intellectueel gevormden, dan houdt dit ontegenzeggelijk een gevaar in.

Evenwel is het zaak, ook in dit geval aan de woorden hun juiste beteekenis te geven.

Sohoolkennis, zelfs een zeer uitgebreide schoolkennis, is niet altijd, noch uitsluitend, gelijkluidend met „intellect" en „intelleotueele vorming".

Van de eerste blijft dikwerf heel wat „onverwerkt" en vrijwel zonder inzicht voor het maatschappelijk leven.

Aan een gezonde en moreele ontwikkeling kan een abstract-theoretisohe kennis, moeizaam verkregen of al te methodisch ingestampt, zelfs veel afbreuk doen.

Menigeen zou de hem geschonken gaven beter tot hun recht kunnen doen komen en nuttiger werk kunnen verrichten, wanneer sijn geestelijke ontwikkeling in andere banen ware geleid en men hem niet gedwongen had een z.g. wetenschappelijke vorming te ontvangen.

Er bestaat ten aanzien dier vorming een bedenkelijke overschatting,

JSfiet natuurlijk, omdat men haar op zich-zelve gering zou mogen achten.

Maar wel in dien zin, dat zij niet voor iedereen geschikt, of doelmatig is, terwijl ook te dikwijls wordt voorbij gezien, dat individu en samenleving nog iets anders noodig hebben, dan zelfs de beste „iiatellectueele scholing" vermag te geven.

Deze opmerkingen zijn o.i, zeer juist.

Jarenlang heeft men gezegd, dat kennis „macht" is; en thans nu men theoretisch deze opvatting heeft verlaten, werkt ze toch in de practijk nc^ door.

„Och", zoo zegt men dan, „wat kunnen we onze kinderen beter meegeven, dan een goede ontwikkeling? "

Dit klinkt juist. .

Maar er is een groot gevaar in.

Want nu wil straks het kind i^iet „de goede oatwikkeling", ook per sé een „intelleotueele betrekking" hebben, of wel „doorstudeeren".

En zoo wordt de toeloop voor bepaalde beroepen al hooger.

Met het gevolg, dat er honderden van on«e jonge mannen en vrouwen niet bereiken datgene, waarop ze stellig hadden gerekend.

Dan volgt teleurstelling.

Een teleursteUing, die dikwijls weer wordt afgewenteld op de samenleving Oif op de omgeving.

Met het bekende gevolg dat het revolutionaire sentiment wordt geprikkeld.

Of anders de menschen als miskenden, en inieder geval als voor eigen besef „niet geslaagden" door het leven gaan.

Wal er dan gedaan moet worden?

Het „Orgaan van de Vereeniging van Leeraren bij het Chr. M.O." bespreekt ook deze zaak.

We lezen daar, dat zoowel uit de rede van Dr Idenburg, als uit de commentaar van het „Ceatrum" voldoende blijkt, „dat het reeds moeilijk is zich „precies voor te stellen, waar de fout schuilt. Dat men er maar niet af is met te zeggen, wat men TVBI eens hoort zeggen: We krijgen langzamerhand gebrek aan domme menschen. Indien toch in eenig deel van ons land dat gebrek zich mocht openbaren, zou het waarschijnlijk aan de andere deelen weinig moeite kosten aan die vraag „uit voorraad" te voldoen.

Neen, dat is het niet. Het is trouwens op geen enkele wijze een tekort of een gebrek, waarvoor men beducht is, doch een teveel. Een teveel van „afgestu-, .deerde" menschen.

Ik geloof, dat dit in hoofdzaak „vanzelf" in orde

mioèt komen. In welke „branche" is tegenwoordig niet een teveel? Natuurlijk moet ieder in zijn eigen omgeving zoo goed mogelijk persoonlijke voorlichting verschaffen en ook menigmaal durven adviseeren om de studie niet voort te zetten, maar veel verder zal men niet kunnen gaan. Het is ook het oordeel van Dr Idenburg, dat wettelijke maatregelen om het verschijnsel te onderdrukken hier niet gewenscht zijn".

Neen, zeker geen „wettelijke maatregelen".

Maar wel wat minder en - diploma's. respect voor titels en diploma's.

Wel wat meer eerbied voor karakter en wat minder voor kennis.

En dan — wèl de studie uit financieel oogpunt gemakkelijk maken — maar alleen voor de begaafden.

Aan gediplomeerde weinig begaafden heeft ons volk waarlijk geen behoefte.

Men zegt dan wel: heeft dan niet ieder recht op een goede ontwikkeling?

Doch dan antwoord ik: recht kan ik alleen laten gelden - op hetgeen een voorrecht moet worden geacht, op hetgeen geluk brengt, op hetgeen een positief goed is.

Maar als we zien, dat voor tientallen de studie bij het Middelbaar Onderwijs of Voorbereidend Hooger Onderwijs, zelfs de studie aan de Universiteit de meest directe weg is naar een deceptie, dan komt het spreken over het „recht" in een eigenaardig licht.

Intusschen.hebben we hier wel te doen met verschijnselen, die aan een decadente cultuur eigen zijn.

Bij den nedergang van een cultuur vond men steeds een teveel aan gecultiveerden...

En waren het juist de weinige genieën — dikwijls „self-made-men" — die leiding gaven.

Laten onze ouders bedenken, dat het evengoed mogelijk is, dat ze hun kind ongelukkig maken, wanneer ze het laten „studeeren", als wanneer ze het niet laten „studeeren".

J. W.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 mei 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELUKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 mei 1931

De Reformatie | 8 Pagina's