GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KEPKELUKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KEPKELUKLEVEN

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kerkelijk besef. II.

Altijd weer schijnt het noodig te wezen, dat er in onzen tijd op gewezen wordt, dat we de gereformeerde kerk niet maar beschouwen als „een" kerk te midden van andere kerken, maar als DE openbaring van liet lichaam van Christus ter plaatse.

Dit beteekent natuurlijk niet dat we zouden zeggen, dat b.v. de christelijk gereformeerde kerk een V a 1 s c h e kerk is. Verre van daar. Maar het is in ieder geval een kerk, die ten onrechte bestaat, en welks bestaan slechts óf door menschelijke dwaling (en dwaling is ooifc zonde) 5f door menschelijken moedwil in stand gehouden wordt.

Natuurlijk zijn we ervan overtuigd, dat onze christelijk gereformeerde broeders volkomen te goeder trouw dwalen. Maar daarmede is dan tegelijkertijd gezegd, dat zij een groote verantwoordelijkheid op zich laden, door de openbaring van het lichaam van Christus onnoodig te verscheuren.

Het doet ons leed, zeer veel leed, dat die verscheuring een feit is.

Maar nu gaat het niet aan, dat de kerkeraad van de gereformeerde kerk openbaar de christelijk gereformeerde kerk gelukwenscht als kerk met het feit, dat een nieuwe dienaar des Woords intrede doet en dat de afvaardiging der gereformeerde kerk zelfs openlijk, in zijn kwaliteit als ambtsdrager dier kerk, zich schaart onder de prediking en 'de tucht van den dienst des Woords in de christelijk gereformeerde kerk.

Immers daarin ligt een erkeiming van onderwerping. Wanneer Dr Ruys in de kerk zit bii Ds Ponstein, oefent Ds Ponstein over Dr Ruys de sleutelmacht uit. En dat niet maar over, een zekeren „meneer Dr Ruys", maar over den dienaar des Woords, die daar zit als voorzitter van den Kerkeraad der gereformeerde kerk te Lisse.

Hoe iemand een dergelijken toestand kan goed praten, is mij oen raadsel.

Vervolgens dienen we er wel op te letten, dat het doen van den kerkeraad van de gereformeerde kerk van Lisse consequenties heeft. De kerkeraad oordeelt het noodig afgevaardigden te zenden bij de intrede van den predikant in de christelijk gereformeerde kerk. Hierin is méér dan een beleefdheidsvorm. Men wil den band tusschen de onderscheiden kerken onderling manifesteeren. Maar waarom zou men dezen band niet bij v^l meer gelegenheden dan alleen bij een intrede manifesteeren ?

Laten de leden der gereformeerde kerk te Lisse deze manifestatie alleen aan den Kerkeraad over en alleen bij de intrede van een dominee? Is Pinksterzondag niet in de eerste plaats de gelegenheid voor zulk een manifestatie? Hoe wil Dr Ruys een gemeentelid, die den dienst des Woords in de gereformeerde kerk op de hoogtijden van het kerkelijk jaar verzuimt, en zich schaart onder de prediking van Ds Ponstein, vermanen, wanneer die betrokken persoon zegt, dat hij er behoefte aan heeft om de eenheid van de kerken op zulke hoogtijden eens te manifesteeren?

Zoo schuilt er dus ook een ernstig paedagogisch kwaad in het doen en laten van den kerkeraad van Lisse.

Nu zegt broeder Wamaar, dat we een ruim en warm hart moeten hebben tegenover onze gescheiden broeders of zg dan gereformeerd, christelijk gereformeerd of hervormd heeten. Dat ontkent niemand. Maar de fout in dit betoog is, zooals we een vorig maal reeds zeiden, dat men niet onderscheidt tusschen de geloovigen en de Kerk.

Dat is juist een symptoom van gebrek aan „Kerkelijk besef". En kerkelijk besef is iets geheel anders dan „kerkisme".

Zoolang men het verschil tusschen deze twee niet kent, moge men iJan al vrij te pleiten zijn van kerkisme, kerkelijk besef bezit men toch in dit geval zeker niet.

Hoezeer men ten dezen gebrek aan inzicht toont, bleek mij ook deze week-weer uit een correspondentie uit Rotterdam.

De betrokken broeder schrijft:

„De afgevaardigden der Gerei Kerk erkenden door hun tegenwoordigheid, de dragers van het z.g.n. ambt in de Chi-. Ger. Kerk als dragers van de Heerschappij van Jezus Christus.

Uit hetgeen Uw redeneering voor consekwenties opeischt, blijkt, dat het ambt in de Chr. Ger. Kerk geen ambt is, of beter zoo: , door Uw gei'eformeerd zijn zegt U: Mijn God hij ons is de macht, welke Jezus op aarde achterliet en die Hij verbond aan de wettige ambtsdragers, maar aan de Chr. Geref. mijn God, gaaft Gij dat niet.

Als U dit volhoudt en niet erkent, dat bijvoorbeeld Ds Ponstein te Lisse een wettig dienaar is, die wij beschouwen moeten aJs een van God geroepen dienaar, hoe zou U, wanneer dan Uw redeneering kerkelijk is, een kind aanvaarden door hem, door Ds Ponstein gedoopt? Zou dat kind, wanneer het later Gereformeerd werd, overgedoopt moeten worden, ja of neen? Ik zou U willen vragen: Erkent U hem van God geroepen, ja of neen"?

Zulk schrijven als U deed, is, geloof ik, door God in den Bijbel volkomen veroordeeld. U lijkt een van de discipelen, die als Elia om vuur wilden bidden van den Hemel. U zoij als Paulïts, die vroolijk en blij was als Christus onder een deksel werd gepreekt in anderen zin een ergernis en dwaasheid noemen, dan Ds K. Schilder over hem mediteerde.

Als dat kerkelijlc was wat U schreef, dan vind ik de Geref. Kerk veel gelijken op de secte der Parizeen. O zoo zuiver in de leer. Zoo'n prachtige buitenkant van de beste witkalk, maar van binnen de lucht van liefdeloosheid, daar alle leven er uit is."

Tot zoover mijn correspondent.

In het schrijven van dezen broeder zit tenminste enthousiasme. Ik mag dat wel, al is het waar, dat het allerminst beleefd is. Het is evenwel tegenwoordig mode om dadelijk een ^, hoogen toon" aan te slaan. Inzicht in de feiten blijkt uit dit schrijven echter niet. Natuurlijk ontkent niemand, dat het ambt in de christelijk gerefo'rmeerde Kerk ook een ambt is. Maar de groot© fout zit hierin, dat men nu als kerkeraad eener gereformeerde kerk zich onder het regiment van dat ambt schikt; daarin ligt het onhoudbare.

Ds Ponstein is zeker wettig in het ambt in de christelijk gereformeerd© kerk gesteld. Maar wat beteekent dit nu voor de redeneeringen van mijn inzender?

We erkennen ook den ^oop door de roomschen bediend. Mijn inzender ongetwijfeld ook. We erkennen ooik dat de aartsbisschop van Utrecht wettig in het ambt gezet is in de rpomsche kerk, en wanneer nu deze aartsbisschop ergens een priester benoemt, en die priester doopt een kind, dan erkennen we dien doop.

Maar beteekent dat nu, dat ook wij zelf ons onder het regiment van dien priester moeten buigen?

Het ambt van dien priester heeft gezag in zijn kerk, dat van Ds Ponstein in de christelijk gereformeerde kerk, maar mijn inzender kan alleen dat ambtelijk gezag van Ds Ponstein over zich zelf erkennen, indien hij lid is van de christelijk gereformeerde kerk van Lisse^ en alleen in dat geval mag hij zich onder de heerschappij van dat ambt buigen.

Vergeten we toch niet, dat de dienst des Woords is uitoefenen van de sleutelmacht, en dat zich scharen onder de prediking is zich scharen onder het gezag van het ambt, in die bepaalde kerk, waar men den dienst des Woords bijwoont.

Ontkent men dat, dan verstaat men niet den zin van de bediening der sleutelen.

En van liefdeloosheid gesproken... broeder lees uw eigen brief.

bovenal de waar­ Liefde wil de waarheid, heid Gods.

Daarbij komt nog iets.

Wanneer we erkennen, dat in onze eigen kerken zelve de volmaaktheid niet werd gevonden, dan meenen we toch God ervoor te mogen danken^ dat we in onze eigen kerken ontvingen de meest zuivere openbaring van het lichaam van Christus, die üians bestaat. Als iemand dat niet vindt van zijn eigen kerk, dan zondigt hij tegen zijn eigen consciëntie, en dus tegen God, door zonder protest of gravamen langer in die kerk te blijven.

Maar als iemand in zijn kerk leeft, dan heefthij ook een roeping om te getuigen tegen het zondige gedrag van andere broeders en zusters, , tegen de zondige verharding in den verkeerden wandel van andere kerkformaties.

Heeft de kerkeraad van de gereformeerde Kerk te Lisse, zijn roeping getrouw, bij de intrede van Ds Ponstein dit getuigenis afgelegd?

Met de bespreking van het concrete geval te Lisse, is tevens antwoord gegeven op de vraag, die we de vorig© week uit het schrijven van onzen ^bonné overnamen.

Het gaat niet om het standpunt van Dr G-ualüng. Wat Dr Gunning meent te moeten doen, ligt voor zijn rekening: en we hebben dezen broeder van harte lief.

Maar de gereformeerde kerken zullen nooit Dr Gimning kunnen uitnoodigen.

Zoolang een kerk prijs stelt op handhaving van de leertucht zal alleen een dienaar des Woords tot den dienst des Woords kunnen woeden genoodigd, die door die kerk mede wettig tot den dienst werd geroepen; dat wil zeggen, dat in de gereformeerde kerken alleen tot den dienst des Woords kunnen worden toegelaten die personen, die op wettige wijze daartoe geroepen zijn, en in die kerken zelf zich aan de tucht der kerk hebben onderworpen.

Op welke wijze toch is het een kerkeraad mogelijk de tucht over de leer en het leven te handhaven, indien de dienaar des Woords die optreedt, geen enkelen institutairen band heeft met hét eigen kerkverband ?

J. W.

Een nieuwe „kerk". — Lid zijn van meer dan één „kerk" (genootscïiap) tegelijk. Een puzzle. — Nèg een puzzle.

Dezer dagen wordt verspreid een circulaire van de C. S. K., de zooveelste letter-puzzle, waarvoor wij dagelijks geplaatst zullen worden. De C. S. K. is een vereeniging. Zij heet: „De Christen-Socialistische Kerk". Op de vraag, wat zij is, antwoordt zij zelf: • .

Wat is de C. S. K.?

De Vereeniging „De Cliristen-Socialistisclie Kerli." te 's-Gravenhage, opgericlit den Hen October 1929, is een godsdienstige gemeensciiap van mannen en vrouwen, die — eenerzijds buiten de officiëele kerlcen staande of geraakt zijnde wegens liaar tekort aan bewustzijn en verantwoordelijMieid tegenover de brandende maatschappelijke vraagstukken, anderzijds gevoelende, dat deelneming zonder meer aan de socialistische arbeidersbeweging, niet kan geven een Ijevrodiging van 'smenschen diepste geestelijke behoeften — met elkaar streven naar de stichting eener Christen-Socialistische Kerkgemeenschap op den volgenden grondslag:

„De vereeniging erkent Christus als het Licht der wereld, als DE voorwaarde voor een gelukkig leven van individu en gemeenschap, als de Ziel van het Christendom.

Zij aanvaardt den Bijbel als het boek bij uitnemendheid van den Christelijken godsdienst.

Zij stelt zich niet op dogmatischen of theologischen grondslag, maar laat aan ieder vrij den vorm zijner christelijke denkbeelden zelf te bepalen.

Zij beschouwt het Socialisme — los van het Historisch Materialisme — als de beweging, die de heiliglieid en prioriteit van den arbeid voorstaat en streeit naar de vervanging der mammonnistische maatschappij door eene, waar Christus' leer van naastenliefde en broederschap ten volle tot haar recht kan komen."

lederen Zondag wordt een openbare godsdienstoefening gehouden.

Tot de Vereeniging kunnen toetreden personen boven den leeftijd van 18 jaar, die den grondslag der Vereeniging aanvaarden. Het lidmaatschap van eenig kerkgenootschap is geen beletsel om toe te treden. De contributie wordt door ieder lid, naar eigen draagkracht en vermogen, bepaald, hetzij per week, per maand of anderszins.

Overigens kan ieder als begunstiger toetreden tegen een vrije bijdrage.

Ziezoo, weer een nieuwe „kerk".

Dat alles hier onderstboven wordt gekeerd, ten aanzien van het „wezen" der „kerk", zooals wij het immer verstaan hebben, behoeft hier natuurlijk geen enkele toelichting. Als „individu" gooit men in de C. S. K. de schuld op de ; , massa": „de bestaande" kerk heeft een „tekort" aan dit, en een „tekort" aan dat; die „gemeenschap" plaatste wel onze personen „individueel" onder de verantwoordelijkheid om haar verantwoordelijkheid als de onze te aanvaarden, maar dat raakt ons niet, en daar moet u nu maar niet meer over praten, (dat doet u in andere gevallen ook niet!) en dus maken wij kalm iets nieuws, zonder te vragen, of dat onze verantwoordelijkheid voor God is naar Zijn Woord. Want wij weten niet, wat Gods Woord is; wij hebben in den bijbel slechts een boek bij uitnemendheid van den christelijken godsdienst; en voorts blijve het een open vraag, wat Christus is, en wat Licht is, vooral met een hoofdletter, en heelemaal wat Ziel is, vooral met een hoofdletter. En volstrekt een open vraag blijve wat „HET" christendom is, gegeven de „christenheid". En de christenheid, gegeven het christeiidom.'En nu staat onze draaimolen voor u gereed, komt u binnen.

Wij zullen er maar niet meer van zeggen. Slechts wijzen we erop, dat men hier, door voor deze „vereeniging" den naam „kerk" te kiezen, zoo duidelijk mogelijk manifesteert, en dan ook eerlijk schrijft, dat men van twee „kerken" t e g e 1 ij k lid kan z ij n. Men komt er rond voor uit, dat OOK menschen, die tot nu toe lid van een onze confessie erkeimende kerk waren, en dus nog steeds in hun confessie spraken van „de" kerk, die er is, wijl ze er zijn MOET, en daarom pretendeert, dat ieder „schuldig is zich bij haar te voegen", thaiis even officieel mogen uitspreken, dat ze 'dat alles wel zoo laten staan, maar daar toch eigenlijk niets meer van gelooven, - dal* zij dien absoluten eisch niet meer inhaerent ziem aan het kerk-begrip; dat zij ook in geen eiikel opzicht iets willen doen, om die confessie te wijzigen, en dus alles maar zoo laten als het is, mits hun opwellingen niet op tegenstaiid stuiten. Een puzzle dus, maar die slechts anderen pijnigt.

En er is iiög een puzzle. Deze: hoe moet het nu met onze „inter-kerk-elijkheid" in vereeniging, in pers, etc? Men zegt, schrijft, en maakt er zjijn apologie (!) voor God en menschen van: wij stellen ons geen partij tusschen de kerken. Dat is een mooie zin, die echter blijkens de practijk aldus moet vertaald worden: wij praten wèl over dameshaar, wèl over geen-, of één-, of twee-kinderen-stelsel, wèl over de gerechtigheid tusschen de volkereii, en de réchten van de arbeiders, maar wij kikken geen woord, om elkaar geen pijn te doen, over de vraag: hoe wij Gods wil en recht moeten en mogen gehoorzaam zijn ten aanzien van de openbaring van Christus' lichaam. Wij praten niet over „kerkeii", dat betéékent in de practijk: wij weigeren onderzoek te doen naar het „wezen", het begrip der kerk, wij zien best kans, het terrein der christelijke gehoorzaamheid slechts fragmentarisch te „belichten".

Hoe moeten wij interkerkelij ken. in pers, vereeniging, etc. nu met deze nieuwe „kerk" aan? Moet ze doodgezwegeii worden, zooals we in het begin wel meer kleine „kerk"-formaties hebben doodgezwegen, totdat haar leden zooveel kinderen hadden verwekt, die in hetzelfde doolpad voortliepen, naar een psalm zegt, en die Icinderen zooveel geld gingen verdienen, en ; zooveel moderne talen hadden geleerd, dat wij met hen moesten gaan rekenen, d.w.z. ze uitnoodigden mee te doen en ons voor te lichten inzake doolpaden en rechte paden? Want wij zijn knappe lui: wij zagen eerst kans, het terrein der christelijke gehoorzaamheid fragmentarisch te belichten, nu zien we — wat een zegen toch! — nu zien we ook al kans, de „spanning" in de gehoorzaamheid fragmentarisch te meten! Toch eischt dat voortdureiade zorg, zooals u begrijpt... We Ininnen b.v. voorshands déze nieuwe „kerk", de C. S. K., v/el doodzwijgen in de pers. Maar als ze straks eens INVLOED krijgt, wat dan? Moet ze dan ook in de kèrknieuwsrubriek? ZoO' ja, dan hebben we daarmee het beginsel aanvaard, dat alles wat zich kerk NOEMT, wat zich als kerk PRESEN­ TEERT, door ons als kerk aanvaard wordt, kiezende wij geen partij, wij interkerkelijken. Maar dan zullen wij nog een rare kèrknieuwsrubriek kunnen krijgen, op den duur. Het is immers zéker, volgons den bijbel ook, dat b.v. Rusland zich KERK-land zal iroemen; er komt natuurlijk een „godsdienst" van den anti-christ, en het woord kerk is, dank zij onze interkerkelijkheid, en iierkelijke ongehoorzaamheid, en dank zij onze staking van het God dienend onderzoek op dit terrein al zóó uitgehold, en van zijn oorspronkelijke beteekenis (de verhoogde Christus, die een gemeenschap heeft) beroofd, dat zelfs de anti-christ zich graag als kèrk-mensch presenteeren zal. Nog eens dus: moeten wij werkelijk alles, wat zich kerk NOEMT, in de pers, in de actie, onder kerknieuws plaatsen, dan komt er wel meer. Doen wij dit echter niet, zeggen wij op onze redactiebureaux, in onze moderamina: ja maar DIT en DAT is GEEN KERK, best — maar dan hebben wij IN onze redactiebureaux, en IN onze interkerkelijke vereenigingen voor ons zelf een DEFI­ NITIE van het begrip KERK gegeven. Wie gaf ons daar het recht toe? Wie Ie er d e o n s daar d e n m a a t s t a f ? En als wij dien maatstaf hebben gevonden, zuiver particulier, los van eenige kerk in de wereld, hebben wij dan niet het aantal kerk-definities met één vermeerderd, hoewel wij zoo tuk waren op vermindering van het getal? ? En, als wij onze definitie van „kerk" toepassen op alles, wat zich als j, kerk" presenteert, weten wij dan zeker, dat wij geen „bevriende" „kerken" kwetsen, door haar in te sluiten bij een kring, dien zij als vréémd, als anti-kerkelijk, afwijzen moet?

Ik weet het wel, sommigen zullen zeggen: hij geeft raadseltjes op; een onschuldig, maar vervelend bedrijf.

Maar het is wat anders. Het is een poging, om te doen zien:

a. dat wij tot nu toe alleen daarom met dit jongste geval niet verlegen zitten, omdat we tot nu toe geen last hebben van deze beweging, gelet op haar kleine GETAL;

b. dat we echter last kunnen en zullen krijgen, als dat getal groot, de beweging ernstig, haar voorbeeld nagevolgd mocht worden;

c. dat we echter niet pas kwesties moeten oplossen, als eeir beweging „groot" is geworden, doch vandaag, JUIST nu ze nog klein is, en ons volk voorlichting behoeft, omdat God de dingen heden, over 50 jaar, nog precies zóó TAXEERT, als vóór 50 jaar en heden;

d. dat we met elkaar eigenlijk heel erg verlegen zitten, omdat ieder weet, dat een situa, ti6 als hier open en bloot in de O. S. K. wordt aangedurfd, bij honderden „kerk-menschen" zakelijk gesproken reeds present is : • n.l. het niethandhaven v& n eigen confessioneele uitspraken om­ trent de kerkj en haar pretentie van er alloente-mogen-zijn, het niet-handhaven van hetgeen de confessie zegt omtrent het wezen der kerk; het naast elkaar kunnen waardeeren van verschillende den kerk-naam voerende „religieuze kringen"; terwijl we toch den moed niet hebben, over die dingen nu eens door te praten, van onderen op te praten;

e. dat we onze keus van wat wij als kerk erkennen of niet-erkennen puur en alleen aan „ w e-reldsche" maatstaven oiitleenen (waar is invloed, getal, gerucht? );

f, dat het kwaad der vaderen aan ons, kinderen, die erin deelnemen, bezocht en gestraft wordt. Vaderen én kinderen zijn bezig, Gods wet te verloochenen, te trappen, uit te lachen, te bagatelliseeren, zoo dikwijls n.l. die wet van ons met hetzelfde geweld, als waarmee zij ALLE geboden afkondigt, eischt, dat wij GEHOORZAAM zullen zijn ten aanzien van de openbaring van Ohrisitu s' lichaam. Dat is voor het christelijk leven, en voor het rijk Gods, even gewichtig, als b.v. het gehoorzaam zijn. ten aanzien van het iroopmansbedrijf, het huwelijksleven, den kinderzegen, het gezag, den sabbath, de afgoderij, den heeldendienst. Dat wij over de vraag, hoe men over de p r a k t ij k van de gehoorzaamheid denken moet, van meeniqg verschillen, dat KAN zwakheid van denken zijn; maar dat wij er niet over SPREKEN willen, dat wij dit punt overslaan, dat wij met elkander weigeren, dit onderwerp aan de ofde te STELLEN, DAT is oaize „verharding".

En daarom zitten wij met onze interkerkelijkheid leelijk in de maag, hoe meer vereenigingen langs eigenwillige wegen den kèrknaam veroveren. Waarom zou ik déze menschen niet erkennen, als ik voorts ieders standpunt erken, zoodra hij zegt: ik heb een kerk gesticht? Laat ons OP TIJD bezinning zoeken, en bedenken, dat niet aan ons believen, iiiet aaii een krant-directie, niet aan een redacteur, niet aan een bestuursmeerderheid, maar aan Gods Woord de vraag te beantwoorden staat: wat is de kerk? Dan leeren wij veel als nietkerk beschouwen; en wie dan in een bepaalde situatie publiek geen; parüj kiezen kan (zulke posities kun'r nen voorkomen), die moet zijn „kerk nieuwsrubriek, of zijn „interkerkelijke" organisatie afschaffen. Om er iets anders voor in de plaats te stellen, dat den bij de menschen wel o^nbeschermden, maar bij God in Ziij n Woord wel de gel ij k beschermden naam „kerk" niet langer ijdellijk gebruikt. IJdellijk, dat kan ook beteekenen: zonder over het probleem van den naam zelfs na te denken. Dan wordt b.v. de voormalige kerk nieuws-rubriek in de christelijke dagbladen een rubriek van vroomheid, of van „geestelijk leven", of van in godsdienstige richting zoekend leven, of van aesthesO; piëtistisch gezelschapsleven, religiositeit, of iets anders, maar in elk geval géén KERK-nieuwsrubriek. Dan wordt een voormalige „inter-KERK-elijke" actie genoemd naar wat ze reeds WAS: een actie van „algemeene religiositeit", van vroomheidsstrevel^, van humanisme-niet-zonder-den-naam-Gods. Wij zijn den naam „iirterkerkelijk" dan kwijt; want gelijk men slechts inter-nationaal kan zijn, als er naties zijn, zoo kan men slechts inter-kerkelijk zijn, als er kerken zijn. Maar het is voor velen de vraag, of wat zich in de interkerkelijke banen wringt, den kerk-naam voeren mag. Van de nieuwste j, kerk" (de C. S. K.) ontkennen we het vrijwel allen, geloof ik; en daarom neem ik haar juist als voorbeeld, al zie ik hetzelfde vraagstuk reeds lang ons opgegeven.

En dan b 1 ij f t er natuurlijk wel strijd; want dan komt de vraag: wat is religie, waar is het recht van het voeren van Gods naatn? Dan worden DIE kwesties door het leven zelf aan de orde gesteld, en kan men wederom pas uit het al-of-nietaan-de-orde-stellen ervan constateeren, of men ten aanzien da: irvan in het tijdperk der verharding leeft, dan wel in dat der bekeering. Evenals vandaag het al-of-niet-aan-de-orde-stellen van de vraag, wie het recht heeft, den KERK-naam te voeren, beslissen zal over de vraag, of wij met onze verlegenheidstermen van inter-kerkelijkheid ons verharden dan wel bekeeren. Maar HEDEN is het onderzoek daarover ons door God opgelegd.

Bij dit onderzoek moeten de diplomaten ALS ZOODANIG opzettelijk een verbod van toelating hebben. Ze mogen slechts als gehoorzamen, die dwazen om Christus' wil durven zijn, gelijk eertijds een zekere Paulus, zich laten „afzonderen" door den Heihgen Geest tot de vergadering; zoo was het ook in Handelingen 13, toen de Kurios met de kerk naar Cyprus kwam op weg zijnde naar de Bataven en de Saksers.

En dair moet ter vergadering de voorzitter niet veel drukte maken. Geen mooie speech, die aan de kranten gestuurd wordt.

Hij kan b.v. dit doen.

Hij kan zeggen: menschen, (want of gij broeders en zusters zijt, is hier bij het BEGIN der vergadering juist disputabel), menschen, ik lees u het derde gebod van de wet des Heeren. Gij zult den naam des Heeren uws Gods niet ijdellijk gebruiken.

Pauze.

Menschen, er is een woord, dat men spelt: kerk. In dat woord zit denaamGods. Zijn ho(^ste naam. Want de Naam van Jahwe uw God is ten volle uitgestort in den naam van Kurios, den verhoogden Christus, die zich niet laat bespotten. Ook niet door veramerikaniseerde nederlanders, die „the profit of religion" hebben her studeerd.

Pauze.

Menschen, wij moeten den naam' van Jahwe— Kurios, uw God, niet ijdellijfc gebruiken, ook niet in de „kerk"-benamingen.

Pauze.

Menschen, wij moeten den naam kerk niet ijdellijk gebruiken, want Jahwe—Kurios zal niet onschuldig houden, die Zijn naam ijdellijk gebruikt.

Een halfuur stilte.

Vervolgens schifting. Schifting in de practijfc der gevallen beslissingen tusschen broeders en nietbroeders; zusters, en niet-zusters. Daarna gezondmaking, en de ontdekking, dat men was gekomen één mijlpaal dichter bij de parousie.

Vruchten der verleugeniag.

Iemand zendt mij de volgende advertentie:

Gewijzigde R ij s s e n. oproep.

Wegens uitbreiding wordt met ingang van 1 Jan. 1932 gevraagd aan de Chr. Sclaool, Banisweg 40 te Rijssen, uitgaande van de Ger. Gem. o. h. Kruis en de Ger. Gem. een

Onderwijzer of Onderwijzeres

(in bezit van alite N. H.). Geref. Gem. o. h. Kruis; Ger. Gem.; Ned. Herv. (besl. Ger. beg.) of Chr. Geref. Nieuwe scliool. Mooie omgeving. Brieven met en om inlichtingen z. sp. m. aan het Hfd. d. Sch. H. KATTENBERG Jr, Banisweg 38.

Dit is nu de vrucht der verleugening. Dit is nu het resultaat van de stelselmatige weigering van gehoorzaamheid en óók van samenwerking (om te beginnen in een eerlijk uit-vechten van geschilletjes in de pers), zooals we die zien van de zijd© der christelijk-gereformeerden, oud-gereformeerden, sommige quasi-gereformeerde hervormden. Ieder die zich gereformeerd n ó è m t, is goed, maar de gereformeerde kerken hebben geen goed materiaal. Do vraag, of men gehoorzaam is aan Gods wet in-zake de kerk, is hier officieel buiten geding gelaten. Zie een artikel van mijn hand, elders; deze advertentie bewijst, dat zulke artikeltjes niet al te lang meer een slag in de lucht kunnen heeten.

De advertentie komt voor in Chr. Schoolblad „Onze Vacatures" van 17 Sept. 1931.

En nu vraagt er weer ieinand: kom, hebt u nu nooit gehoord van de pluriformiteit der kerk? 't Is om te huilen.

Wie is nü de vredesman? Die de kwesties behandelt, óf die ze met dit resultaat dood-zwijgt?

K. S.

„Gerelormeerd".

Nog steeds in verband met wat ik hier schreef over den naam „gereformeerd" zijn mij enkele vragen gesteld, o.m. door ds J. J. Buskes. Gaarne zal ik daarop trachten te antwoorden; maar men moet even geduld hebben.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 september 1931

De Reformatie | 14 Pagina's

KEPKELUKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 september 1931

De Reformatie | 14 Pagina's