GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Evangellsatie-motieven uit de werken van Mevrouw Boshoom-Toussaint.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Evangellsatie-motieven uit de werken van Mevrouw Boshoom-Toussaint.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alles tsvergeefs! •)

I.

Willem van Aelst, wiens onheilspellende bijnaam was, „wilde Willem", wordt in Maria van Oosterwijk genoemd een fiere jonkman, in prinselijk© houding, slank en krachtig van gestalte. Hij was ©en zoon van deftige burgerouders, door, zijn moeder met Christelijke teederheid opge^ voed. Groot geworden, verslingert hij zich evenwel in het leven der woeste schildersgezellen. Terwijl hij door zijn kunstenaaxstalent in staat was zich met pracht en weelde overdadig te omringen, misvormd© hij zijn levenshouding tot één afzichtelijken broddollap. Zeer opvliegend van aard, bracht hij zich telkens noodeloos in netelige omstandigheden. Om een kleinigheid daagde hij tot een tweegevecht uit. Nu eens sloeg hij onbarmhartig op zijn tegenpartij los, maar straks krijgt hij op zijn beurt de volle laag, zoodat hij tegen den grond wordt gestooten en weken lang tot herstelling in een klooster moet worden verpleegd.

Toen hij weer tot bewustzijn kwam, uit den staat van gevoelloosheid, waartoe hij was vervallen, werd hij diep getroffen door zachte vrouwenstemmen, die gewijde liederen zongen, begeleid door snarenspel, nu ©n dan afgewisseld door statige orgeltonen. Deze zang en muziek oefenden op hem een mysterieuze werking. Onder het luisteren naar die verrukkelijk© klanken, voelde hij zich tot schreiens toe geroerd, 't Waren tranen, zooals sinjeur van Aelst nog'nooit geschreid had. Wat lang bedolven was geweest onder allerlei stof, en geheel verdrongen werd door de bonte ©n wild© tooneelen van zijn goddeloos leven, doemde met onwederstaanbare kracht voor hem op. Herinneringen uit zijn jeugd, lichtbeelden van den kindschen leeftijd, 't Was of hij de liefelijke stem zijner moeder weer hoorde, als zij hem, zacht door haar arm omvangen, terwijl hij aan haar schoot stond geleund, van „onzen lieven Heer" vertelde... Daar verhieven zich wéér de doordringende tonen van het orgel, en de zingende rei der kloosterlingen viel nog eens met volle kracht in, om het slot der gewijde hymne te doenhooren:

Et in saecula saecularum! Amen!... Amen I...

Het lied en de muziek bekoorden en verteederden zijn hart.

De lichtbeelden uit zijn jeugd, daardoor opgeiwekt, werden straks echter versomberd en geheel overschaduwd door de gedachte aan zijn losbandig leven, dat in schril contrast stond met zijn opvoeding. In den doolhof der zonde verdwaald, liep hij aan all© kant©n vast. Terwille van een hartstochteUjke liefde tot een prinses was hij tot de Roomsch© Kerk overgegaan. Niet omdat er nog eenig godsdienstig besef in hem was, maar om zich rijkdom en hoogen stand te verkrijgen. Hij werd door zijn huwelijk graaf ©n prins. Maar al d© op deze wijze bekomen schatten ©n titels brachten hem minstens zooveel ellende als uitspattend genot. Door zijn gemalin bijna vergiftigd, keerde hij, nadat hij door den dood van de kronkelingen dezer slang bevrijd was, oud en ge^ broken naar 't lichaam, tot zijn vaderstad Delft terug. Zijn onder de slavernij der zond© gebogen

gestalte, opgesmukt met al wat glansde en schitterde; de dorre vingers versierd met tal van flonkerende ringen, kv? am deze „pronkzieke personage" daar aan, gezeten in een met bonte tafereelen beschilderde karos. De straatjongens dachten, dat ©r een prins in de stad was gekomen. Na den dood Tan zijn gemalin was de voor hem altijd onvergetelijke gestalte van Maria van Oosterwijk hem weer levendig voor den geest getreden. In zijn jeugd had hij een oppervlaklrige, zinnelijke liefde voor de bloemschilderes opgevat, doch voor den proeftijd, door Maria hem gesteld, was hij afgeschrikt. Zijn terugkeer na iedere afwijking werd niet verhinderd door de beperktheid van Maria's vergevensgezindheid, maar door zijn eigen opzien om schuld te belijden. Van toen aan zijn hun beider wegen zoo ver mogelijk in volstrekt tegenovergestelde richting uit elkander gegaan. Toch moest hij onder al zijn dolen, en zwerven telkens aan Maria van Oostei-wijk denken.

Tijdens de hitte der koorts was hij op het ziekbed herhaaldelijk overeind gerezen, de armen uitstrekkende, terwijl hij riep: „Maria, wees mij ter hulp! Maria, kom tot mijl" Zuster Simplicia, zijn verpleegster, kreeg daardoor gunstige gedachten van den patiënt. Zij meende den zoeten naam van de heilige Moedermaagd te hooren noemen, en dacht, dat haar zieke „singuliere devotie had voor de gebenedijde koninginne des hemels". Maar van Aelst zeide tot haar, dat hij zulk© liefelijke, wonder© verschijningen staande deze ziekte had gehad.

„Verschijningen van de heilige Maagd? " vro^ de kloosterlinge, terwijl zij devotelijk bet teeken des kruises maakte.

„Neen, neen, zoo bedoel ik het niet", gaf de zieke ten antwoord. „Ik heb bekoorlijke vrouwengestalten om mij heen zien zweven, minnelijke beelden uit mijn jonkheid".

Arme Simplicia, hoe werd zij pijnlijk ontnuchterd. Haar loiisch gemoed onthutste er van.

Van Aelst vroeg, of ©r onder de dames, die hem Terpleegden, ook schoon© jonkvrouwen konden zijn, wier gelijkenis met een beminde vrouw hem kon misleid hebben.

't Was niet de heilige Maagd, ook niet Maria van Oosterwijk, die hem vriendelijk verzachting bood in zijn pijnlijk leed, maar niemand anders dan Clara d© la Roch©, een van Willems vroegere leerlingen, voor wie hij „minneliefde" had gekoesterd. Deze jonge Hugenootsche freule, uit F'rankrijk naar ons land gevlucht en geheel verarmd, doch later weer in haar aanzienlijk vermogen hersteld, liet van Aelst, zooals hij zelf zei, als een prins verplegen. Ook bezocht zij hem herhaaldelijk, door Christelijk mededoogen gedrongen. Doch van Aelst, die bij al zijn willen en streven nooit een ander doel had dan zichzelf, was voor geen enkel geestelijk woord vatbaar. Hij meende geheel zichzelf te zijn en was er totaal blind voor, dat hij een slaaf van zijn driften, een speelbal zijner luimen was, door den eersten den besten van zijn kameraden in hem gewekt. ,

Wanneer Cl.ara de la Roche of G-eertje Pieters tot hem sprak over zijn zondig leven en over de ellende, als 't noodzakelijk gevolg daarvan, noemde hij het levenswijsheid, zich met dingen, die hij femelarijen achtte, niet bang te maken. Die vromen waren in zijn eigen oog slechts schijnheiligen.

Hij was gansch niet van zins „om als een arm© zondaar schuld t© belijden, voor wien dan ook." Mochten soms de kloppingen van het geweten, dat zich onder alles door toch bleef laten gelden, zich doen hooren, dan vond hij daartegenover maar al te gemakkelijk het geheim, om zijn schuld te verkleinen.

Wanneer hem het Woord Gods werd voorgehouden als den eenigen regel des levens, was zijn antwoord: „Eilieve 1 wat praat men van goeden weg en kwaden weg, men neemt den koers naar den wind, die het zeil doet zwellen."

Hij verklaarde aan Geertje: „ik heb in mij noch den zin, noch de roeping gevoeld om tot de vromen te behooren, of om het zoogenaamde enge pad te bewandelen, zooals", voegde hij er spottend aan toe, „zooals geloof ik de geijkte term is".

En of zij hem al nadrukkelijk verklaarde: „maar mijn beste meester Willem I als gij zegt, dat de roeping om een andere keuze te doen niet tot u, particulierlijk tot u, zou zijn .gekomen, dan moet ik u waarschuwen, dat gij grootelijks dwaalt, en dat gij uzelf verblindt tot groot© schade van uw dierbaarste belangen. Gedenk, zeide zij, hem met een doordringenden blik aanziende, gedenk, dat er geschreven staat: „God wil, dat all© menschen zalig worden", bijgevolg is de roeping ook tot u; maar er zijn afkeerigen, die voor deze roeping de ooren sluiten en het gehoor verharden, zooals de Egyptische Farao, toen de Heere God tot hem sprak door de stem van Mozes. Wie alzoo doen, vervolgde Geertje, mogen daarna niet klagen, dat ze niet zijn genoodigd, sinds ze de noodiging hardnekkig of lichtzinnig hebben afgeslagen. Gewis, dezulken zal het zijn zooals er geschreven staat: ze kunnen niet ingaan vanwege hun ongeloof."

J. P. TAZELAAR.


') Deze schets is ontleenii aan den roman: Het laatste bedrijf van een stormachtig leven, en aan de novelle Maria van Oosterwijk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 april 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Evangellsatie-motieven uit de werken van Mevrouw Boshoom-Toussaint.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 april 1932

De Reformatie | 8 Pagina's