GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Over de zedelijke waarde van cultuurverschijnselen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over de zedelijke waarde van cultuurverschijnselen.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

vI.

Eén van de moioilijkste vraagstukken, waarvoor bet christelijke leven telkens weer wordt gesteld, schijnt wel te zijn dat van de beoordeeling van bepaalde in het cultuurleven zich als min Oif meer onschuldig aandienende verschijnselen.

Vooral indien die verschijnselen beteekenen iets nieuws, iets, dat men tot dusverre nog niet kende, hebben vele menschen moeite met de dingen. Er is (Jan dikwijls eenerzijds een scherpe afkeuring en min of meer meedoogenlooze veroordeeling, terwijl men anderzijds een oogluikend toelaten van het nieuwe en zelfs een verdediging van het nieuwe verschrjnbel kan ntbrkeïi.

Nu steekt er in deze onzekerheid van houding een niet gering gevaar.

Vooral voor onze jongemenschen.

Wanneer die het beleven, dat een bepaald nieuw verschijnsel aan.vankelijk voor zondig of verderfelijk wordt uitgemaakt, maar dat men een paar jaar later «klaarblijkelijk over den schrik heen is, en algemeen bet nieuwe heeft aanvaard, dan geeft hun dat een gevoel van onzekerheid en dan wordt bij hen het vertrouwen in hun geestelijke raadgevers er niet grooter op.

We hebben al enkele malen zulke dingen beleefd in de laatste jaren.

Het is nog niet zoo verschrikkelijk lang geleden, dat er een nieuw en op zichzelf erg onschuldig spel over de grenzen binnen kwam. Het heette „Diabolo". De naam was ontleend aan de taal van het land, waar het spel het eerst werd gespeeld en beteekende eenvoudig niets anders dan „ronddraaiding". Maar omdat die naam herinnerde aan den naajn-van den Satan (Diabolos), welke ook beteekent: „die alles omkeert", schrok men klaarblijkelijk in onze kringen. Even bezinning kon voldoende zijn geweest om aan dien naam niet meer waarde te hechten dan voegzaam en natuurlijk geweest ware. Maar men schreef haastig in de krant: „Speelt U diabolo? — Neen wij spelen geen diabolo". En dan ging men betoogen, dat de naam van het spel iets te maken had met den naam van den duivel. (Alsof die uitvinder van dat spel het helpen kon, dat hij zijn eigen taal sprak, en het ding een onschuldigen naam gaf!) En daarom werd van toenaf aan menig christelijk kindje verboden met het onschuldige houtje te spelen, want het was een spel, dat naar den duivel was genoemd. Ik weet, dat heel veel kinderen, die vriendinnetjes lustig met het dingsfce zagen draaien, lang gemediteerd hebben, wat dit alles nu toch voor kwaads was.

Zoo zouden er méér voorbeelden te noemen zijn.

Hoe is aanvankelijk het „Toebac suygen" niet veroordeeld! Dat was in de eeuw in welke men nog heksen terecht deed staan.

En ik weet nog heel goed, dat er voor een vijfendertig jaar menschen waren, die oordeelden, dat alleen vrouwen, die „fladders" waren, op de fiets konden gaan rijden „als vrouw zijnde"; natuurlijk, voor mannen was het wat anders!

En, hier hebben we niet te doen met oordeelen van „de man van de straat" of van een „zieklehjk deel der natie"; neen, alle deze dingen kwamen voort uit den geest van menschen, die terecht leiders of leidsters waren; die bizonderen kijk plachten te hebben op allerlei moeilijke kwesties; en op wier oordeel men prijs stelde.

Maar dat dergelijke dingen mogelijk waren en telkens nog weer mogelijk zijn, bewijst toch, dat er iets hapert in de waardeering van bepaalde verschijnselen in de cultuur, zooals wij als Gereformeerde christenen die waardeering plegen uit te spreken.

Juist nu met het oog op het feit, dat het noodzakelijk is dit punt nader onder de oogen te zien, willen we een paar hoofdartikelen aan het vraagstuk van de zedelijke waarde der cultuurverschijnselen gaan wijden.

De vraag, welke normen we moeten aanleggen bij de vele nieuwigheden, die onze, helaas verouderende, cultuur ons aanbiedt, heeft onzes inziens een niet geringe beteekenis.

Zonder noixaen toch loopen we steeds gevaar* inconsecpient te zijn. Wanneer we ons gevoel lateU' spreken, wanneer we op een eersten indruk afgaan, wanneer we welke houding dan ook aannemen — zonder dat we weten, met welke normen we tot bepaalde zich als nieuw aandienende verschijnselen moeten komen, om een oordeel te kunnen uitspreken, hebben we steeds de kwade kans achteraf ons eigen oordeel niet te kunnen handhaven.

En waanneer we dan pogen, de normen te vinden, zullen we tevens gelegenheid hebben, te laten zien welke normen onjuist zijn, en waarom ze onjui^ zijn.

Maar vóór we tot het vaststellen van de normen komen, moeten we iets zeggen over den aard van de cultTiurverschijnselen, voorzoover ze met ons onderwerp in verband staan.

Natuurlijk spreken we dan eerst over den aard dezer cultuurverschijnselen in het algemeen.

Het moet wel opvallen, dat schier steeds de verscheidenheid van beoordeeling betreft die dingen, welke samenhangen met zekere uiterlijke vormen.

Meestal betreft het Icwesties van kleeding of van spel; een enkele maal betreft het vraagstukken aangaande het gebruik van een „nieuw" instrument (b.v. de fiets); zelden (maar dan toch ook niet zonder beteekenis) is er een kwestie van het invoeren van een gewoonte, een nieuwe „gewoonte" dan altijd; en tenslotte zijn er af en toe van die vraagstukken, die zich moeilijk laten klassificeeren.

Nu is er bij de meeste menschen, die ouder zijn dan dertig jaren, een eigenaardige neiging om zich tegen alles wat hen als volkomen nieuw voorkomt, te verzetten.

Daardoor is er bij hen ook een soort behoefte om argumenten te zoeken tegen het nieuwe.

En nu kunnen we belaas niet ontkennen, dat er bij christenen dan wel eens de neiging is om die argumenten te ontleenen aan de principia, zonder dat er voldoende grond is om de beginselen in het geding te betrekken.

Wat toch is het wezen van dergelijke verschijnselen ?

Om deze vraag te beantwoorden moeten we er op wijzen, dat er achter heel veel van die verschijnselen nu eens een algemeen menschelijke trek ligt, welke algemeene menschelijkheid zich wenscht "uit te leven, en dan weer een door de techniek aangegeven nieuwe mogelijkheid, welke mogelijkheid op nuttige en aangename wijze kan worden uitgebuit.

Het algemeen menschelijke, dat in verschillende van de zoogenaamde „nieuwe dingen" naar voren komt, behoeft op zichzelf allerminst iets zondigs te zijn.

Er liggen vaak verschillende psychische trekken, die in ieder mensch aanwezig zijn, aan ten grondslag.

We kunnen veilig zeggen, dat er b.v. geen enkel spel bij de menschen „ingaat" dat niet berust op een zekere algem^een menschelijke behoefte. Maar hiermede is dan ook al* dadelijk gezegd, dat het mogelijk is, dat het spel een beroep doet op een speciaal zondige neiging en dat het mogelijk is, dat het spel een beroep doet op een natuur­ lijken t re-k in het menschelijk leven, die met de scheppingsorde Gods is gegeven.

Daarom is dan ook een nauwkeurige analyse van datgene, wat zich als nieuw aandient, noodig om de vraag te kunnen beantwoorden op welken trek in het mensohelijk leven het nieuwe een beroep doet: op een specifiek zondige neiging, of op een algemeen menschelijke behoefte.

We wiUen als voorbeeld nemen het „nieuwe" spel „jojo".

Voor ik een oordeel velde over dit spel, hjeb ik den^ig gevolgd die m.i. de eenig mogelijke is. Ik heb in de eerste plaats kinderen, die met een jojo speelden, nauwkeurig gadegeslagen en toen heb ik zelf zoo'n ding in handen genomen om te trachten door analyse er acliter te komen, wat nu eigenlijk het aantrekkelijke in dat spel is.

Mijn conclusie is nu, dat het bij een jojo gaat om een typische aanpassing aan de zoogenaamde „motorische Gegenwelt", het draaiende ding, draaiende krachtens gewone natuurwetten. Maar het min of meer constante • van het draaien wordt beheerscht door de vraag hoe wij onze eigen motoriek weten aan te passen aan het draaiende dingske aan bet touwtje. Om deze jojo volkomen te beheerschen is inderdaad een vrij groote beheersching van de eigen motoriek noodig.

Want hoe eenvoudig deze dingen ook schijnen, juist in de fijne nuanceeringen liggen de verrassende elemejite. Een kind b.v. dat encephalitis gehad heeft, icai^l's regel niet met een jojo spelen en eenA^nis van mij, die zeer slecht de aanpassing b^^wi kan aan de „motorische Gegenwelt" en die ^o^Peen zekere mate van instinctief handelen te dien opzichte mist, brengt van het jojo-spel niets terecht.

De trek nu die er ligt in het menschetijk leven om zich op alleirlei wijze in zijn onderscheiden functies te oefenen, is allo eeuwen door de prikkel geweest voor bepaalde spelen. Daarop berust het mooie van het kinderspel; daarop berust de aantrekkelijkheid van spelen als schaken, danunen, enz.; daarop berust ook het aantrekken van spelen als jojo, Idabolo, drijftollen, bikkelen en al dergelijke meer.

Nu moet het wel duidelijk zijn, dat het zeer wel mogelijk is, dat een bepaalde vorm van spel het eeuwen lang uithoudt en dat een andere vorm nü eens de aandacht heeft en dan weer vergeten wordt.

Maar daarbij heeft dan het feit, dat b.v. heidenen dit spel ook beoefenen, geen enkele principiëele beteekenis.

Het schaken b.v. is oot stellig uitgevonden door heidenen, maar het berust niet op een specifiek) heidensche tendenz evenmin als de straks genoemde spelen. Daarom schaken we er ook lustig op los.

Heel anders echter staat het b.v. met het dansen. De moderne cultuur heeft zich van een algemeen geliefd motorisch spel meester gemaakt en heeft dat gesteld in dienst van den menschelijken hartstocht.

Men behoeft waarlijk niet zelf t© gaan dansen om de overtuiging te ontvangen, dat het dansen als zoodanig in onze cultuur het middel bij uitnemendheid is om de sexueede lusten te dienen.

Daarom veroordeelen wij het dansen dan ook onvoorwaardelijk omdat bier niet het beroep gedaan wordt op het algemeen menschelijke maar op iets ^ecifieks zondigs.

En al is bet nu waar, dat naast de zondige tenr denz in het dansen ook wel algemeen menschelijke elementen zitten als het oefenen van rhytbme-gevoel en het aanfcweeken van lichamelijke gratie, toch blijft het dansen desondanks veroordeeld, wijl wij nooit het kwaad doen mogen om het goede dat er uit voort kan komen.

Zoo zien we dus dat de eerste eisch voor de beoordeebng van een bepaald cultuurverschijnsel is, de analyse van het cultuurverschijnsel.

De vraag moet altijd gedaan worden: wat isi de zin van dit nieuwe verschijnsel?

Maar daarmede is dan ook gezegd, dat we de zoogenaamde historische methode verwerpen lijk achten.

Deze historische methode poogt na te gaan uit welfe tijdperk een bepaald verschijnsel dateert of ook: wel, welke de geestelijke houding was van hen, die voor het eerst de nieuwe vinding of ontdekking deden.

Wanneer dan blijkt dat een bepaald verschijnsel, een bepaalde levenshouding, een bepaalde gedragsvorm voorkwam b.v. bij de oude Grieken of bij de Boschnegers of bij de Indianen of waar dan ook bij de heidenen, dan zegt men: hieruit blijkt dat dit verschijnsel, dit gedrag, enz. te veroordeelen is, want het is heidensch.

'Zoo te doen is onzes inziens geheel onjuist.

Immers, al deze heidenen waren menschen en niets menschelijks was hun vreemd. Zij plachten loofc op twee beenen te loopen en uit twee oog en te zien; zij hadden ook de gewoonte hun gedachten uit te drukken in zinnen; zij aten en zij dronken. Hun kinderen spelen hun spelletjes. Balspelen komen bij alle volkeren voor. Alle volkeren beschikken over bepaalde min of meer primitieve instrumenten. De speld b.v. is een instrument, dat van den meest eenvoudigen vorm, de doom zooaJs die in het bosch gevonden wordt, tot aan den meest gecompliceerden vorm, de met juwe? len bezette veiligheidsspeld, in alle cultuurperioden wordt gevonden.

Maar nu gaat het toch waarlijk niet aan om op grond van het feit, dat deze algemeen menschelijke dingen ook bij heidenen gevonden worden, deze dingen te veroordeelen en te zeggen dat wij als christenen er niet aan mee doen.

Zoo te doen zou trouwens ook onmogelijk zijn. Daarmede is dan tegelijkertijd aangetoond, dat het feit, dat wij een bepaalden levensvorm of een bepaalde levensuiting ook bij heidenen vinden^mtrent de zedelijke waarde van dezen levensv^ff^als cultuurverschijnsel ons niets, maar dan ook heelemaal niets zegt.

Wij moeten, willen we tot een gefundeerd oordeel komen, ongetwijfeld in de eerste plaats den aard van het cultuurverschijnsel bepalen op grond van den zin van het verschijnsel als zoodanig.

En dat we dan in de eerste plaats stuiten op de vraag welke beleving het nieuwe verschijnsel aan de menschen geeft en welke dus de grond is op welke zij zich tot het nieuwe verschijnsel aangetrokken gevoelen, moet onmiddellijk duidelijk zijn.

Het gaat om de gesteldheid van het hart van den mensch bij een bepaalde daad.

Want de zonde schuilt niet in het ding, of in het middel als zoodanig, maar in het hart van den mensch, die een zeker ding of middel gebruikt.

Dit moet in de eerste plaats vaststaan, anders ioopen wij groot gevaar op allerl^^Kijze fout te gaan. "^^

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 januari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Over de zedelijke waarde van cultuurverschijnselen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 januari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's