GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Onbevredigende bestrijding. (Antwoord aan den Heer I. Stap.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onbevredigende bestrijding. (Antwoord aan den Heer I. Stap.)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI.

De taak der Kerk. II,

Nu zal misschien deze of gene toch nog volhouden, dat dit alles zeer kostelijk is, maar toch weinig zegt voor de Gemeente van het Nieuwe Verbond, die onder andere verhoudingen leeft. Ik deel zulk gevoelen niet, maar wil dan ter weerlegging van dezulken nagaan, wat dan nader door theologen en anderen is geleerd met betrekking tot deze Nieuw-Testamentische Gemeente. Ik zeg: „en anderen", omdat het zijn nut kan hebben voor een „leek" als ik, te onderzoeken of men alleen staat of dat ook nog andere „l'eeken" een soortgelijk, zij het dan misschien, volgens den Heer Stap, verkeerd, inzicht hebben. Dan noem ik allereerst maar eens Prof. Mr D, P, D'. Fabius. Deze heeft geschreven in Sociale Vraagstukken (Leiden 1905), bl. 13:

„Econoom en Staatsman hebben voor hun terrein behoefte, zeer dringende behoefte, aan de heerschappij van Gods Woord, aan den invloed der Kerk, aan een predilcing, die zich juist niet laat opsluiten binnen de grenzen van het zieleheil, maar het licht des Woords doet schijnen ook over het volle aardsche leven. De ware economie, en de echte staatkunde zijn alleen welke daarmede rekenen, "

Prof, Fabius schakelt dus de Kerk en de predikanten niet uit. En voorts zou ik een woord van zeer recenten datum aan de vergetelheid vpiUen ontrukken, een woord van den hooggeachten leider der Anti-Revolutionaire partij. Dr H. Colijn, Deze heeft in 1932 voor een vergadering van jongelingen een rede gehouden en in zijn aangrijpend slotwoord dit gezegd:

„Als we waarlijk met diepen ernst en biddend den Bijbel nemen om licht voor welk moeilijk vraagstuk ook, laat hij ons nooit in den steek. Daarom, wendt U allereerst tot onzen Bijbel. Onderzoek van den Bijbel heeft dit voordeel, dat het allereerst bewerkt concentratie van Uw krachten en intellectueele vermogens. Het weerhoudt U van rondfladderen en tenslotte niets grondig doen. En eindelijk leert dezelfde Bijbel ons alle dingen in dit leven te bezien in eeuwiglieidslicht. Tenslotte leert die Bijbel ons het voornaamste. Hij leert ons, dat wij het werk op staatkundig en maatschappelijk terrein niet kunnen volbrengen zonder gebed."

Ik citeer liier uit het verslag, hetwelk in Timotheus van 1 October 1932 bewaard bleef. En nu vraag ik, wat de inhoud van het vermaan tot Bijbel-onderzoek „voor welk moeilijk vraagstuk ook" anders kan zijn, dan dat men zich ook bij dit onderzoek, allereerst laat bijstaan door hen, die ons daarbij kunnen, en krachtens hun ambt, m.i. moeten leiden en voorlichten, dat zijn de theologen, ons daartoe door God gegeven.

Tot zoover enkele „leeken".

Maar ook de theologen zelf hebben zich voldoende over dit vraagstuk uitgesproken. Ik herinner dan allereerst maar weer aan de reeds eerder geciteerde klacht van Prof. Bavinck, in 1918, dat de Christelijke ethiek over allerlei vraagstukken, w.o. ook werkstaking, zich niet of niet voldoende uitsprak. En voorts moet genoemd worden het zoo belangrijke geschrift van Dr J. C. de Moor, hetwelk in den titel van dit stuk reeds werd geciteerd, zijn rede n.l, over de Kerk en het Sociale vraagstuk.

Dit referaat werd gehouden op de wetenschappelijke samenkomst op 1 Juni 1914 (zooals de Vrije Universiteit die elk jaar hondt). Men mag toch wel aannemen, dat wanneer ©en theoloog als De Moor en dan op deze plaats zich uitspreekt, hij alsdan weloverwogen meeningen doet hooien, meeningen, die ook in dezen kring geen contrabande zullen zijn geacht. Laat ons nu eens naar dezen theoloog luisteren. Op blz. 54 zegt hij:

„Ten eerste zegt men: laat de Kerk zich niet met het sociale vraagstuk bemoeien, want zij is daarvoor niet geschikt", en in het verband van deze woorden volgt dan op blz. 55:

„En zeer terecht heeft E. Doumergue in „Le christianisme au XX siècle" opgemerkt, dat men aldus met de beste bedoelingen de Kerk verwoest, die God gegeven heeft om Zijn koninkrijk te stichten en te verbreiden."

De „Kerk verwoesten", dat mogen ter hartenem.en menschen, die heden, 20 jaar nadat De Moor sprak, een andere houding bepleiten. En mede ter weer-

legging van. hen, die beweren, dat de staking een ^ zniiver „economisch" conflict zou zijn en dat predikanten in het algemeen geen verstand hebben van economische zaken en daarom beter doen maar in de verte te blijven toezien, zegt De Moor op blz. 75:

„Het komt ons voor, dat nog altoos dit woord van kracht is, en dat, zullen wij tot helderheid komen in zake de oplossing van het sociale vraagstuk, niet alleen, zelfs niet in de eerste plaats economische studie noodig is, maar terugkeer naar Gods Woord."

„Terugkeer naar Gods Woord", ik heb niet anders bepleit. En ik heb ook verzocht om bij afwijzend inzicht, schriftuurlijke argumenten tegenover de mijne te stellen. Ik heb die tegen-argumenten in het artikel van den Heer Stap te vergeefs gezocht. De Moor gaat voort op blz. 75:

„Maar al deze bezwaren nemen dat ééne niet weg, dat voor de sociale quaestie een oplossing alleen te verkrijgen is bij het licht en niet minder onder de tucht van Gods Woord."

En zij die meenen, dat de Kerk daar alleen maar zou zijn om de menschen den weg naar een zalig sterfbed te wijzen (alsof dat, in den regel, gescheiden zou kmmen worden van het daaraan vooraf gaande leven) mogen eens luisteren naar de volgende woorden (blz. 78):

„Aldus komt de Kerk Gods met het Woord Gods tot deze wereld, niet maar als een soteriologische instelling, die het heil der menschheid boodschapt, of , als een vereeniging van vromen, die elkander stichten en verkwikken, doch als de draagster van het licht, die alle dingen theologisch beziet en vraagt naar de eere Gods. Ik weet, dat dit woord vaak niet meer dan een klank is, en ik toorn daartegen. Ik weet, dat er geen onderscheid is in principe tusschen de eere Gods en de zaligheid der zielen, en dat laatstgenoemde niet gering mag geschat worden. Maar indien aan de Kerk de woorden Gods zijn toebetrouwd, dan kan zij niet volstaan met Seelsorge voor de enkelingen, die een soteriologisch karakter draagt, doch dan heeft zij tot grootsche taak, om der gansche wereld het Woord Gods te doen hooren, en vorsten en volken, hoogen en lagen, rijken en armen te doen beven voor de majesteit van des Heeren wet."

Op blz. 85 wijst De Moor er op hoe juist de Kerk, als zelfstandig en niet aan de overheid onderworpen orgaan, hier een taak heeft en hij wil, dat de Kerk

„dit herinnert in deze dagen, nu men al meer de wetten en de overheidsorganen schijnt te gaan beschouwen als geschikte middelen, om het geld uit de zakken der bezitters over te hevelen in de zakken dergenen, die minder of weinig hebben. Naar een rechtsgrond wordt weinig meer gevraagd, wel naar „den wil des volks, die macht boven recht. stelt."

Dus „de wetten en ordinantiën der Overheid" niet uitsluitend het „terrein van de overheid", zooals de Heer Stap leert (V, 364). Vervolgens op blz. 88/89:

„Welnu dan handhaven wij de stelling, dat het sociale vraagstuk van de Kerk kan leeren, hoe het opgelost moet worden, daar deze niet alleen het best de oorzaken der krankheid aanwijst en de diagnose stelt, doch ook het beeld der gezonde maatschappij en de middelen ter genezing het duidelijkst doet kennen."

En eindelijk op blz. 96:

„En het is bepaald noodzakelijk, dat zij, gelijk altoos, ook in deze dingen zeer nauwkeurig zegge wat zij te zeggen heeft. Aan vaagheden, aan algemeenheden heeft niemand iets te danken dan misschien een rechtmatige ergernis."

Is dit niet ongeveer precies wat ik in mijn artikelen schreef, dat de prediking, ook als ze in gewonen tijd meer algemeen kan spreken, toch zóó duidelijk behoort te zijn, dat de hoorders ook inderdaad een herder hooren, die niet alleen zijn „schapen" tracht bijeen te houden en te beschermen, maar ook den weg wijst? En ligt in deze woorden ook niet de verdediging van mijn gedachte, dat in tijden van conflict, de Kerk op deze zaken desnoods wèl concreet moet durven ingaan? Wie hier nog mocht twijfelen, luistere naar het woord op blz. 98, hetwelk tevens dienen kan ter weerlegging van de meening, ook door den Heer Stap verdedigd, alsof er een zoo volkomen scheiding zou bestaan tusschen al die door hem genoemde terreinen eenerzijds, en anderzijds dat der Kerk,

„En hoewel wij de prediking onzer vaderen niet in alle opzichten een exempel willen noemen, zij hebben toch hun tijd zoo uitnemend wel verstaan, dat zij , in politicis (van een sociale quaestie had men toen nog niet zooveel begrip) zeer in bijzonderheden durfden afdalen, en de wereld toen wel degelijk rekening moest houden met de Kerk, terwijl zij tegenwoordig zich zeer weinig aantrekt van hetgeen van de kansels wordt verkondigd."

(Slot volgt.)

A. SCHILDER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 mei 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Onbevredigende bestrijding. (Antwoord aan den Heer I. Stap.)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 mei 1933

De Reformatie | 8 Pagina's