GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Pinksterpoëzie van Willem de Mérode.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pinksterpoëzie van Willem de Mérode.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

In een pericoop van zijn inleiding op de bloemlezing „Het derde Réveil", die dezer dagen is. verschenen, doet de heer K. Heeroma Willem de Mérode zien als den dichter van het aandoeningslëven, wieïïs'póezfè is o"f dramatische uitBeeldirig van een zieleproces, óf beschrijvende verbeelding van een geclachtencomplex. In deze beide qualiteilen, die als resultaat opleveren, wat Heeroma elders in zijn inleiding noemt „het zintuigelijk beschrijvingsvers" ontmoeten we Willem de Mérode in de Pinksterpoëzie, die ik in dit tweede artikel onzen lezers wil voorleggen.

Eerst is er het vers „Pinksteren" uit den bundel „De Steile Tocht", dat onmiddellijk aansluit bij „Hemelvaart", dat ik in het vorige artikel citeerde. Evenals daar, is hier de beschrijving zintuigelijk: de dichter staat niet buiten, maar bij het gebeuren en de lezer van het vers wordt in de aandoeningen persoonlijk betrokken. De aanhef, die een aanspreken is van den Heiligen Geest, en het slot, dat daarbij aansluit, stempelen het als zulk een vers van zintuigelijk beschrijven.

O Geest, toen Gij ternederkwaamt, En voor hun oog gestalte naamt, Doorzonk den hemel ademloos Een stille witte vlammenhoos Boven liun lichaams donkre zuil Verscheen een zacht bewogen tuil Van licht, en glinsterende gleed Het neder langs hun schamel kleed.

Hun mengelmoeii van woorden vaal Klonk ieder als zijn moedertaal. In menschenwoord, op menschenwijs Geeft God Zijn heilgelieimen prijs.

Geen is zoo druk, geen leeft zoo snel, Of hij hoort Uw vermaning wel: De storm steekt op, de noodklok luidt, De wereld wijkt, o mensch, trek uit!

Die U in vlammen openbaart, Wiens adem door de wereld vaart, Die 'tal bezielt, doordring ons 't meest, Ken ons, dat wij U kennen, Geest!

Met het „Kom, Heere Jezus, kom!", dat het voorafgaande „Hemelvaart" besloot, volgt deze slotbede een afgeronde gedachte.

Een drietal soortgelijke Piinksterverzen bevat de bundel „Langs den Heirweg", die van 1932 dateert. Zintuigelijke beschrijving is weer het eerste van de drie, waarin de spotters van den Pinksterdag worden geconfronteerd met de vuriggetuigende apostelen.

Ze wisten niel, dat God kan bloeien Uit mannen, zoo verweerd en grauw. En dat zijn Geest een vale vrouw Gelijk een versche roos doet gloeien; Dat stemmen, heesch van weer en wind En schettreud op de vingers gillen. Zóó tèèr de harten kunnen stillen En koestren ais een moeder 't kind.

Dan, in het kijfgejoel van dwaze Vermoedens, slmgerde een de fraze: „Ze baaz'leii, wijl ze dronken zijn." Maar Petrus sprak, en met vervaren Gevoelden vélen, dat zij waren Zelf vol van dezen heilgen wijn.

Uiterlijk zonder verbinding volgt hierop een tweede sonnet: niet meer de „zij" uit het verleden, maar de „wij" van heden vormen het onderwerp.

Wij smeeken: met Uw Geestes gloed Verteer ons als een offerande. O, dit is onze diepe schande: Dat wij zoo koud zijn van gemoed.

Als een versiersel op ons hoofd Willen we Uw stille vlam wel dulden, O God, vergeef ons onze schulden. Dit: dat ons hart is uitgedoofd.

Neem weg, het vooze pronkend woord. Dat U niet kent, ons niet behoort. Geleend geluk, geborgde schande. En hoor de oprechte rauwe ia-eet, Die scheuren in Uw hemel reet: Verteer ons, als een offerande.

Ziet men echter goed toe, dan is er wel degelijk verband. Wij meenen, dat we ver af staan van die spotters, dat we beter zijn dan zij. Maar het is juist andersom. Onder hen waren er tenslotte velen, die „met vervaren" gevoelden dat zij zelf vol waren van den heiligen wijn des geestes. Wij echter zijn koud: ons hart is uitgedoofd, terwijl: de stille vlam „als een versiersel" op ons hoofd brandt. En daarom komt in de twee terzinen van het sonnet, bij de „wending" dus, de hartstochtelijke roep: laat die stille vlam, die „geleend geluk" is, een pronk, die ons niet behoort, toch worden een verteerenae vlam, opdat wij worden mogen een offerande, die U welbehagelijk is.

En dat zal gebeuren, als slechts de Heilige Geest onze harten raakt.

Dat zegt de dichter in het derde sonnet:

Wij denken niet meer om een lied, En kunnen nauwlijks kracht verzaam'len Om wat te momp'len of te staam'len. Wij hadden, Heer^ te veel verdriet.

Wij zijn als het verregend riet. Het kan wel knapperen en knett'ren, Maar nooit zal er een vlam uit spett'ren, . . Die als een tong ten hemel schiet.

Maar doet, vlijmscherp gewette pijlen. Ge ons vollen vaarts uw boog ontijlen. Wij suizen zingend door de lucht.

Om trillend in het doel te steken: 't Hart, dat Uw kracht doet openbreken; Want Gij treft zeker en geducht.

We hebben in dit drietal sonnetten alzoo „de beschrijvende verbeelding van een gedachtencomplex", waarin we duidelijk De Mérode ontmoeten als den „dichter van het aandoeuingsleven".

Maar tegelijk is er weer dat worstelen naar Christus heen, dat, zooals ik in het vorige artikel aantoonde, liet wezen is van zijn christelijke kunst, of beter, dat zijn kunst maalit tot Christelijke kunst van zuiver gehalte.

En 'tis om deze twee redenen, dat deze verzen onze aandacht, maar ook onze dankbare waardeering verdienen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 mei 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Pinksterpoëzie van Willem de Mérode.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 mei 1934

De Reformatie | 8 Pagina's