GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ziek worden in het najaar, ziek zijn in den zomer.

„De Refoimatie" heeft geen verstand van ziekteleer e.d. Met eerbied nunen we dus uit „De Groene Amsterdammer", 29 Deo. '34, een gedeelte van een artikel van prof. dr J. G. van Logliem over:

Tot uitleg diene allereerst, dat een Noord-Hollandsche malaria-epidemie een top in den zomer vertoont. Dat klopt, zal men zeggen, met de ervaring, dat de zomer ook het muggenseizoen is. Biji nader inzien klopt het niet: de eerste nieuwe malariagevallen (geen recidieven) doen zich reeds in Januari, Februari enz. voor; nemen geleidelijk naar den zomer toe. De malaria-epidemie begint dus lang voor de muggen gaan vliegen.

Toen kwamen onze malaria-onderzicekers tot de onderstelling, dat de Noord-HoUandsohe malaria-patiënten in het voorafgaande najaar besmet zouden zijn, «m eerst in den loop van het jaar, bovenal in den zomeri, hun ziekteverschijnselen te vertoonen. Een pro'ef bevestigde deze gedurfde onderstelling. Een aantal Amsfrerdamsohe vrijwilligers liet zich in het najaar door besmette muggen steken, en ziet, in Juni, Juli of Augustus kregen zij: hun eersten aanval!

Dit nieuwe feit werd met andere vondsten gecombineerd. Men vond in Noord^Holland veel meer muggen in de stallen dan in de huizen. Heeft een mug in den zomer zich besmet aan een malariapatiënt, dan is er slechts weinig kans, dat zij' tot een mensch weerkeert. Gewoonlijk komt het insect in een veestal terecht en verspilt de menschelüke malariaparasiet aan een onvatbaar rund 'cf varken.

Een ander nieuw feit was echter: zoekt men na den zomer in stallen en huizen, dan vindt men er vele muggenwijfjes, die de overwintering begonnen zijn. Nu bleken in huizen met malariapatiënten, bij mikroskopische ontleding, zulke overwinterde muggen tot een hoog percentage met malariaparasieten besmet. De Noord-HoUandsche mug begint echter niet dadelijk na het betrekken van het winterkwartier den winterslaap. In September, October, November stilt zij zich nog met menschenbloed de honger. Zoo raken zü in het najaar in huis besmet en besmetten in het najaar nieuwe huisgenooten.

Alles klopt nu als een bus. De zomerepidemieën berusten op najaarsinfecties. De najaarsinfecties worden teweeg gebracht door in de huizen overwinterende muggen.

We vermoeden, dat menig lezer nog eens naar zijn muur, zijn kelder kijken zal.

Hiërarchie of kerk?

Van de artikelenreeks van Prof. Greijdanus geven we nog twee stukken. Het ééne draagt tot opschrift: „Het Hervormde Kerkgenootschap eene ware Kerk? " Dat luidt aldus:

Een broeder vroeg plaatsing en beantwoording van de vraag: „Kan volgens het begrip pluriformiteit der Kerk het „Hervormde Kerkgenootschap" tot een ware kerk gerekend worden? "

In het artikel „Pluriflormiteit der Kerk" kan de geachte vrager reeds eenig antwoord vinden. En voorts nog het volgende. Bijl de „Herv. Kerk" moeten wij onderscheid maken tusschen de genootschappelijke hiërarchie van Haagsche Synode met Synodale commissie, en Prov. en Classicale besturen eenerzijds, èn deplaatselij'kekerken andererzijds. De hiërarchie is geen kerk, maar een wederrechtelijk aan de kerken opgelegd machtsinstituut, dat de kerken overheerscht, en aan haar gebiedt, om te handelen in strijd met Gods Woord (T ij d R ij' p t, blz. 16). Voorzoover die Synodale, Prov. en Classicale Besturen zich zouden willen tooien met den naam van kerk, zijn zij' v a 1 s o h e kerk, gelijk deze in Art. 29 onzer B e 1 iji d e n is geteekend wordt. Trouw aan den Heere Jezus, en gehoorzaamheid aan Gods Woord, moeten er de kerken toe brengen, om Onverwijld dezen onrecbtmatigen, Christus-tegenstaanden machts-usurpatO'r (overweldiger) te verwerpen.

Inzoover plaatselijke kerken dit laatste niet doen, maar, in gehoorzaamheid aan die Besturen met hunne Reglementen, ongehoorzaam zijn aan het Woord Gods, en alzoo f e i t e 1 ij k den Heere Christus als Koning verwerpen, doen zij' het werk der valsche kerk; en stellen zij' daardoor de afzonder­ lijke geloovigen voor de vraag, of dezen mede schuldig willen worden, of blijven, aan deze verwerping van den Heere Christus als Koning, door het aanhouden van den band met zulk een kerk, dan wel of zij, in gehoorzaamheid aan Hem als Koning, die opgedrongen bestuursmacht willen afschudden, en daarom breken ook met wie, terwille van haar, naar den Heere Christus niet hooren (Hand. 5 : 29; Luc. 6 : 46).

Na de bewegingen van 1834 en van 1886, en ter plaatse waar eene Gereformeerde Kerk is, klemt deze vraag te meer. Metterdaad dcet dan ieder eene keus: hetzij om, met de uitgebannenen en aan Gods Woord gehoorzamen, te buigen voor den Heere en Zhn Woord, óf, met de uitwerpers en aan dat Woord ongehoorzamen, zich te stellen tegen Hem.

Allerlei geredeneer, waardoor men ook met eene menigte van woorden, -deze zaak aan de aandacht wil 'Onttrekken, verandert hare eenvoudige waarheid niet.

Of nu ook elke plaatselijke Hervormde Kerk een valsche kerk is? Tusschen die plaatselijke Hervormde Kerken is groot verschil. Hoewel zij alle, door, uit gehoorzaamheid aan de Besturen, ongehoorzaam te 1 zijn a& n. Gods Woord, zich droef schuldig maken 1 aan vergrijp tegen 's Heeren Koninklijke hoogheid, en alzoo ieder geloovige, die zijnen Heere niet verloochenen wil als Koning, noodzaken, met haar te breken, zoo is biji de eene het proces van valsche kerk te worden, toch veel verder voortgeschreden dan bij de andere.

En het andere artikel heeft den titel: „Wat hebben onze vaderen in 1834 en 1886 gezegd en getoond? "

Een tweede vraag van denzelfden broeder is deze: „Hebben onze Vaderen in 1834 en 1886 niet door hun woord en daad, gezegd en getoond, dat elke kerk die niet bezat een der kenmerken door onze belijdenis aangegeven; eene valsche kerk was? "

Laat mij, ten antwoord hierop en met verwijzing naar de twee voorafgaande stukjes, 't volgende mogen zeggen ter aanduiding" van hetgeen de mannen der Afscheiding in 1834, en die der Doleantie in 1886, in betrekking tot de „Herv. Kei-k" door hun woord en 'daad gezegd en getoond hebben.

Zij' zeiden en zijj toonden, dat zij; , om der wille van gehoorzaamheid aan Gods Woord, niet mochten, noch wilden doen, wat, in strijd met dat Woord, hun door de Haagsche Synode met haar Reglementen en onderbesturen, werd 'opgelegd of voorgeschreven.

ZiJ! zeiden en zij toonden, dat zij, liever dan, om den wiUe van menschen en aardsche goederen en genietingen, ongehoorzaam te wezen aan het Woord van God en aan den Heere Christus, Die hen tot Zijn eigendom gekocht had, aan die Bestuursmacht de gehoorzaamheid wilden- opzeggen niet alleen, maar zich. ook wilden laten uitbannen uit de kerken, tot welke zh tot dien tijd behoord hadden, en 'Ook zich wilden laten berooven van hetgeen hun rechtmatig toekwam.

Zij' zeiden en zijl toonden, dat zij: desnoods ook oude en sterk bindende banden wilden verbreken, als dat moest ter wille van gehoorzaamheid aan den Heere Christus en aan Gods Woord.

Zy zeiden en zij toonden, dat hunne ziel er onder leed, dat ziji die banden moesten verbreken.

Zü zeiden en zij' toonden, dat niet eigen lijden hun het pijnlijkst viel, maar dit, dat Koning Jezus niet gehoorzaamd, noch geëerd werd zooals dat behoorde, en dat aan Gods Woord geene heerschappij' gegeven werd.

Zij' zeiden en zü toonden, dat ziji zoo gaarne wenschten, dat ook de andere geloovigen aan God en Zijnen Christus metterdaad gehoorzaam werden in hun kerkelijk handelen.

Zijl zeiden en zij' toonden, dat zij' het doen der niet alzoo handelende geloovigen in strijd achtten met Gods Woord, hen diep schuldig stellende, en dat zij dat doen voor een zóó groote zonde hielden, dat zij er op geenerlei wijze meer debet aan wilden zijn, opdat zij niet den band aan hunnen Heere en Heiland zouden scheuren.

Ziji zeiden en zij' toonden, dat zij begeerden en baden, dat alle geloovigen komen mochten tot gehoorzaamheid aan den Heere en Zijn Woord, om alzoo van zich te werpen die Besturen met hunne heerschappij, en wat in strijd is met de Heilige Schrift.

Ziji zeiden en zij: toonden, dat hun hart uitging naar vereeniging met de geloovigen, met wie de kerkelijke band nu verscheurd werd, of moest worden; 'Opdat allen gezamenlijk mochten wonen als in één kerkelijk huis, en, neiar den Woorde Gods, samenwerken tot 's Heeren eere en dienst.

Hiermede hebben we 'onzen lezers overgelegd al wat Prof. Greijdanus indertijd over deze kwestie schreef. De artikelen, die we in ons nummer van heden overnamen, komen voor in „Eriesch Kerkblad" van 29 Jan. 1917.

Van een „Goddelijke Comedie": „Grazige Weiden".

Dr B. A. Knoppers wijdt in het Geref. Jongelingsblad een artikel aan „Grazige Weiden" :

Dat is de titel van een tooneelstuk, een drama, geschreven door Mare Connelly uit Noord-Amerika.

Het moet een stuk zijn van zeer bijzondere kwaliteiten, waardoor het een der belangrijkste letterkundige en religieuze verschijnselen van den laatsten tijd is geworden.

We vragen ons af, wat dan de inhoud van dit zoo h'Oioggeprezen werk is, waardoor zelfs mannen als Prof. Dr G. v. d. Leeuw van Groningen en Prof. Dr Fh. Kohnstamm van Amsterdam in extase on diepe bewondering zijn geraakt.

Het is een neger-drama-stuk. Het is de uitbeelding van de echte werkelijkheidsgodsdienst, zooals die leeft bijl een kinderlijk volk als de negers in de zuidelijke Staten van Noord-Amerika. Het beschrijft het kinderlijk Oud-Testamentisch geloof van sommige Neger- Christenen. De Gewijde Geschiedenis wordt hier weergegeven in een opeenvolging van tooneelen, opgevoerd voor een Zondagssohoolklasse. Een enkele maal klinken vraag en antwoord van onderwijzer en kind er tusschen door. Daarbjji verschijnt ook God 'op het tooneel. En Hij wordt zoo menschvormig mogelijk voorgesteld. Hij' toornt op de menschen, straft en bezoekt. Dan komt in het stuk langzamerhand de gedachte "Oip van de noodzakelijkheid van het lijdden. En dan draagt Jezus in het laatste tooneel het kruis den heuvel Ofp, hoewel men dit niet op het tooneel ziet, maar alleen de stem hoort, die het aankondigt. En op deze manier wordt in dit stuk op menschvormige wijze de heilige toorn Gods, Zijn vergevende liefde en de volkomen overgave aan God van Jezus voorgesteld. In Amerika fungeerde als God, die de hoofdpersoon in dit stuk is, by de vertooning een typische Negerprediker. En die voldeed zeer in zijn rol als God en het stuk wekte hooge gevoelens van bewondering en wijding.

Vervolgens 'deelt Dr Knoppers mee :

De Utrechtsche Studenten-Tooneel- Vereeniging waa vaji plan dit stuk publiek op te voeren.

Daarvoor heeft nu de burgemeester van Utrecht een stokje gestoken, zoodat de opvoering niet kon doorgaan. Wij' zijn daar dankbaar voor, want het zou anders meer dan ergerlijk zijn geweest.

Ook de Hoefijzercorrespondent van het „Algemeen Handelsblad" sprak zijn voldoening uit over dit verbod van opvoering en protesteerde er tegen, dat men het Allerhoogste en den Allerhoogste wilde ten tooneele voeren.

Niet allen zijln het vanzelf met dit verbod eens.

De man die het stuk zou regisseeren, schrijft: „Ik ken geen stuk, dat zoo schoon en diepreligieus is, dat zóó als een curiosum, zóó als een bijzonder diadeem schittert aan onzen ontredderden tooneelhemel, geen stuk, dat zoovele fonkelende facetten bezit als de Goddelij'ke Oomedie „Grazige Weiden". Ik ken geen stuk, dat de menschen op zoo simpele en toch zoo verheven wijze nader tot den Bijbel brengt als dit eenvoudige en oprecht-religieuze spel. Door dit te spelen, al is „b e 1 ij d e n" hier beter op zijn plaats, verandert de tooneelzaal in een schouwplaats en tempel, waarin het gaat om de waarheid der dingen en de materialisatie en cristallisatie der hoogste begrippen en diepste intenties van ons zijn en wezen."

Tegen zulk een mentaliteit valt niet te redeneeren.

Ja zöker, daar is' heel de methode van „stichting" blootgelegd. In plaats vaji de bijbelsche meening, volgems welke de Schrift zelf levend en krachtig is, en 'dat ze ons heeft te leiden en te regeeren en te verhchten, treedt de andere, dat die Schrift een werkeloos-daar-liggend-boek is, dat maar wadhten moet op de •vriendelijke lieden, die de zoekers en zwervers „nader tot den bijbel" brengen. Gereformeerden zeggen : de bijbel komt tot ons. De anderen : wij zullen elkaar — zoover het ons aanstaat — itot 'den bijbel brengen. In het eerste geval breekt de bijbel ons (neiar het „rleesch", ook naar onze „vleesche»lijke religiositeit") af, in 'het tweede geval prolongeeren wij ons zelf met onze eigenwiUige vroomheid en blijven het vrome „siibject", dat 'zichzelf heeft 'gemeten aan zichzelf.

Voor de variatie loopt er dan onder a: l die onbartihiaansche bedrijven weer eens een 'barthiaansoh artik'eltje 'heen, zoo nu en dan.

nog enkele bezwaarden ge­ Dr Knoppers heeft noemd:

Dat echter mannen als de hoogleeraren Van der Leeuw en Kohnstamm zich niet tegen het stuk als zoodanig keerden, zich ook zelfs niet verzetten tegen de uitbeelding van de allerhoogste Majesteit Gods in menschenvorm op het tooneel valt zeer te betreuren. Zijl hebben geen bezwaar tegen het heilige lop het tooneel; zelfs niet tegen God op het tooneel.

Het bezwaar van beiden gaat tegen andere zaken, die wel voor een deel bijkomstig zijn, maar dan toch teekenend voor de opvattingen in deze Utrechtsche studenten-vereeniging. In het Utrechtsche studentenblad, waarin de a.ankondiging van de opvoering van „Grazige Weiden" voorkwam, stond namelijk: „N a afloop voortzetting van het feest in het Jaarbeursgebouw. Soiree dansante. De kroeg is daarna tot zes uur g e o p e n d." En ziji oonoludeeren: dat is zeker een zeer slechte omlijsting van dit stuk van heiligen toorn, vergevende liefde en volkomen 'overgave aan God.

Prof. Dr G. v. d. Leeuw heeft daarbij nog een ander bezwaar. Dit stuk, niet door negers gespeeld, moet een volkomen averechtsche uitwerking hebben. Om het te genieten zou men in Amerika moeten zijn en het stuk uitgevoerd moeten zien door de negers zelf. „Want er is niets afsohuwelijkers denkbaar, dan spelers, die uiteraard volkomen vreemd staan tegenover de hun opgedragen rollen en een publiek, dat gniffelt om dingen, waarom men lachen mag en soms schreien moet. Zulk een experiment mag men niet wagen."

Dat is alles, wat deze heeren professoren, de eene in

de theologie, de ander in de filosofie (paedagogiek) naar voren brengen! 't Is arm! Van den hoogen afstand tusschen God en ons, waardoor wiji God niet zullen trekken, ook in de uitbeelding, in den kring van het geschapene, geen vfoord!

En dan vril tenslotte Prof. Kohnstamm zijn gezagals geleerde doen gelden, als hij schrijft: „Wie in Nederland den Bijbel begrijipt en dus liefheeft, (wie dat niet doet, moet „Grazige "Weiden" niet lezen en nog minder het gaian zien), die zal eerder dan naar het vonnis van het „Algemeen Handelsblad" geneigd zijn te luisteren naar de gezaghebbende mannen, wier oordeel ik daartegenover stelde (n.l. Dr A. K. Kuiper, Dr W. A. Visser 't Hooft, Dr Noordmans).

respon­ Daarop antwoordt de Hoefijzercor dent van dit blad:

„Wij protesteeren van onzen kant tegen het voor zich en zijn denkgenooten opeisclien van Bijbelbegrip en Bijbelliefde door Prof. Kohnstamm. Voor een Protestant staat er niemand tusschen hem en Gods Woord, geen priester, maar ook geen professor; de simpelste leek kan zijn Bijbel even goed kennen en liefhebben als de geleerdste theoloog."

Dat is raak en tersnede opgemerkt!

Tk ga niet in op de verscihiUende problemen, die hetzij door Dr Knoppers, hetzij' door de andere heeren worden aangeraakt. Mij persoonlijk lifkt 'het bedenkelijkste in dit alles, dat het westersch theologisch denken — door een geraffineerd zelfbedrog — zijn vermoeidheid wil trachten te overwinnen door zich in te leven in de „sfeer" der beginnelingen, zijnde negers. Achter deze schijnibare bereidiheid tot bet ondergaan van den doop der naïveteit Hgt een hardnekkig intellectualisme, dat zijn nièt-geloof als wèl-'geloof traoht aan te 'dienen en te reohtvaapdigen voor 'God en rvoor de menseben en — voor zichzelf. Vandaar dat we spraken van : „Geraffineerd zelfbedrog".

Onware bewering van. „De Wekker”.

Zooals te verwachten was, is een geschriftje verschenen over „de (nog) eenige gezangen". Het wordt in , fDe Wekker" natuurlijk warm aanbevolen, al zit 'het vol van de misverstanden. De Wekker-redacteur (J. J. T. d. S(chuit), schrijft er van :

ïn de pers van de Gerefonneerde Kerken is van dit geschrift gezegd (Ds v. d. Zanden in de „Groninger Kerkbode"), dat het ontoelaatbeiar is en behoort tot het muiterij' aanrichten in kerkelijke regeeringen.

Wie zoo iets schrijft verraadt zwakheid, en voert een pleit ongewild voor dit geschrift.

Dr v. 'd. Zanden heeft niet gezegd, wat tiier istsiait.

Ik weet, dat de Wekker-redacteur weet, 'dat hij Dr v. d. Zanden laat beweren, wat deze niet gezegd iheeft: zijn aandacht is er op gevestigd.

Maar de Weikker-redacteur laat bet maar weer zoo.

, J> eidiiig" en „bij geloof".

Ds P. v. Dijk eobrijft in 'Noord-iH'ollandsch Kerkblad iets over de (bekende 'Oxford-beweging, met name wat betreft het geloof in Gods „leiding":

Het g e 1 o o f in Gods leiding, die aan een bepaalde door onszelf te nemen beslissing vooraf- en er mee samengaat, maakt bij hen plaats voor een zoeken naar en een wachten op een Goddelijke beslissing, die men als een duidelijk antwoord in den Stillen Tijd verneemt en die men dan gehoorzEiam volgt.

Dit is aanschouwing in stee van geloof.

De verantwoordelijkheid van onze daad wordt op die wijze van eigen schouders afgenomen en op God

Ds V. Dijk citeert 'dan een uitspraak uit „De Zondagsbode" (doopsgezind weekblad), welk blad schreef :

„Mijn groot bezwaar tegen wat ik weet van de Oxford-beweging is: dat er lederen dag een „stille tijd" is, waarin Gods leiding moet worden „opgevangen" — tot in de meest nuchter-gewone dingen van het dagelijksch leven".

Als voorbeeld — zoo verhaalt Ds v. Dijk — haalt „De Zondagdbode" dit aan :

„Op een „house-party" (zoo heeten de samenkomsten) werd aan de deelnemers verzocht Gods leiding te zoeken om het bedrag te bepalen van de fooien, waarmede zij de kcllners en de kamermeisjes zouden begiftigen. Een anderen keer moest Gods leiding gevraagd worden in het moeilijk vraagstuk.... of zij een kwartje zouden werpen in de cigaretten-automaat of in de zendingsbus... .

Deze enkele voorbeelden — met vele te vermeerderen — geven duidelijk aan, tot welke gevaarlijke excessen — er is geen zachter woord voor — deze in den grond ernstige beweging kan leiden.

Ds V. Dijk vervolgit dan zijnerzijds :

Dat het Zondagsblad geen caricatuur geeft, kan ik zelf bewijzen met citaten uit het in 1933 uitgegeven boek „Inspired children" (letterlijk: Geïnspireerde kinderen) door Olive M. Jones.

In de Inleiding tot dit boek wordt de Zondagsschool waar Miss Jones de leidster is, beschreven als een school die niet in de eerste plaats bedoelt onderwijs in de religie. Hoofddoel der onderwijzers is „de beleving, de uitleving met de kinderen van hun eigen religieuze ervaring, door die kleintjes daar en dan te helpen om in aanraking te zijn met den levenden Christus, door studie, gebed, bovenal door luisterend bidden en leiding" (bl. XI).

Op bl. 13 vernemen we het verhaal van Peggy. „Haar onderwijzeres heeft veel succes in haar klas met den stillen tijd dien ze met haar kinderen houdt en de leiding die ze geeft om hen de geestelijke dingen werkt'lijk te doen verstaan; ofschoon haar oudste leerling pas elf jaar is. Peggy is niet de oudste.

Pegg^' komt op een Zondag de klas binnen en wenscht niet mee te doen aan den stillen tijd.

Wanneer de juffrouw vrsiagt waarcm niet, zegt ze: „Waniïeer ik stille tijd houd, praat God tegen mij (God talks to me), maar ik wensch niet naar Hem te luisteren. Want ziet u. Hij zegt mij dat ik iets doen moet, waar ik geen zin in heb, en daarom ben ik niet van plan meer, ooit te luisteren of stille tijd te hebben".

Op de vraag een voorbeeld te noemen, herneemt de nog niet elf jaar oude Peggy: „Mama zegt, dat ik 'de borden moet wasschen of anders het kleintje moet vasthouden als zij ze wascht. Maar ik lees liever. En nu heb ik er een stille tijd over gehad en God gevraagd of Hij mama niet langer meer wou laten zeggen dat ik de borden moet doen. Inpleiats daarvan zeide Hij mü dat ik die borden wèl moest wasschen".

De genoemde Zondagsbode noteert een uitdrukking uit het onlangs verschenen boek van M a j o r i e Harrison n.l. „Saints run mad" (Heiligen worden dwaas) waarin op zulke excessen eveneens gewezen wordt: „Deze leer van Gods leiding is het grootste bijgeloof van de Christelijke Kerk sinds de Hervorming".

Zoo kras wiUen we het niet zeggen.

Maar waar zoo klaarblijkelijk de stem van het ge­ weten, of' een invallende gedaohte met directe Leidii^ Gods vereenzelvigd wordt, 'ligt het gevaar voor de han^ 'dat walt als gehoorzaamheid aan God bedoeld is, tji 'de groote oneerbiedigheid zal leiden, om wat pim, mensohelijk is met al den aankleve van het zondig) en zwakke van dien, voor iets goddelijks te achten.

Wie 'de geschiedenis kent, weet dat dergelijke begiij. pen omtrent Gods „leiding" en „'geïnspireerde kinderen' telkens weer zijn opgekomen, maar ook altijd weer bitten schade hebben toegebracht aan 'het gezonde christelijli( leven. En daarom late men ook hier niet na „alle 'dinge te toetsen".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 januari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 januari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's