GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

OPVOEDING EN ONDERWIJS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OPVOEDING EN ONDERWIJS

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rome en wy.

II.

Een vorige maal vertelde ik u, hoe ik het met de redactie van „Ons eigen blad" (R.-K.) aan den stok heb gekregen.

Het debat liep toen over een drietal punten. Inleidend was mijn verklai'ing, dat ik geen papenhater ben en daarbij sprak ik de verwachting uit, zulk een haat maar dan andersom ten opzichte van onze groole mannen in de historie niet van onze Roomsche mede-christenen te verwachten.

Voorts ging het over de kleineerende voorstelling, die zekere Canite Tuba van mannen als "Willem van Oranje en den Koning-Stadhouder iWillem 111 had gegeven in een serie artikelen, terwijl ik ten leste attendeerde op het grootdoen met de Gorltumsche martelaren, die immers in het niet verzonlten bij de duizenden martelaren van liet Protestantisme in Nederland.

Ik eindigde met te hopen, dat we de dingen in deze tijden anders zouden zien. Over en weer. Vooral om den gemeenschappelijken vijand; het anti-christendom.

In mijn tweede ingezonden (1-7-35) ben ik begonnen met de verzuchting, dat ik het gevoel had gekregen, dat onze denkwereld zoo ver uit elkaar ligt, dat je elkaar toch niet begi*ijpt.

Toch — tegen hoop op hoop — heb ik de pen weer opgenomen.

Nogmaals heb ik uiteengezet, dat je papenhaat vindt, bij de menschen, die zelf geen omlijnd kerlcbegrip hebben, bij hen, die zelf hun belijdenis zijn kwijtgeraakt, zooals bij het Ned. Herv. Kerkgenootschap, dat het presbyteriaal systeem heeft verloochend, zijn belijdenis-eenheid kwijt is en nu meer en meer zijn vat op de leden verliest. Daarnaast zijn de groepen, die conventikel en kerk verwarren.

Al deze menschen weten niet in hoeverre ze met Rome kunnen samenwerken. Zijn bang voor diens afgesloten eenheid en systeem, en in hun angst worden ze liaters van Rome.

Zoo is het bij ons niet. Wij als Gereformeerden stellen ons zuiver, beter: gezuiverd prestyteriaal stelsel tegenover Rome's hiërarchie, gaan rustig onzen eigen weg, wel belijnd, en weten waar scheiding, maar ook waar samenwerking moet zijn.

Wat nu betreft C. T.'s geschiedbescJiouwingen — ook hier, zoo antwoordde ïk — wilde ik gelooven, dat hij waarlieid schreef, wat betreft de historische personen. Maar de voorstelling der dingen, het weergeven van de waarheid is nog iets anders. Zet tien kinderen bij een ge; beurtenis — een straatongeluk b.v. — Iaat ze er alle tien een opstel over maken. Alle tien zullen ze de waarheid weergeven, maar elk met eigen visie. Zoo is het zelfs bij de Evangelisten. Vandaar de sciiijnbare tegenstrijdigheden, die in de Evangeliën voorlconien. Zoo zijn dan de feiten wellicht juist weergegeven, maar toch gekleurd en eenzijdig.

En wat de martelaren aangaat, zoo schreef ik verder — als C. T. zoo nauwkeurig de Gorlcumsclie martelaren-historie napluist, laat hij dan ook zoo objectief mogelijk de duizenden andere gevallen, waarin de Roomsche kerk officieel, kerkelijk geijkt, menschen heeft laten martelen en terdood brengen, nagaan.

Al ben ik ook geen deskundige op dit gebied — een mensch met een groot gezin en drukken werkkring heeft nu eenmaal niet den tijd, dien ©en man als C. T. (vermoedelijk een ordebroeder. K.) daarvoor heeft — toch meen ik, dat er zeer velen der Protestanten zijn gemarteld. En dan blijft dit onderscheid: Wat Lumey deed, ondernam hij op eigen initiatief en de Prins heeft hem dan ook later uit zijn ambt ontzet. Bovendien: als je ©en goedaardigen hond met messen prikt, wordt ook zoo'n dier ten leste dol van woede. Zoo was da stemming van ons volk destijds.

Maar Rome heeft met zijn inquisitie precies gedaan, wat nu de Staat in Rusland en Duitschland doet. Of zijn niet de vreeselijke martelingen van de Albigenzen, Waldenzen, Hussieten, Hugenoten (Barlholomeüsnacht!) enz. kerkelijk gesanctionneerd?

Ik nam dus over wat de redactie mij aanraadde: Bestudeert C. T. onze martelaren, hij zal ontdekkingen doen

Natuurlijk heeft C. T. het recht — zelfs den, plicht — zijn leerlingen op deze wijze in te lichten over de Gorkumsche martelaren, maar evenzeer heeft hij dat te doen over de fouten zijner voorvaderen en der Kerk in vorige eeuwen. Of neemt de redactie de vervolgingen nog voor haar rekening? Keurt zij het dooden van menschen om des geloofs wille goed? Wij — zoo ging ik voort — hebben art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis gewijzigd. Hoe is dat bij u?

Wat de martelaren betreft: In deze is Rome's schuld zoo groot, dat het m.i. beter is met er­ kenning van ongelijk nu in deze tijden te zeggen tegen zijn mede-christenen-schriftgieloovigen: Zie, gij hebt in het verleden gezondigd — ik zelf heb der overtreding zeer veel gemaakt — nu laat ons niet meer, dan in atkeurenden zin over die houding spreken, doch veeleer in deze dagen van geestelijken afval en verbreking der normen door God zelf gesteld, zoeken wat ons vereent, en, stoelend op denzelfden wortel des geloofs, opbloeien als planten in Gods hof, totdat de wedergekomen Christus ons van onze dwaasheden en dwalingen gereinigd zal hebben en wij, zoowiel C. T. als Collega Zwartbroek en De Boer (Roomsche collega's bij hel debat betrokken. K.) met mij, zullen wandelen van onze zonden gereinigd door het offer van Golgotha. Want dat is de kern.

Merkwaardig is het volgende gedeelte van het antwoord der redactie.

„De heer Kok heeft nu zelf duidelijk aangetoond dat C. T. met zijn geschiedenisartikelen een hoogst nuttig en noodzakelijk werk deed.

Hier zien we een Protestant van ontwikkeling, die ons — en dat kan niet anders dan met volmaakt goede trouw — oude fabels voorhoudt als historische feiten: dat Rome met zijn Inquisitie precies gedaan heeft wat nu de Staat iil Rusland en Duitschland doet; dat de „vreeselijke martelingen van de Albigensen, Waldensen, Hussieten, Hugenoten (Bartholomeüsnacht!) enz. kerkelijkzijn gesanctionneerd; dat deze ketters, waarbij groepen zijn, die in hun optreden voor Bolsjewiken niet onderdeden in wreedheid, gelijk te Stellen zijn met onze ÏCatholicke martelaren; dat op Rome een ontzettend groote schuld rust inzake het martelen van ketters, waartegenover zelfs de daden van een Lumey wel vergeten mogen worden. Daarbij — en dat kan trouwens moeilijk anders bij een niet-Katholiek — blijkt de heer K. in het geheel niet in te zien, dat iemand, die als Martelaar voor het Katholiek geloof sterft, volstrekt niet gelijk te stellen is met iemand, die — zij het in subjectieve onschuld door verblinding — ais ketter berecht werd in vroeger tijden. Dat de Katholieke jeugd opgevoed zou moeten worden tot eerbied voor de Katholieke èn Prote stantsch e Martelai-en is een absurditeit. Katholieken en Protestanten staan hier werkelijk voor een onoverbrugbare kloot gescheiden. Doch voor een onderling waardeeren en samenwerken behoeft deze kloof niet overbru^gd te worden. Evenmin als die van onze l^Lerkleer. De heer K. erkent, dat C. T. de waarheid schreef; hij trekt bet allhans niet in twijfel.

Maar hij zal evenmin in staat zijn om aan te toonen, dat C. T. in zijn artikelen had moeten inlasschen van de „duizende andere gevallen" (welke? ) der „Protestantsche Martelaren", om niet eenzijdig te zijn.

Bij zulke waanvoorstellingen en misvattingen, waarin de heer K. inzake de Martelarenkwestie blijkt vast te zitten kan zijn oordeel over de art. van C. T. moeilijk door ons als juist worden aanvaard.

Tegen de examens, examenboekjes en meerdere opvattingen die steeds nog dezelfde gedachten in Roomsche kringen binnendragen, doet C. T. een nCtttig en noodig werk."

Tot zoover Fr. Rombouts.

Nu had ik bij den aanvang van het tweede artikel in „Ons eigen blad" gezegd, dat dit mijn. laatste woord zou zijn.

Ik geloof ook niet dat we verder komen. Toch kan het zijn nut hebben als Gereformeerden uit deze re- en dupliek enkele conclusies te trekken. Dat zou ik dan gaarne in een derde (slot-)artikel doen in dit blad.

Noordwijk aan Zee.

J. E, KOK.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juli 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

OPVOEDING EN ONDERWIJS

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juli 1935

De Reformatie | 8 Pagina's