GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De „Haagscbe vrienden" en de Afscheiding.

V.

De Haagscbe vrienden behoeven niet langer in spanning te verkeeren omtrent den uitslag van het verhoor. Na een kleine veertien dagen schrijft Capadose aan zijn vriend: „Wat De Cock betreft, wij hebben hier ook (een) brief van hem: een geadresseerd aan Hogendorp, Van der Kemp, Molenaar en mij met copie van alle de stukken, die nu onlangs zijn gewisseld en zijn finale afzetting. Zonder eenigen twijfel is verregaande vijandschap, onrechtvaardige bejegening en schandelijke handelwijze aan den kant des Kerkbestuurs, maar de stukken die De Cock heeft ingeleverd zijn ook bedroevend van stijl, van omslag, van hevigheid en veroordeelenden geest.

't Is iels bijzonder, het onderscheid tusschen de publieke stukken zoo die hij ingeleverd als die hij ter perse gesteld heeft, die ellendige brochures, de ik nu eens heb nagezien, maar daar ik mij waarlijk over schaam, en tusschen zijne private correspondentie.

Hij vroeg ons om raad, wat nu te doen. Hij moet nu, het eenige wat hem noj overschiet, appeleren op de Synode en men zal hem nu ten minste concept-memorie doen toekomen: intusschen is die weduwe waar hij nu sedert die zaak hangende is met Gods volk van tijd tot tijd vergaderd is geweest, in de boete geslagen en hij zelve in de vrij wat bedragende kosten gecondemneert: hij adresseert zich nu aan de broederschap, maar uit zijn schrijven scheen het eenigszins, alsof hij meende, dat nu wellicht door de broeders zou voorzien worden in de boete van de weduwe, al zou die nu bij herhaling geschieden, zoo dikwerf hij daar met meer dan 20 zou vergaderen in 't vervolg; dat gevoelt gij licht dat ondoenlijk is, want het zou de grootste duperie zijn, maar bovendien is het mijns oordeels ongepast om door zulke middelen een weg te willen doordwingen, die God schijnt te willen sluiten, wellicht om het oordeel nog grooter te doen zijn. De Heere zal op Zijn tijd richten; en 't schandelijk onrecht, dat der gemeente van Ulrum bovenal ook aangedaan wordt, die geheel met De Cock is ingenomen en nu zoo wederrechtelijk van zijne prediking beroofd is en genoodzaakt is eene valsche verkondiging in de plaats te hooren, schreeuwt wraak tot God. HIJ zal opstaan."

Capadose onderstreept met drie strepen, dat HIJ, gelijk ook onderstreept is: De Heere zal op Z ij n t ij d richten.

Daar begint teekening te komen in 't beeld.

De Cock oefent zich in 't zien op het gebod voor het heden. Blind is hij in wat komen zal! De toekomst is des Heeren!

Capadose's oordeel over Scholte's pers-werk is gunstiger! Hij acht het „stukje van Scholte uitnemend tot opwekking en verlevendiging geschikt en was hem ten zegen, die Mozes' ontboezeming met een hartelijk Ja en Amen moest besluiten".

„Groet hem voor mij en dank hem voor het in 't licht zenden van dit stukje, zoo hij zich nog mijner herinnert, want o!... doch hiervan geen woord meer. Ik heb zijn broeder naar Jezus zien gaan en hij heeft den mijnen dood gezien, toen zijn ziel reeds bij Jezus was en eenmaal zullen wij beide de onzen daar wedervinden. Q, groote ger nade!"

Ongeveer een maand na deze pathetische uitroepen, verschijnt in de correspondentie, voor het eerst de droeve en zoo onsympathieke figuur van Biggekerke's geruchtmakenden predikant. Aan Da Costa wordt medegedeeld, dat Molenaar verleden week uit Middelburg is terug gekomen, waar hij voor opgepropte kerken een en andermaal moet gepredikt hebben; hij heeft onder tusschen allernaarste berichten medegebracht wegens het gedrag en de prediking van Ds van Rhee: ijselijk zou het zijn, indien het waar zou zrfjn: doch Capadose kan het niet gelooven, want Molenaar neemt al zeer Uchtvaardig beschuldigingen tegen collega's aan. Hij (van Rhee) zou niet meer of minder dan aan het crimen nefandum schuldig zijn en onbeschaamd en oribetamende van den kansel, Aan Da Costa wordt dan gevraagd, of deze daar ook iets van heeft vernomen, 't Lijkt hem onmogelijk, dat „onze Scholte" dan zoo vereenigd met hem zoude zijn. Omtrent De Cock deelt Capadose verder mede, dat van dezen wordt gezegd: „dat zijn afzetting door de Synode bekrachtigd" is en dat hij een werkje moet hebben uitgegeven „behelzende eenige brieven die hij van Gods volk heeft ontvangen".

Capadose is wel de toevlucht van velen in den lande; tegen midden Juli ontving hij „uit Groningerland (uit Nieuwe Stadskanaal) een zeer lieve brief van een Schoolmeester ter geleide van een zeer goed gesteld request aan de Synode, onderteekend door 70 leden der gemeente aldaar, met zeer veel vrijheid en gematigdheid de Synode afvragende, in welken zin zij nu verklaart, dat de woorden van het formulier ter onderteekening voor de Candidaten Theol. moeten verstaan worden." Capadose deed er een omslag om en liet het bij Dermout, den secretaris der synode aanreiken.

„Zij hebben", zoo vervolgt hij, „naar ik verneem, de handen vol werks. Ik hoor, dat de zaak van De Cock beslist is, namelijk de cassatie van het vonnis van het Provinciaal Bestuur, dat eene volkomene defectie van 't leeraarsambt heeft uitgesproken, 't welk dan nu weer door eene suppressie van twee jaren zou vervangen worden^ maar onder zulke conditiën als waarin De Cock zeker niet zal treden. Echter is alles nog maar gerucht, indien ik er iets stelligs van weet, dan hoop ik u te schrijven, hetwelk, zoo ik hoop, zeer spoedig zal kunnen geschieden."

In dezen zelfden brief vraagt hij wat Da Costa wel van 't werk van Groen zegt; hij heeft geen exemplaar ontvangen, hoewel hij hem zoo dikwerf het een en ander heeft toegezonden: doch niet sedert hij in Den Haag woont en Groen gedeclareerd heeft hem niet te kunnen zien. Het bedroeft Capadose, dat deze hun namen zoo opzettelijk schijnt te vermijden. Dan voegt de vrome man er aan toe: „Evenwel ik ben ontevreden over mij zelven, dat ik die opmerking gemaakt heb: want het hart is arglistig en hoewel de zaak waar iS van den kant van Groen, zoo ben ik echter bevreesd, dat de oorsprong en bron mijnerf opmerking wederom dien zielverwoestenden hoogmoed verraadt, die bij soortgelijke gelegenheden lelijk uit de mouw komt kijken. Och, Heere, Heere, zijt mij arme zondaar genadig, dat zal toch wel, is het harte wel gestemd, onze laatste verzuchting ieder avond, onze laatste bede, aan den laatsten avond onzes levens bij de insluimering zijn moeten! Noen! Gode zij dank, meer behoeven wij ook niet, dan die genade, die ook een Paulus genoeg moest zijn!

Merkwaardige woorden volgen dan onmiddellijk: „Hoe liefderijk en juist spreekt hij, over de Roomschen, welücht wat al te gunstig, althands in mijne oogen, daar hij ook de neologische verbastering onder de R(oomsch) C(atholieken) niet genoeg verondersteldt".

Neen, De Cock zal niet zoo Uefderijk over de Roomschen spreken, doch ik meene: wel juist!

Met een pas verschenen werkje van Prof.. Heringa schijnt men in Den Haag toen nog al zijn „opgeloopen"; en in 't begin ging Capadose mede, maar nu hij het nagenoeg uit heeft, ziet hij „een vossestaart uit het schapenvacht komen". Nog eens komt hij op van Rhee terug: Da Costa heeft niet op zijn desbetreffende vraag geantwoord.

Bij den doop van zijn tweeden zoon zit hij een weinig in de klem. H^j wenscht dat de leeraar, die het kind zal doopen, „de oude en tot den aart eens Sacraments behorende toepassende woordvoering zal bezigen, doch daar men dat in Den Haag volstrekt niet kan weten vóór den dag des doops, zal hij dus waarschijnlijk Molenaar moeten vragen te doopen, hetgeen hij anders niet zou gedaan hebben^ idaar hij den zegen der Sacramenten niet zou willen den schijn geven van afhankelijk te maken van een predikant." Van Hogendorp heeft zijn kind door Secretan laten doopen, daar Molenaar niet in de stad was, èn hij de bezwaren van Capadose deelt. Welke die dan zijn boezemt ons het hoogste belang in. Immers heel de beweging tegen De Cock is begonnen onder het voorwendsel, dat deze inzake de doopsbediening aan kinderen uit andere gemeenten zicti had schuldig gemaakt aan een strafbaar feit; ook had *De Cock zich namens den kerlceraad van Ulrum tot Molenaar gewend om advies hoe te handelen, daar doopouders hem gevraagd hadden, hun kind dit Sacrament te bedienen. Wij luisteren naar Capadose: „Het is weer menschelijke wijsheid in plaats der goddelijke, die die verandering heeft ingevoerd: men zegt, het is dwaas, een kind, dat niet verstaan kan aan te spreken: en ik werd nog onlangs bijzonder bepaald bij het loflied van Zacharias, die juist bij gelegenheid der naamgeving van zijn kind het onmidlijk aanspreeld en door den profeüschen geest zijn toekomstig lol openbaart".

Met uitzondering van Molenaar en Secretan hadden de Haagscbe predikanten de gewoonte aldus te spreken bij den Doop: Ik doop u Izaak enz, Capadose heeft daar ernstig bezwaar tegen. Geen wonder!

Terloops hooren wij dat Rrummacher en Hengstenberg zeer tegen het Separaüsmus zijn, hetgeeiii hem zeer verheugt, en tevens dat hij Ds de Bruine van Balk met genoegen heeft gehoord. Hij doel Da Costa verslag van thema en verdeeUng, en geeft in het kort den inhoud der deelen weer; de verdeeling der vier hoofddeelen elk weer in drie onderdeelen beviel hem niet erg omdat zij „wat stijfheid ademde, echter in de behandeling was hij gewichtig en door Gods genade getrouw". De hoofdwaarheden had hij zeer duidelijk in zijn preek ontwikkeld, zoo deed hem intusschen „alles zien, dat er niets gevaarlijks in is, zoo' men maar niet gaat drijven en juist dit kenmerkt de Koihl' brüggianen, en zelfs, in een zeker derden echter, den waardigen Krummacher.

Er komt steeds meer teekening in het beeld!

' Ook kan men merken, dat hij blij is, Groen o'ntmoet te hebben. Hij schrijft: „met genoegen zag ik en spraii ik Groen bij De Clercq, hij was bijzonder hartelijk en ongegeneerd".

De kring der vrienden heeft een aanwinst gemaakt door de verhuizing van De Clercq naar Den Haag.

Met het tweede deel van Van der Feens geschrift tegen de vijf Amsterdamsche dominees blijkt hij wel ingenomen, „al is het dan ook hier en daar wat erg uitpluizen en fitten." Ook heeft hij vernomen, dat het met het werkje, dat van Ds Ie Rqy is uitgekomen more solito, ouder gewoonte, ja en neen is. In een postscriptum bestelt hij in 'tbijfzonder de groete aan Van Hall, dien hij met zijn voorgenomen huwelijk met Suze ^an Scheerbeek van harte gelukwenscht. Straks zal ook dit edele paar verhuizen naar Den Haag, doch- als Afge-

. scheidenen. .

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 augustus 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 augustus 1935

De Reformatie | 8 Pagina's