GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

EVEN PARKEEREN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EVEN PARKEEREN.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Meneer mijn broeder!"

Op sti-aat kwam ik m ij n h e e r m ij n broeder voorbij en hij nam zeer diep zijn hoed voor mij af. Zulks paste hem, want ik ben een groot man! Op mijn beurt toeschreef mijn hoofddeksel een wijden boog, toen ik gelijktijdig met hem mijn groet-manipulaties maakte. Dit paste mij, want hij is ook een van de tienduizend groote mannen die wij mogen bezitten. Kort daarop belde ik ergens aan en werd in een salon gelaten. Niet in ©en melk- of scheersalon, maar in de salon van, mevrouw mijn zuster. Ik maakte een soort van neiging voor haar. Allen, die ooit zulk ©en probeersel van mij te aanschouwen krijgen, verzoek ik bij voorbaat om clementie. Mijn ruggegraal is nog behept met zekere atavismen uit een vroeger tijdperk en werkt mij tegen bij zulke eenvoudige plichten der beleefdheid. Thuisgekomen, schreef ik een brief aan zekeren weledelgeboren heer.mijn broeder, welk schrijven ik onderteekende met de heel ootmoedige woorden: uw zeer dienstwillige dienaar. Want ik bén zeer ootmoedig. Voorts bracht de post mij een brief met het adres: den eerwaarden lieer. Dat ben IK. Doch mijn huisvrouw, die zeer ad rem is, beweerde, dat de brief verkeerd besteld was en mijn dochtertje giechelde ...

Ik bedoel niet te vallen over deze omgangsvormen. Al is de spreektoon thans evenzeer verwijderd van natuur en waarheid als voorheen de preektoon. Ik wil slechts wijzen op een gebrek aan gemeenschapszin, dal onder die vormen schuil gaat. In onze volle wereld is het zeer leeg! In onzen drukken tijd is het zeer eenzaam. Er zijn veel harten die verkwijnen omdat zij geen warmte kunnen vinden, ook omdat zij geen warmte kunnen uitstralen. Ook onder ons. Er is veel comité-gemeenschap, bestuursgemeenschap, vergadering-gemeenschap, kerkbank-gemeenschap. Maar, echte gezinnen zijn zeldzaam. Familieband is bij velen uit den tijd. Vriendschap is een onbekend goed' geworden. Daarentegen hebben wij collega's en bekenden, die ons belet vragen en die wij soms een visite maken. Deze visites beschouwen wij meestal als ©en corvee, docli wij onttrekken ons daar niet aan. Immers de mensch is een sociaal wezen. Eens per jaar hooren wij spreken van de gemeenschap der heiligen. Dit verstaan wij. Wij tasten dan in onze portemonnaie voor de diakonie en schrijven ©en contributie in voor het onderhoud der kerk. Als wij gestorven zijn, worden wij in onze qualileit begraven, hetwelk zeer plechtig is. De kist met den weledelgestórven heer daalt in de groeve, nagestaard door onze mede-comité-leden.

Wij zijn menschen. Natuurlijk! Wel mijnheer de mensch, maar daarom toch niet boven alle zwakheden verheven. Uit die zwakheden vloeit voort, dat wij somtijds verschil van meening hebben, en met elkander strijd voeren. Hoewel sommigen onder ons, het is waar, een hoogere trap van volkomenheid reeds hebben bereikt en niet meer twisten. Dit nieuwe tijdvak in de kerkgeschiedenis duurt nog te kort om over deszelfs resultaten te oordeelen. Maar wij, die nog strijden, strijden zooals heeren tegenover heeren. Wij zeggen nooit eens: j, Lummel" of „E, zel"! Daar zijn weliswaar nog enkele ouderwetsche menschen, die naar zulk een eenigszins ruwe uiting verlangen en meenen dat met zulk een oordeel der liefde misschien meer bereikt zou worden dan met ein Herrenkampf...

Vroeger was men niet zoo spoedig meneer. Want vóór de menschen naar hun hoed of hun pet grepen, vi'oegen zij zich nuchter af: „Waar éét hij van? " Iemand, die een hoogere plaats innam in het leven, werd genoemd naar zijn ambt: Burgemeester, dominee, meester, baas en vrouw. Daarin eerde men niet den mensch, maar men erkende de plaats die God zoo iemand gaf. Maar anders noemde men iemand bij zijn achternaam. Meestal voegde men er nog zijn voornaam aan toe en sprak van niet onbemiddelde en niet onvermaarde menschen als Jan Die en Die of KJaas Die en Die. Ja, men deed er nog een klein hartelijk woordje aan voorafgaan. Het woordje onze. Het waren „onze" Jan en „onze" KJaas, zooals wij spraken van „onze" dominee, „onze" meester, „onze" professor, „onze" minister. Daarin beleden wij ons aller eenheid in het Verbond.

Nog eens, ik vail niet over bepaalde vormen. Maar een beetje minder houterig en stakerig met •elkaar omgaan, kunnen wij toch wèl. Een beetje meer broederschap en vriendschap zou het leven rijker en zonniger maken. Temeer, omdat wij dicht bij elkander zullen moeten staan. Omdat wij schouder aan schouder zullen moeten optrekken, zullen wij de groote taak kunnen volbrengen, welke God in dezen tijd ons heeft opgelegd.

Mijnheer mijn broeder, willen wij dat?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 december 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

EVEN PARKEEREN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 december 1935

De Reformatie | 8 Pagina's