GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over den „cantus firmus".

ïn „Het Blaadje", maandblad voor de Hersteld Evanilisch Lutbersche Gemeente Amsterdam, van 1 Maart, W ik een uit „De Standaard" van 3 Pebr. overgenomen »ükel onder den titel; „Verrijking van het Kerkgezang". Indertijd heb ik het artikel in „De Standaard" zelf over «et boofd gezien blijkbaar. Ik citeer:

De heer Jan Zwart heeft gistermorgen in de Hersteld Evang. Lutb. Kerk aan den Kloveniersburgwal te Amsterdam een proeve tot verrijking van den kerkdag genomen, welke een oogenblik onze aandacht Waagt. Want wat hier verricht werd, verdient navolging èn op historische gronden èn omdat het muzikaal gedeelte van de godsdienstoefening er door wint.

Cantus firmus-zingen — zoover zijn we reeds achterop geraakt in den gemeentezang, dat velen niet •weten wat dit beteekent. Het is het gezang, dat gezongen wordt door de gemeente met orgelbegeleiding, het gewone kerkelijk lied dus, maar dat tege- 1* omzongen wordt door kunstvolle koorpolyphonie , JJi obligate partijen. De gemeente stort in haar zang haar hart uit tot God, zij zingt den zoogenaamden li^ntus firmus en bet kerkkoor zorgt mét het orgel "oor oontrapuncten en de begeleiding. Een veelstemmig lied derhalve, dat een verrassende werking heeft, omdat het koor niet de gemeente-melodie verdubbelt, "^^5 '^\ tegenin en bovenuit contrapuncteert.

'Bit zingen van koor en gemeente tezamen is niet »Ueeii een verrijking van het muzikaal gedeelte der erediensten, maar tevens meer in den stijl der mui« en haar aandeel bij de godsdienstoefeningen dan ? t uitvoeren van bijvoorbeeld motetten of andere mu- 'ek^ welke, als het er op aan komt, slechts in los «imnd met den dienst staat, althans er niet organisch bij behoort of er uit opgebloeid is.

ervolgens wordt verteld van een preek van Ds Wes- Hann, in welke preek de begrippen „transcendentie , „_, '!^aientie, heiligheid en liefde Gods" (ik volg het '^'ag) werden behandeld:

I fg ® ^l'^sohenzangen bij de predikatie drukten het schü tusschen beide begrippen uit; zij waren het majesteitelijke „De Heer is tiod en niemand meer" en het teedere „Jezus neemt de zondaars aan". Beide waren dus een onlosmakelijk deel van de godsdienstoefening; een willekeurige motette van Bach zou dit niet geweest zijn. Maar wel was dit ook de canonische bewerking van het slot — bet „Amenspel" — van Psalm 84 „Hoe lief-lijk, hoe vol heilgenot". Zoo werd een geheel geboren van deelen, die bij elkaar behoorden en dat slechts kan dienen tot meerderen luister van den dienst.

Mits —• de uitvoering aan redelijke eischen voldoet; een dergelijke gecombineerde gemeente- en koorzang kan slechts worden geleid door een organist, tevens koordirigent, die in staat is een dergelijke moeilijke opgave tot goede oplossing te brengen. En aanstonds willen we hierop laten volgen, dat Jan Zwart er in geslaagd is ieder volkomen te overtuigen van de belangrijke verbetering van dit kerkelijk gezang. Zijn vierstemmige bewerkingen der koralen voor het koor werden door een koor van circa 30 personen op uitstekende wijze gezongen en het contrapuncteerend gezang tegen den gemeentezang in klonk in alle opzichten verdienstelijk. En onwillekeurig moesten we aaü Luthers woorden denken, die in verrukking kwam, wanneer om de eenvoudige wijs heen vier of vijf andere stemmen „al juichende speelden en sprongen en in allerhande manier en klank diezelfde wijs wonderbaarlijk varieerden en tooiden en als in hemelschen reidans uitvoerden, elkander vriendelijk begroetend en omarmend, zóó, dat diegene, die dat alles een weinig verstond, en er door bewogen werd, zich daarover ten zeerste moest verbazen".

Het blad herinnert eraan, dat deze „wijze van gemeentezang ten dage van Luther en Calvijn" bestond, en verheugt zich erover,

dat het aan het initiatief van Jan Zwart is te danken, dat thans is teruggekeerd tot een oude traditie, waarvan de resultaten ook thans niet nagelaten hebben indruk te maken. Slechts dit — Osiander redde in de Lutbersche kerk den gemeentezang door in 1586 de melodie van den tenor naar den discant — de hoogste stem —• te verleggen; hierdoor werd voorkomen, dat de gemeente, die de melodieën nog niet volkomen onder de knie had, nu eens met deze stem, dan weer met een andere meezong. Aan dit laatste euvel lijden wij thans niet meer; de gemeenten kennen het kerkelijk lied. En bij ons is wel eens de vraag gerezen of Galvijn, wanneer Bourgeois op de betrekkelijk eenvoudige gedachte van Osiander gekomen was, zijb bezwaren tegen een kerkkoor zou gehandhaafd hebben.

Het artikel besluit:

In elk geval heeft Zwart zich ook aan die tijden gespiegeld. In de kerk vóór de Reformatie had het meerstemmig Psalmgezang zonder begeleiding tegen bet einde der 16de eeuw als het ware zijn volkomenheid bereikt. Daarna werd het te kunstig, toen steeds meer stemmen —• in de wereldlijke muziek soms tot veertien toe — door elkander gevlochten werden, zoodat de cantus firmus haaat niet te onderscheiden was. Zwart heeft een eenvoudige vierstemmige koorpolyphonie gekozen. Een solo laat hij niet door een beroepszangeres zingen, doch een goed-zingend gemeentelid. Zijn bedoeling is, dat de gemeentezang hoofdzaak blijve en dat bet koor slechts „versierend" werkt. En in dit alles is hij zeer goed geslaagd; koor- en gemeentezang sloten volkomen op elkander aan.

Aanstaanden Zondag (8 Maart) wordt de proefneming herhaald. We hopen, dat de beer Zwart, medewerker aan ons blad, zijn denkbeelden nog eens uiteenzetten zal. Want hoezeer ik ook mijn liturgisch© geweten ondervraag, ik kan tegen zulke wijze van zingen geen principiëele bezwaren vinden. Alleen maar: het moet kunnen. Beter niet, dan dat er buikpijn van komt.

, f^ Over een persvuUwerper der N.S.B.

De heer E. J. Roskam Hzn, over wiens lage geschrijf en distributie van laag geschrijf heel de Gereformeerde pers den staf breekt — de beer Mussert heeft slechte propagandisten, en bet zal dus na de mislukte acties der heeren De Bruin en Roskam nog wel erger worden met de N. S. B.-propaganda, deze week is er tenminste al weer een emonieme mijnheer ergens aan het uitroepen tegen ondergeteekende geslagen —, de heer Roskam, zeg ik, heeft in antwoord op een ook door ons uit de „N. Prov. Gr. Crt" aangehaald artikel een ingezonden stuk aangeboden aan dit blad. Uit dit geschrift nemen we over:

Ik ben in het bezit van een officieele perskaart van „Volk en Vaderland". Ik toonde mijn kaait bij den ingang der zaal. Ik liet de kaart nogmaals zien toen men aan het tafeltje van de controle er om vroeg. Ik had daar plaats genomen op aanwijzing der controle.

Door ons Hoofdkwartier was telefonisch aan Mr G. H. A. Grosheide gevraagd, of er toegang was voor onze pers, waarop werd medegedeeld, dat wij dat den volgenden dag zouden vernemen. Den volgenden dag werd ons bericht, dat onze pers welkom was.

Op deze opmerkingen antwoordt de „N. Pr. Gr. Crt" enkele rake dingen. We lezen:

Wij hebben gansch niet betwist, dat de inzender den koninklijken weg heeft bewandeld om bij de herdenking van de Doleantie binnen te komen. We verklaarden immers, dat we zelve niet begrepen, hoe de leiding zijn aanwezigheid heeft kunnen gedoogen. En we willen er wel aan toevoegen, dat het ons een raadsel is wat de inzender bier vertelt, dat Mr Grosheide hem berichtte, dat zijn pers welkom was. Hier gaat een beroep op de aanwezigheid van de liberale pers niet op. Want die kwam er om amijtelijk haar werk te doen. De heer Roskam niet.

Vervolgens komt ter sprake, hoe deze heer naar de wijze der katten zich streelt aan een ander: bij citeert 199 een der sprekers op den doleantiedag, van wiens rede hij (zie ons voorgaand nummer) blijkbaar niets begrepen heeft: Prof. Honig, doch misbruikt en passant dien* naam. De „N. Prov. Gr. Crt." merkt daarover op:

en dat, terwijl diezelfde Prof. Honig in het jongste nummer van „De Bazuin" uit het Rott. orgaan „De Vuurtoren" een bijdrage onder den titel: „N. S. B.vuil" met instemming overneemt! 't Zijn wel feestnummers daar in dien N. S. B.-kring.

Vervolgens: Wij hebben eens in zijn onmiddellijke omgeving in Amsterdam een onderzoek naar zaj-n ambtelijk© gedragingen en bezigheden ingesteld. We schreven, dat de heer Roskam geen perskaart als journalist bezit. En dat houden we vol! Maakt het bezit van een „officieele" perskaart (wat beteekent het woord officieel hier eigenlijk? ) iemand tot journalist? Weineen. Een perskaart van een bepaald orgaan wil niet anders zeggen, dan dat de houder de waarheid spreekt. Maar daarmede is men nog geen journalist. Dat stond voor ons reeds a priori vast. Immers als hij journalist was in dienst van de N. S. B. en daarin zou vinden zijn dagtaak en levensonderhoud, dan was hij een van de vele door deze beweging gesmade „botazen".

Even later: Is hij! dus geen journalist en geen „bons", dan mag hij zich daarvoor ook niet uitgeven! Noch op de ledenlijlst van de Amsterdamsche Pers, noch op die van den Ned. Journalistenkring komt de naam van den inzender voor, terwijl bij ook niet behoort tot die journalisten, die in het bezit zijn van een penning, die het visum draagt van den hoofdcommissaris van politie, gelijk in de groote steden bet geval is. Maar dan kon hij nog wel journalist zijn. We hebben dies onze onderzoekingen nog verder uitgestrekt. Daarbij is ons gebleken, dat de heer Roskam.... „vertegenwoordiger is van een firma in suikerwerken en chocolade etc." ! ! ! Dus wordt bij geacht verstand te hebben van zoetigheden en dergelijke, maar niet van persmanieren en - gewoonten! En handhaven wij onze opmerking dat de heer Roskam „geen perskaart als journalist bezit". En als er ergens een Had of een blaadje is, dat hem loslaat op en in vergaderingen waar hij niet thuishoort en waar men helaas hem niet buiten de deur zet, dan is hij daarmede nog niet tot journalist geproclameerd, al denkt hij dat misschien! Met otpzet stonden wijt bij' dit ingezonden even breed stil. Omdat de manieren en methoden van de N. S. B., die vol Farizeïsme op den troon zit en ieder elke week op de meest onbeschaamde wijze de levieten leest, zoo in en in verachtelijk zijn. En omdat we het betreuren, dat onze menschen vaak zoo edelmoedig zijn, dat ze toelaten dat ze in hun eigen huis worden uitgescholden. Wij niet! En waar „Volk en Vaderland" geen nieuwsblad is, maar partij-orgaan, en dus niet berichtgeving, maar vuilspuiterij voorzat, daar had de beer Roskam, die een rol speelt, die we hiet niet nader zullen kwalificeeren en bier kwam omdat hij uit dezen kring afkomstig is en dus het best hem bestoken kan, buiten de deur behooren gezet te worden. Kort en goed en zonder eeuig pardon!

Nu we toch, volledigheidshalve, nog even bij dezen heer verblijven, geven we uit de veelheid van artikelen, die de Geref. pers tegen dezen door het z.g. hoofdkwartier der N. S. B. gebruikten lansknecht richt, nog aaji twee het woord. We kiezen een juist deze week verschenen artikel van Ds F. C. Meijster in „Rott. Kfb.":

De N.S.B, legt tegenwoordig een warme belangstelling aan den dag voor de leden der Gereformeerde Kerken. Hij richt zich in „Volk en Vaderland" zelfs met een Open Brief tot ons.

Blijkbaar heeft men in die kringen ontdekt, dat wij een levenskrachtig deel van „volk en vaderland" uitmaken, en het de moeite waard zal zijn ons tot vrienden te maken.

Daarom begint men ons... te beklagen! Ach ja, wij wisten het wel niet, wij doorzagen het niet in onze kortzichtigheid, maar wij zijn, in weerwil van onze vermeende vrijheid, eigenlijk weer slaven geworden, onderworpen aan despotieke predikanten en professoren, aan leidslieden, die ons verleiden.

Onder die mannen, wier gehoorzame koelies wij zoo langzamerhand geworden zijn, dient vooral gesignaleerd Prof. ScJiilder, die onder de N.S.B.-ers even geliefd is als Simson weleer bij de Filistijnen. De N.S.B, wil over ons hoofd uitstorten, als een hoorn van overvloed, al de zegeningen van den komenden „absoluten staat".

Beleefd worden we verzocht alvast ons hoofd te buigen ter wille van die ceremonie. Maar Prof. Schilder, die met heldere oogen i n dien hoorn gekeken heeft, heeft niet opgehouden ons te vertellen, dat er heelemaal geen overvloed in zit, maar wel een gevaarlijk complex van voor ons onaanvaardbare beginselen.

Daarom komt de N.S.B, ons waarschuwen tegen dien waarschuwenden Prof. Schilder, en tegen allen, die met hem één lijn trekken.

Uit medelijden natuurlijk! En heelemaal niet om het één ot ander!

Want heusch, de N.S.B, zegt het zoo goed met kerk en godsdienst te meenen. Daarom bedroeft hij zich oprecht over onze kortzichtigheid, die ons afkeerig doet staan tegenover zijn zoo hartelijk aangeboden sympathie.

Hij kan maar niet begrijpen, dat we niet warm loopen, als ons in pauwekleuren het geluk geteekend wordt, dat onder een fascistisch régime aan kerk en godsdienst beschoren zal zijn. Waarom zijn wij toch zoo eigenzinnig om onder de valsche goden, voor welke we niet knielen willen, óók den afgod van den absoluten staat te rekenen? Wij zien toch in fascistisch Europa welk een

gouden eeuw er voor Godsdienst en Kerk aanbreekt, zoodra deze beginselen doorgevoerd worden?

Eigenlijk bemerken we aan alles, dat de N.S.B, best begrepen heeft, dat hij zich op ons christelijk volksdeel de tanden bot zal bijten.

Daarom tracht hij aan onze muren en poorten te wrikken en te breken, of niet ergens een steen loslaat, of een voeg ondeugdelijk blijkt.

Daarbij heeft hij natuurlijk het liefst als helpers degenen, die nog bij ons als leden te boek staan, doch met pak en zak overgeloopen zijn naar het fascistisch legerkamp, en zich bovendien nog verbeelden, dat ze de gereformeerde vlag meegenomen hebben. Door zulk-één worden nu de Gereformeerden in een Open Brief in „Vova" tegen hun leidslieden, en inzonderheid tegen Prof. Schilder, met heete woorden opgehitst.

Dat men zichzelf daarmee een brevet van machteloosheid uitreikt, schijnt men niet in te zien.

Tenslotte:

Van dergelijk bedrijf keeren we ons met verontwaardiging af.

Deze bom barst naar den verkeerden kant. De open brief in „Vova" doet biji vele Gereformeerden de deur dicht. En hijl opent veler oogen. Men vergist zich zeer in de geestesgesteldheid onzer gereformeerde menschen, als men meent, dat ziji voor iets anders dan voor overtuigende redenen op zij' gaan.

Prof. Bolland wist het wel, toen hij' zijn studenten in Leiden waarschuwde, dat ze nimmer moesten O'nderscbatten het disputeeren met menschen die bijl den Heidelbergschen Catechismus groot geworden waren. Want, zeide hij', dezulken zijb logisch en philosofisch geschoold; immers hun Catechismus vraagt steeds: Waarom? en Waartoe? leert hen dus zich te bezinnen zoowel over de wetmatigheid als over de 'doelmatigheid der dingen, de causaliteit en de teleologie, tusschen welke beide polen zich heel het redebeleid beweegt.

Dit geldt ook in het onderhavige geval. Gereformeerden gaan voor verdachtmakingen niet uit den weg.

De uitwerking daarvan is alleen, dat ze zich vaster scharen om hun leiders en aan dezen, meer dan ooit tevoren, hun vertrouwen geven.

Ds O. Bouvfman schrijft in „Ons Kerkblad": Wiji weten nu, welk een geestelijke invloed de N.S.B, heeft op haar leden. En zij', die door den nood der tijlden dreigden aan het veelbelovend propagandamateriaal 'der N.S.B, ten offer te vallen, mogen God danken, dat door deze openbaarmaking van de N.S.B.-mentaliteit — hoezeer het hen ook spijt voor dezen afgedwaalden broeder — zij, voor een eventueel noodlottigen overgang tot deze Beweging b6waa, rd hopen te blijven,

Even later;

De N.S.B, put zich uit in betuigingen, dat ook de Christen, ook de leden der Gereformeerde Kerken lid kunnen zij'n van de N.S.B., maar laat het toe, dat de Gereformeerde Kerken worden afgebroken, door haar te kwetsen in haar voorgangers, immers is het pamflet verzonden van hetzelfde adres (Oranje Nassaulaan 15, Amsterdam), waar ook haar secretaris Raad voor Kerkelijke Aangelegenheden woonachtig is. Hier kunnen we dus spreken over een officieele aanval van 'de N.S.B. op de Gereformeerde Kerken, die door het volgen van haar leiders — en dat doen ze — worden gequalificeerd als kuddedieren, die niet zoo verlicht zij'n als de heer Roskam c.s., om eer^t de A.R. Beginselen, dan de kerk (want dat is maar een quaestie van tijd), en eindelijk alle religie overboord te gooien.

Tenslotte:

En geen plaatselijke kerk late zich het recht ontrooven, in dezen naar de eisoh van den Koning der kerk te leven. Hier is eisch: alles openlijk herroepen of.... het medicijn, dat Christus adviseert.

Er zijn, ook deze weekj nog andere bladen; misschien citeeren we daaruit later.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 maart 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 maart 1936

De Reformatie | 8 Pagina's