GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dyk, Akkerstraat 26, Groningen.)

Zelfbeproeving.

IX.

„De eerste beteekenis, die de „goede werken" hebben voor de zekerheid des geloofs is deze, idat alléén in de spheer van goede werken de geloofsverzekerdheid kan tieren."

Zoo had ik jhet gezegd in - het vorige artikel.

Bij nader overdenken komt het mij voor, dat wat ik hiermee bedoel, op deze wijze niet heelemaal juist is uitgedrukt.

"Wali ik bedoel is dit, dat geloof en goede werken zóó nauw samenhangen, dat het één zonder het ander niet wel kan gedijen.

Ik neem het beeld van een booni.

Daar is een wortel.

Uit dien wortel schieten op stam en takken.

Die takken dragen de bladeren.

Hoe is nu de verhouding tusschen die drie?

Zonder wortel geen stam en takken; zonder stam en lakken geen bladeren; en hoe krachtiger de wortel, des te beter zijn stam en takken en des te rijker bladertooi.

Maar van den anderen kant is het ook weer zóó, dat naarmate de bladeren rijker en fleuriger zijn, stam en takken beter gedijen en de wortel daardoor tot krachtiger ontwikkeling geraakt.

Breng dat over ojp het leven des geloofs.

De wortel is het nieuwe, bij de wedergeboorte, door God ons ingeplante leven.

Uit die wortel schiet omhoog de stam des geloofs; dat geloof brengt voort goede werken.

Naarmate dus het nieuwe leven üi ons sterker iSj zal het geloof in Zijn heerschappij zekerder wezen en daardoor zullen de goede werken toenemen.

Maar evenzeer geldt het, dat naarmate de goede werken rijker en schooner in ons leven gevonden worden, het geloof zich gemakkelijker verweert tegen de nog in ons overgebleven resten van den ouden mensch des ongeloofs en gevolg daarvan is weer een toenemen in kracht van den nieuwen mensch, het nieuwe leven.

Dat nieuwe leven in ons is een eenheid.

Het is niet zóó, dat de goede werken in ons leven zouden kunnen tieren, waar het geloof kwijnt; ook niet zóó, dat het geloof vorstelijk over ons leven zou kunnen heerschen, als er armoede is aan goede werken.

Natuurlijk kan er geen geloof met goede werken zijn als er geen nieuw leven in ons is; maar evenmin kan het nieuwe levensbeginsel in ons toenemen in kracht als wij niet gelooven en goedte werken doen.

Nu gaat het in dit artikel over geloofsverzeikerdheid en de beteekenis van de goede werken voor het verwerven en beliouden daarvan.

Welnu, in het licht van het bovenstaande moet het antwoord op die vraag aldus luiden:

Wie zoekt een leven, waarin hij staat in onbestreden zekerheid des geloofs, die richte in de eerste plaats altijd weer, met al zijn kracht zich op dat onvoorwaardelijk aangrijpen van —, dat rusten in Gods belofte; die worstele in de tweede plaats, desnoods ten bloede toe, tegen de boosheid van zijn hart en jage naar het volbrengen van de wet Gods, in heel zijn leven.

Nu kan ik mij voorstellen dat hier twee opmerkingen worden gemaakt.

In de eerste plaats deze:

Is het niet voor alle dingen noodig, dat de mensch, die zekerheid zoekt, zich toelegge op de versterking van zijn nieuwe leven?

Dat is een bezwaar, dat men telkens maakt tegen een prediking, waarin de gemeente tot geloof opgewekt wordt.

„De mensch kan toch niet gelooven van zichzelf", zegt men dan. „Dat moet hem toch worden gegeven ? "

Nu is dat volkomen juist. Maar men vergeet, wanneer men zoO' spreekt, telkens weer, dat dat .nieuwe leven, als wortel van geloof en goedte werken, onder de oppervlakte ligt, waar ik niet bij kan. Dat is Gods werk.

En als ik de opwekking tot geloof en goede werken eigenlijk afwijs d'oor te zeggen: „ja, maar als ik nu toch het nieuwe leven niet heb"; óf: „ja, maar als het nieuwe leven nu bij mij niet sterk genoeg is"; dan ga ik feitelijk staan in den Iioek der lijdehjkheid en geef, in den gron'd der zaak, aan God de schuld, dat ik niet geloof en niet heiliger leef.

Dat leven der wedergeboorte in den bodem van mijn hart, kan ik gerust aan God toevertrouwen en overlaten.

Ik heb mij bezig te houden met wat God mij oplegt.

I k moet grijpen naar Gods beloften om die laan te nemen en daarin te rusten.

Het spreekt vanzelf, dat hierin opgesloten ligt, dat ik naar die beloften luister, Gods Woord onderzoek; kom tot de bediening van Woord en sacramenten. Want hoe klaarder de belofte tot mij komt, des te meer vat zal ik er aan hebben; eveneens zal naarmate de eisch van geloof en goede werken klaarder en nadrukkelijker mij in het oor klinkt, ik beter voor mij zien den weg, waarin ik wandelen moet en krachtiger tot het wandelen in dien weg mij voelen aangespoord.

Een tweede opmerking, die men hier zou kunnen maken is:

„Als het waar is, dat naarmate het geloof sterker is, de goede werken rijker zullen zijn, is het dan wel noodig, dat men zich ook nog opzettehjk toelegt op het doen van goede werken; is het dan niet voldoende, dat men zijn geloof oefent? "

Dat zou zoo kunnen schijnen.

Toch is het niet zoo.

Een bloem is in zijn ontwikkeling lijdelijk. Bij een bloem schiet als vanzelf uit het zaad, blad, stengel en bloesem omhoog.

Bij ons menschen is dat niet zoo. Omdat wij menschen zijn moet er van onze zijde worsteling zijn om het geloof, dat opkomt uit den iwortel des nieuwen levens, vast te zetten, maar ook evenzeer worsteling om de goede werken, die uit het geloof opkomen wél te doen gedijen.

Ongetwijfeld: waar het leven is, daar komt geloof, daar komen goede werken; maar daar zal geen Gode welbehagelijke ontplooiing zijn, waarin tegelijk onze vreugde en zaligheid is, lals wij niet jagen, grijpen, worstelen.

Een jagen, grijpen, worstelen, dat gedragen •wordt door — en doordrongen is van het gebed of het Gode behagen mocht ons de overwinning te geven.

Néén, niet jprobeeren uit de aanwezigheid' van f goede werken te besluiten tot de echtheid van mijn geloof, in dien zin, waarin men dat telkens weer voorstelt.

Maar ijverig zijn in het doen van goede werken opdat daardoor mijn geloof winne aan innerlijke

kracht, ' waardoor htet zich beter handhaven leert tegen hét nog in mij wonende ongeloof.

Door de goede werken wordt mijn geloof versterkt.

Niet in dien zin alsof mijn geloof daardoor van half tot heel, van halve zekerheid, tot vodle zekerheid zou komen.

Dat kan niet. Want geloof is nooit half; geloof is zekerheid.

Maar in dien zin, dat het als vrucht van een leven in goede werken, zich telkens zeldener w«elr van zijn plaats zal laten dringeoi.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1936

De Reformatie | 8 Pagina's