GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.)

Openbaringen.

Iemand stuurde mij een nummer van de „Geldersche Kerkbode". Daarin wordt tegenwoordig geplaatst een feuilleton: „De kleine luyden van '86"; schrijver daarvan is Fred, van Meerten.

Daarin wordt o.a. verteld van een vrouw, die zoo gaarne van haar heil wilde zeker zijn en die zekerheid maar niet kon vinden.

Op een nacht worstelde ze met God. En dan gebeurt het.

En toen (zoo wordt daar verhaald) gebeurde het groote wonder.

Het was alsof de nacht op eenmaal wegvluchtte. Een groot licht verbijsterde haar oog, de kamer stond in sterk wit, vreemd licht en het was alsof een hand zacht over haar voorhoofd streek en ze hoorde een stem met zachte duidelijkheid haar toespreken: „Ik heb u in Mijn beide handpalmen gegraveerd"....

Toen was het weer duister.

Daarna maakt ze haar man wakker.

Hij denkt, dat ze gedroomd heeft. Maar zij zegt: „Nee man, ik heb niet gedroomd. Ik ben goed wakker, ik heb heelemaal nog niet geslape. God is an mijn bed geweest. Nou weet ik het en ik laat het me nooit meer ontneme, Frans, geen duivel kan het me weer ontrukken".

De broeder, die mij dit nummer van deze Kerkbode toestuurde, vraagt nu: „is het w er ke 1 ij k God, Die dat licht in de kamer deed schijnen. Die Zijn hand op het voorhoofdvan die vrouw legde. Die de woorden sprak, waardoor die tobbe n d e vrouw tot zekerheid kwam? "

Mijn antwoord op die vraag is kort en bondig: „neen, dat was niet van God, dat was vrucht van overspannen verbeelding".

En wel om deze reden.

Die vrouw verkeerde in bangen twijfel.

Zie, zij behoorde tot de gemeente, tot Bondsvolk. Gods

Zij had de belofte, haar in den doop beteekend en verzegeld, dat God haar aannam tot Zijn kind, haar de zonde vergaf.

Nu had zij niet anders te doen, dan die belofte aan te nemen; dat mocht ze doen, dat moest ze doen.

Maar dat deed zij niet.

Aan die belofte had zij, meende ze, niet genoeg.

Zij wilde weten, of zij wel een uitverkorene Was.

Zij wilde lezen in Gods Boek.

In stee van te gelooven en door het geloof te komen tot zekerheid der verkiezing, wilde ze eerst weten of zij een uitverkorene was om daarna te gelooven.

Nu komt die nacht. Zij verbeeldt zich, dat God het haar nu vertelt, dat zij in Gods handpalmen staat gegraveerd, en dat zij dus mag toeëigenen het heil, dat God aan Zijn volk wil geven.

Maar dat kan niet zoo zijn, want als God dat had gedaan, dan zou Hij daarmee hebben goedgekeurd haar houding van ongeloof tegenover Zijn belofte.

Zij mocht niet twijfelen, zij moest gelooven.

Zij had geen enkele reden om zoo angstig te zijn. Indien God tot haar zou hebben gesproken, dan zou Hij hebben gezegd: „vrouw, wat wilt ge; heb Ik u niet duidelijk genoeg Mijn belofte ge­

geven'? Bedroef Mij dan niet langer door uw ongeloof,

maar aanvaard Mijn Woord". Ik zei zooeven: „indien God tot haar gespro­

ken had".

„Indien"; maar ook dat doet God niet. Wij hebben het Woord Gods, de HeiUge Schrift. Naar onze belijdenis is die Schrift genoegzaam. Wij hebben daarin alles, wat wij noodig

hebben voor onze zaligheid en Godzaligheid. Betje meende aan die Schrift niet genoeg te hebben. Zij moest daar (meende ze) nog een openbaring overheen hebben; iets, dat bij de Schrift

bijkwam. In de Schrift staat, dat ieder, die gelooft, zalig wordt; en dat ieder, die zalig wordt een verko­

rene is. Die vrouw wilde nu ook nog de openbaring hebben: „Betje is verkoren".

Als God dus tot haar was gekomen, zooals hier verteld wordt, dan zou Hij hebben toegegeven aan dat verkeerde begeeren, „nog iets bij en boven de Schrift te hebben". En zou God dat ooit doen, om op zulk een wijze den indruk te wekken, dat inderdaad, in sommige gevallen, voor sommige menschen, de Schrift niet voldoende is?

Neen het is zeker niet Gods werk geweest, wat zich daar voor het besef van die vrouw afspeelde.

God zal nooit op die wijze iemands ongeloof goedkeuren en Zelf Zijn Woord in discrediet brengen.

Een heel sterk Schriftbewijs voor de waarheid van wat ik hier schrijf hebben we in Lukas 16:29. De rijke man wilde hebben, dat Lazarus naar de aarde zou terugkeeren om zijn broers tot bekeering op te wekken. Maar hem wordt geantwoord: „Zij hebben Mozes en de Profeten, dat zij die hooren".

Mozes en de Profeten, dat is de Schrift. Aan de openbaring in die Schrift wordt alzoo niets toegevoegd om haar betrouwbaarder of indrukwekkender te maken.

Hetzelfde zegt Jesaja 8:20: „Tot de wet en tot de getuigenis, indien zij niet spreken naar dit Woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben".

Trouwens heel de- Schrift is vol van de roepstemmen om het Woord te aanvaarden en nergens is ook maar één aanwijzing, dat God tot ons komen zal, zooals Betje meende, dat Hij kwam lot haar.

O wat is zulk een beschouwing gevaarlijk. Wie gaf aan die vrouw de zekerheid, dat het God was, die dat licht deed schijnen, dat Woord deed hooren, die hand haar op het hoofd legde?

Dat kon toch ook wel de duivel zijn? Voorwaar, wie op zulk een grond van zijn heil meent zeker te mogen zijn, die bouwt wel op heel wankelen grondslag.

Dezelfde schrijver vertelt ook van een moeder, die een kind van een paar jaar oud had verloren. Het was een kind des Verbonds.

De moeder durft niet aanvaarden, dat dat kind behouden is.

En nu bidt ze den Heere om een 'teeken. Zij zegt tegen den Heere: „indien vandaag een geloovig Christen mij bezoekt, dan geloof ik het behoud van mijn kind. Geef mij zoo iemand te ont­

moeten". De man komt en de vrouw is gerust. En nu de vraag: „welke waarde is Meraan te hechten? Is dat zonde? "

Antwoord: Daar is absoluut geen waarde aan te hechten. Hoe vaak zou er niet een kind van God bij die vrouw gekomen zijn; welk bewijs had zij, dat dat ditmaal was een antwoord op haar gebed?

In de tweede plaats: hoe wist zij, dat dat nu werkelijk een geloovige was. Zij kon toch niet in 's mans hart kijken?

En waar blijft dan de zekerheid? Of het zonde is? Natuurlijk! Is het geen geringschatten van —, geen ongeloof tegenover Gods belofte aan onze kinderen? Zou het geen zonde zijn God een teeken af te willen dwingen, terwijl Hij ons Zijn Woord heeft gegeven?

Wanneer, wanneer zal men toch eens leeren bij het Woord te leven en al die eigenzinnige dwaasheden uit zijn leven weg te doen?

Wanneer zal men toch eens ophouden God met zijn ongeloof te vermoeien en Hem door zijn ongeloof den weg voor te schrijven?

„Tot de Wet en tot de Getuigenis".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 december 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 december 1937

De Reformatie | 8 Pagina's