GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Socialisme en Levensliesciioawlng".

I.

In de „Tijd en Taakserie" i), onder redactie van Dr W. Banning, zijn onlangs een tweetal werkjes verschenen, welke zeker aandacht verdienen. Het eene is van Dr H. de Vos, dominee te Sneek, en is getiteld: „Kerk en Socialisme"; het andere heet „Socialisme en Levensbeschouwing", en is geschreven door den Zwolschen predikant Dr G. Horreüs de Haas.

Beide vraagstukken zijn van elkander niet los te maken. De houding van den mensch tegenover de Kerk, is een stuk van zijn levens- en wereldbeschouwing. Het maakt immers groot verschil of hij belijdt, dat de Kerk een door God geplant en gewild, en daarom vóór alles aan God gebonden instituut is, en of men Christus als haar Hoofd erkent, dan wel of hij de Kerk als een instelling waardeert, welke alleen tot deze wereld behoort, en dus met andere „organisaties op geestelijk terrein" als een grootheid van dezelfde soort vergeleken kan worden. De Christen, die de Kerk eert als de plaats van de prediking van Gods Woord en de bediening der sacramenten, als het oord, waar het „uitverkoren geslacht, het Koninklijk priesterdom, het heilig volk, het verkregen volk, dat Gods volk genaamd mag worden" ^), samenkomt om God te dienen, onderscheidt zich in zijn belijdenis principieel van den mensch, die haar louter beschouwt als een gelegenheid, waar hij over , , schoone deugden" en „heerlijke waarheden", „verheven historie", en „leerzame parabelen", treffende woorden hooren kan.

Deze oordeelen worden niet langs den weg van ontledend verstandelijk of empirisch onderzoek verkregen, maar zijn uitingen van geloof.

« Wanneer dus in socialistischen kring vragen over Kerk en over levensbeschouwing gesteld worden, richt de belangstelling zich als vanzelf het eerst op het antwoord, dat Dr Horreüs de Haas geeft.

Dat antwoord, het zij direct gezegd, stelt hooge mate teleur. in

Er bestaat over meer dan één vraagstuk tusschen den Zwolschen predikant en Rosenberg overeenkomst. Zeker: de eerste verwerpt de ras- en bloedleer van den „Noordschen profeet" met diepe verontwaardiging, laakt scherp het willekeurig optreden der machthebbers tegen de Kerk, en hun leuzen van vergelding en vernietiging. Maar in zijn oordeel over de Schrift als 't geopenbaarde Woord, en over het „historische Christendom" ontmoet Dr Horreüs de Haas den schrijver van de „Mythe" en gaat hij broederlijk met hem samen.

In een brochure van zijn hand, uitgegeven door het „comité van waakzaamheid van anti-nationaalsocialistische inlcUectueelen" ^), spreekt Dr de Haas ook met een enkel woord over de Protestantsche bestrijding van het boek van Rosenberg, aan wien „verweten werd, dat hij teruggevallen was tot het overwonnen standpunt van een liberale, radicale, mythische denkwijze en te kort deed aan de bijbelsche Godsopenbaring met de eens voor al gegeven waarheid van schepping en zondeval, verzoening en verlossing". Rosenberg, op zijn beurt, gaat de Zwolsche predikant verder, „bleef het antwoord op deze bestrijding niet schuldig. Hij bestreed — naar ons oordeel niet zonder recht — de juistheid van een traditioneel, kerkelijk dogmatisch openbaringsgeloof ; tegen de „duisterlingen van onzen tijd" verdedigde hij een critisch onderzoek, een geestelijke vrijheid, een onafhankeüjke, innerlijke religie".

„Wij, die het bovengenoemde dogmatise h-k er k el ij k e standpunt niet innemen en Rosenbergs eischen van onafhankelijk waarheidsonderzoek en innerlijk verstane religie aanvaarden, ! staan", heet het dan verder, „voor de noodzaak van een eigen oordeelsvorming, een eigen antwoord op de vraag wat wij van den inhoud van zijn „Mythus" te onderschrijven en te verwerpen hebben".

Ons interesseert op het ©ogenblik dat antwoord niet. Het is trouwens — hoe kan het ook anders na deze sympathiebetuiging met Rosenbergs bestrijding van het „kerkelijk-dogmatisch geloof", en met diens oordeel over de voorwaarden, waaraan een religie moet voldoen — heel slap; het verheft zich nauwelijks boven de uitdrukking eener verontwaardiging over het ongemotiveerde en onmenschelijke optreden der nationaal-socialisten, die zelf, evenals hun ras, ook veel op hun geweten hebben. Een verontwaardiging, die wij overigens allen natuurlijk deelen.

Wat ons nu treft, is die sympathiebetuiging.

De lezer heeft het reeds begrepen! De Bijbelgeloovige bezit volgens Dr de Haas eigenlijk geen „innerlijk verstane religie". Van die zoogenaamde gebonden, bekrompen, burgerlijke, letterziftende, veruitwendigde, verstarde, vaak-tegen-beter-welenin-halsstarrige menschen, wier geest, naar gezegd wordt, dood en wier godsdienst vormendienst is, staat een modern, weldenkend mensch immers ver af. Die verlustigt zich in de scherpe critiek van het alles-doordringend verstand, die verbreekt met forsche slagen — hoe prachtig is zijn gestalte — de geestelijke boeien en grijpt met verrukkelijke harmonische bewegingen het momenteel toegankelijk deel der waarheid!!

Hoe zegt Rosenberg het ook weer? Uit de „blutvoUe" echte belijdenis van Luther is een bloedeloos, maar eigenzinnig kletsen ontstaan. De menschen der „belijdende Kerk" zijn geen protestanten meer, maar „verkommerd scholastieke middeleeuwers", een enghartige sekte, welker leden altijd gelijk willen hebben en zoo vastgeroest in hun traditioneel geloof zitten, dat aan hun toerekeningsvatbaarheid getwijfeld moet worden, wier dogmatiek vijandig tegenover het leven staat, en in wezen niets andei-s is dan „talmoedisch gekijf" over de uitlegging van het „Woord". Al die „legenden en wonderverhalen" hebben met echte religie absoluut niets te maken; het is een „cultuurschande", dat wij menschen der twintigste eeuw over dergelijke dingen nog moeten vechten. *) En zoo voorts.

Van dezen man zegt Dr Horreüs de Haas, dat hij diens eischen van een „innerlijk verstane religie" aanvaardt! Dat komt, omdat hij, evenals Rosenberg den godsdienst slechts als pogingen van menschen beschouwt, om met behulp van verstand en wil gedachten over God en wereld te vormen, en elk geloof in de openbaring verwerpt. Pogingen, die Pfarrer Homann de oerzonde des menschen noemt, die hem tegen den waren God in opstand brengt, en hem altijd opnieuw verleidt zichzelf in Gods plaats te stellen. ^)

Van Horreüs de Haas naar Rosenberg, met zijn „hemelrijk inwendig in ons", is slechts een kleine schrede. We begrijpen nu nog duidelijker, dat in de leringen der „belijdende Kerk", de idealistische wijsbegeerte, welke den mensch tot een wereldscheppend, autonoom wezen verklaart, een der hoofdbronnen van het kwaad genoemd wordt, dat iemand als Homann waarschuwt voor die „vrije, hooge rede", waaraan Rosenberg het vermogen en het recht tot „onafhankelijk waarheidsonderzoek" toekent, maar die den mensch tenslotte aan een „doodelijke draaiziekte" overlevert, waardoor hij alle gevoel voor maatstaf en richting verliest. Het spreekt nu nog meer tot ons, dat ook iemand als Dr Frey in zijn „Der Kampf der evangelise hen Kirch e in D e u t s c h 1 a n d" de beschouwing over de ontwikkeling van den nationaal-socialistischen staat vooraf laat gaan door een samenvattend oordeel over de richting, waarin zich het menschelijk denken in de laatste twee eeuwen bewoog. Een richting, die van God afvoerde. „Het schepsel heeft zich van den Schepper losgemaakt; het heeft de bindingen, welke het aan Hem ketenden, afgelegd; niet de lieer des hemels en der aarde, de Heer over leven en sterven, maar de mensch is in het middelpunt der wereld verplaatst. Dat is de zonde van den mensch, dat hij zelf Heer en God wil zijn in zijn wereld, en dat hij daarmede tot zijn eigen verderf, zich aan de autoriteit van den werkelijken Heer en God vergreep". Dit geloof aan den mensch als hoogste autoriteit heeft nu een bizonderen vorm aangenomen; het is uitgegroeid tot het geloof aan het volk, aan den volkischen staat.

Dr Horreüs de Haas drukt zich in zijn brochure „Socialisme en Levensbeschouwing" veel voornamer uit dan Rosenberg; het militante optreden van den laatste is hem vreemd. Ook diens totaliteitseischen omtrent den Staat maakt hij niet tot de zijne; integendeel: deze worden verworpen. De sociaUstische denker en de Noordsche profeet zijn in vele opzichten eikaars antipoden. Maar zij ontmoeten elkaar, zooals gezegd, in de afwijzing van het Bijbelsche geloof van de „gangbare godsdienstigheid".

„In zulk een gangbare godsdienstigheid", schrijft namelijk Horreüs de Haas^), „wordt de werkelijkheid opgevat als het maaksel van een personalistische willekeur (!), die de wereld schept, onderhoudt, en regeert naar welbehagen; de schoonheid, verhevenheid en doelmatigheid in de zichtbare wereldorde getuigt van de almachtige, wijze voorzienigheid, die haar schiep, terwijl wonderbaarlijke beschikkingen en uitreddingen toonen, dat deze voorzienigheid niet alleen een algemeene, maar ook een „bijzondere voorzienigheid' is, die zich om het lot der stervelingen bekommert".... Bij welke lessen der ervaring, bij welke algemeene Godsopenbaring dan de bijzondere openbaring komt van zijn wil en wezen; de openbaring in dèn Bijbel, waarin wij den gang der heilsgeschiedenis kunnen lezen, bevestigd door vervulde profetieën en boven-natuurlijke wonderen: een gang van schepping en zondeval, van verdoemenis en zoenbloed, van veroordeeling tot helsche duisternis en uitverkiezing tot hemelsche zaligheid".

„Hetzij in dezen strengeren, hetzij in milderen vorm bood en biedt een gangbare godsdienstigheid haar wereldbeschouwing en haar wereldverklaring aan, een beschouwing en verklaring, waartegen dan wel allerlei vraag en tegenspraak rijzen moes t".

„Zulk een tegenspraak, met name in een latere „moderne" wereld rustte op verschillende gronden; zij beriep zich alvast op een ander oordeel over de bijbelsche oorkonden", welke naar haar meening — en Dr de Haas aanvaardt deze — „teveel vol tijdelijkheid en verschil; teveel de historische, betrekkelijke overleveringen van een oud- Joodsche en oud-Christelijke wereldbeschouwing en geloofsvoorstelling" was. „Haar diepzinnige verhalen kunnen wij niet voor betrouwbare historie' houden; haar berichten van wonderen en teekenen hebben voor ons geen gezag... In de werkelijke wereld, met haar oneindige wordings- en ontwikkelingsprocessen, zien wij ook geen grilligheid of willekeur; wij vertrouwen op vaste samenhangen van oorzaken en gevolgen... Ook kunnen wij de doelmatigheid en wijsheid in de gegeven wereld niet bewonderen zonder meer; wij zien te veel tragedie en ondergang, te veel brutale doelmatigheid, die wij niet kunnen verklaren uit een tegelijk wijze en liefdevolle oorzaak naar m e n s c h e 1 ij k e n p e r s o o n 1 ij k h e i d s t r a n't gedacht, ook al stellen wij het werelddeel in onbekende bovenaardsche verte ...".

„Bezwaren als deze tegen een gangbare godsdienstigheid zullen uiteraard te meer klemmen, wanneer deze godsdienstigheid wordt voorgedragen met den waan van een kerkelijke onfeilbaarheid, waartegen tegenspraak ongeoorloofd is, terwijl haar pretentie door de feiten al te duidelijk weersproken wordt..."

Dr Horreüs de Haas wil dan deze beweringen staven door te verhalen van den strijd der R.-K, kerk tegen Galileï, en haar onmenschelijk optreden tegen de „ketters". „De Galilei's moesten boetpsalmen zingen en de Bruno's branden; de „ketters" der eeuwen gingen hun lijdensgang, omdat zij afweken van het geloof, dat zich het eenig, onfeilbaar ware achtte ... honderdduizenden zijn door de Torquemada's der eeuwen gekweld, beroofd, gepijnigd, verbrand". Hij wijst op het boek van Stefan Zweig'): „Castellio gegen Calvin oder Ein Gewissen gegen die G e w a 11" en „wil niet vergeten, met hoe wreede hand ook een Calvijn zijn harde verdoemenisleer toepaste om aan het Geneefsche leven ernstiger vormen te geven". In de verontwaardigde uitroepen, die Zweig Castellio in den mond legt, wanneer deze den marteldood van Servet verneemt, gloeit volgens den Zwolschen predikant „de aanklacht tegen de eigengerechtigde, onverdraagzame lecringen van een zich onfeilbaar wanend kerkgeloof". „Laat dan", besluit hij, „zulke kerken... aan de pretentie hunner geloofsstelsels nog verbinden een practijk, waarin zij zich aan conservatieve en reactionnaire machten binden, dan wordt de weerspraak tegen een en ander tot op dezen dag d u i - d e ] ij k en gerechtvaardigd g en o eg".

„Evenwel", zegt Dr Horreüs de Haas verder, „dit alles is niet het laatste woord. „Niet Christus heeft Servet verbrand, maar Johannes Calvijn."«) Religie en Christendom zijn niet te vereenzelvigen met menschelijke dwalingen.... „A11 ij d weer zullen innerlijke levenservaring en mensch el ij ke gedachte uitkomen bij wat dieper ligt dan natuurbehoefte en zintuigelijke waarneming, bij het onuitputtelijke Alverband, 't laatste eeuwigheidsgeheim. Maar dan een geheim... dat tot g e e s t e 1 ij k leven dringt, tot i d e ë e 1 e bestemming roept en leidt..."

* Met opzet geven wij hier de gedachten van den socialistischen denker uitvoerig weer.") Zij toonen verwantschap met de motieven, welke Rosenberg tot de verwerping van het „traditioneele geloof" bewegen. Bij beiden verbindt zich de critiek van het „moderne denken", dat volgens hen de „onhoudbaarheid der gangbare godsdienstigheid aantoont", met een scherpe critiek op de historie der Kerk. Beiden achten de „menschelijke gedachte" en de „innerlijke levenservaring" in staat "om het

geloof te louteren van „menschvormige willekeur en zelfzucht". De voorstellingen, welke zij van de Bijbelsche waarheid en van de historie der Kerk geven, bezitten gemeenschappelijke trekken. De uitdrukking „personalistische willekeur", waarmede Horreüs de Haas God aanduidt, verschilt in beteekenis niet van het woord „woestijndemon", dat Rosenberg voor Jehova gebruikt. Beiden miskennen Gods beloften en den zin van het Kruis. Hun voorstelling, alsof de regeering van den Schepper, zooals de Christen die erkent, zich door grilligheid en willekeur zou kenmerken, en in tegenspraak zou zijn met de „vaste samenhangen van oorzaken en gevolgen" — een uitdrukking overigens, welke bij ons in dien vorm ernstige bedenking ontmoet —, is een hoon voor het Opperwezen.

De ironie, waarmede Horreüs de Haas over l< .erkgeloof spreekt, is verwant aan den spot van Rosenberg. Beiden ontmoeten elkander ook in hun a e s t h e t i s c h e waardeering van het „traditioneele geloof", een „waardeering", die in wezen een absolute afwijzing is. Daarover den volgenden keer. Wij hopen dan ook aandacht te schenken aan de gedachten, welke Horreüs de Haas aan zijn critiek verbindt.


1) Uitgave N.V. De Arbeiderspers, Amsterdam.

2) y.g. 1 Petrus 2 vers 9 en 10.

3) Waakzaamheid, Brochure 4; Dr G. Horreüs de Haas: De Mythe van de XX Eeuw. Geciteerd is een gedeelte van pag. 16. Spatieering van ons. Weggelaten in den text is „en de stellingen inzake den oorsprong en de geschiedenis der É..K. kerk, terwijl hij herinnerde aan zooveel magie en bijgeloof in naam van dogmatisch Kerkgeloof bedreven en gehandhaafd" Wij citeerden alleen dat gedeelte dat (ook) op de Protestantsche critiek betrekking heeft. .. .- -

4) Zie zijn „Protestantische Rompilger" b.v. pag. S2 e.v.

5) Homann, „Antwort auf den Mythus", pag. 148.

6) „Socialisme en Levensbeschouwing", pag. 65 e.v. Alle spatieeringen zijn van ons., .. - ,

7) Waarbij aanstonds moet worden opgemerkt, dat Stefan Zweig een zeer eenzijdige en onjuiste beschouwing gegeven heeft. Van dezen revolutionnairen schrijver, die ver van het Calvinisme leeft, is misschien niets anders te verwachten. Het teekent echter Horreüs de Haas, dat deze hem aanhaalt als den kenner van het leven van Calvijn, met voorbijgaan van elk ander, die over Calvijn geschreven heeft. Trouwens heel zijnkarakteristiek is tendentieus. Wie durft in zoo weinige regelen' de geschiedenis der kerk „samen vatten"? En zooveel weglaten?

8) Woorden van Castellio, waartegen scherp geprotesteerd moet worden.

9) Ineefi volgend stuk wordt de rest weergegeven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 december 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 december 1937

De Reformatie | 8 Pagina's