GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Calvinistische Verbondsbeschouwing. III.

Calvijn leert, dat men op tweeërliei wijze tot het verbond der genade kan. behooren. Het zijn iminiers niet enkel de uitverkorenen ter zaliglhieid, die in het verbond begrepen zijn. Ook zij, die later afvallig worden, behoorden tevoren tot het verbond.

Tegen deze opvatting is pok in onzen kring menigmaal en soms zeer forsch verzet gerezen. Men meent, dat op dit standpunt feitelijk het verbond! is opgeheven en dat alle geestelijke realiteit eruit verdwijnt. Het gansclie verbondsieven wordt zoo een luchtspiegeling,

Eén der sterkste bestrijders van de Calvinistiscfa© verbondsbeschouwing heeft op de volgende wijze zijn bezwaren ontwiklceld: God de Heere is in het verbond werkelijk onze God. Hij is wat Hij zegt te zijn. Hij geeft ons waarachtig, wat Hij in Zijn beloften ons toegezegd heeft. Maar dan is het ook niet anders mogelijk of alleen de uitverkorenen kunnen tot dit verbond behooren. Zij alleen zijn of komen gedurende hun leven in het bezit van den verbondszegen; degenen, die niet uitverkoren zijn, blijven er tot ia eeuwigiheid van verstoken. Daarom is het verbond alleen reëel voor die uitverkorenen. En om deze gedachte nog nader te adstrueeren zoekt men het met een enkel beeld diddielijk te maken. Iemand aan wien een huwelijk is aangeboden, is door die aanbieding nog geen echtgenoot gewordten. Zoo is iemand nog geen bondgenoot, als het verbond hem slechts aangeboden is. Of nog sterker: als ©en man ©en huwelijksaanzoek doet en teleurgesteld wordt, gaat het toch niet aan te verldaren, dalt hij toch gehluwd is geweest. Zoo kan men niet zeggen, dat God in ©en verbond geleefd heeft met hen, die liet aanbod! van het verbond niet hebben aangenomen.

De realiteit van het verbond — zoo^ gaat mem verder — kan nog , te minder erkend worden, als wij bedenken hoe bij de gewraakte verbond'sbeschouwing de voorwaarde van geloof zoo'n belangrijk© plaats bekleedt. De aanbieding van het verbond stelt immers kondities: indien ge gelooft, zult ge den verbondszegen deelachtig wordten. Zoo verkondigt de Heere in het verbond niet wat hij reeds gedaan heeft en nog bezig is te realiseeren, maar Hij openbaart ons enkel wat Hij van ons wil, dat wij doen zullen. Het is dan alles hypothetisch. En omdat onze wil dood is en wij van onszelf niets kunnen, wordt heel het verbond nog een groote schijnbeweging. Wat blijft 'er dan nog over van de ojprechtheid van Gods belofte?

En vervalt op die wijze ook niet alLe zekerheid des heus? Ja, sommigen hebben verklaard, dat God bij deiz© opvatting tot een bedrieger wordt gemaakt.

Wij meenen op deze wijze de argumenten van de bestrijders der Calvinistische verbondsbesiohouwing uitvoerig genoeg en naar waatheid te hebben weergegeven; wïj mogen jiu hun tegemwer- P'tngen wel eens nader toeitsen.

En dan moet eerst «en misverstand opgeruimd worden. Want het is, niet waar, dat op bet standpimt van Calvijn het verbond aangeboden wordt. Integendeel: de belofte Gods wordt in het verbond aangeboden, of nog juister: de Clii-istus Gods.

Deze voorstelling komt herhaaldelijk bij Calvijn voor (vgl. Dordtsche Leerregels III, IV: 9). Wij hebben in liet verbond te aanvaarden wat ons aangeboden wordt. Doch daarmee wordt het verbond zelf ons niet aangeboden. Het varbond is de grond, waarop die aanbieding plaats vindt, de bodem, waaruit de aangeboden beloften Gods zijn voortgekomen. Zonder verbond — zegt Calvijn — komt ons, niet één belofte toe. En dat verbond is dan niet een mogelijkheid of wenschelijklieid, maar volkomien werkelijkheid. Ook als iemand door ongeloof de beloften van Gods genadeverbond verwerpt, is daarmee het verbond Gods niet minder reëel. Is, een huwelijk niet reëel geweest, als, man of vrouw later echtbreuk bedrijven? Als iemand een testament, waarin zijn. naam. staat geschreven, vernieiigt en de snippers in het vuur werpt, is hij dan geen erfgenaam geweest? Of als een Nederlandsch onderdaan zijn bevelen uit Moskou ontvangt en heimelijk duchtig in d'e- weer is om communistische cellen te bouwen, verUest hij daardoor zijn burgerrechten? Kan men zeggen, dat een Idnd geen edht kind geweest is, als hel later een verloren zoon of verloren dochter wordt?

Zoo nu is het in het verboinid Gods. Ieder, die onder het verbond geboren is, is als kind des verbonds geboren, ja hij is als zoodanig kind en erfgenaam Gods. Zoo zullen wij het moeten handhaven, willen wij de formulieren van onze Gereformeerde Kerken handhaven. In ons, doopsformulier zegt de Kerk, en dat nog wel in haar gebed, dat elk kind, dat gedoopt wordt, kind Gods is. Wij bidden daar tot God: „Of Gij dit Uw kind in genade wilt aannemen".

Daarmee verklaart de Gereform, eerde Kerk, dat haar doopisbeschouwing niet deze is, dat God Zijn verbond alleen met de uitverkorenen heeft op^ gericht. "Want wij zullen toch niet voor God la onze gebeden durven verklaren, dat ieder kind, dat gedoopt wordt, een uitverkorene is in den zin van uitverkorene ter zaligheid?

Neen, maar toch is ieder kind, kind Gods. Daar blijkt duidelijk uit, dat het verbond breeder kring beslaat dan het getal uitverkorenen alleen. Want Idnd Gods beteekent hier niet, dat dit kind wedergeboren is of zeer zeker nog eens in zijn leven tot wedergeboorte geraken zal. Kind Gods wijst hier aan de bijzondere relatie, waarin ieder gedoopte staat ten opzichte van God, afgezien van de vraag of het kind ook in levensgemeenschap met God staat. Calvijn zegt: het zijn alleen fanatici, die beweren, dat het geloof ons tot kind Van Abraham maakt, ja hij meent, dat op die wijze het verbond nog ijdel wordt gemaakt. Zoo zijn er tweeërlei kinderen des verbonds; ook de ongehoorzame en ongeloovige is kitid. Wij zijn als Idnd Gods ia het huis Gods geboren. Dat is de werkeUjkheid' van het verbond voor ieder, die onder het verbond mag leven. En het is terminologisch een groot verlies geweest, dat in ons kerkelijk spraakgebruik het woord kind van God alleen aangewend wordt om den waren geloovige aan te duiden. Dat is een verarming, waardoor ook de ras-echt reformatorisch© uitdruliking van het doopsformulier , ; dit Uw kind" deerlijk in diskrediet is geraakt. De ChrJ? tolijke Gereformeerde Kerk gebruikt zelfs bij haar doopsbediening een gewijzigd formulier, waarin „dit Uw kind" veranderd is in het nietszeggende: „dit kind". Zij behoeft dat echter terwille van de Calvinistische verbondsbeschouwing niet te doen. „Dit Uw Idnd" wil in het doopsformulier niet meer zeggen dan dat elk kind, dat geidoopt wordt een bondeling is. Daarin is het verbond Gods zeer reëel, ook voor hem, die de belofte van het verbond niet aanneemt. Juist omdat het verbond zoo vast en zeker ook voor hem bestond, is de zonde van den ongeloovig© en ongehoorzame die speciale zonde; waardoor zijn gericht en verdoemenis des te zwaarder worden. Een ongehoorzame is als een kind, dat het ouderlijk bids ontloopt. Een ongeloovige is ©en rebel, (M, e oproer sticht in het rijk! van zijn koning, ija nog sterker: hij is een koningszoon, die muiterij bedrijft in het eigen huis en rijk van zijn vader. Dat is he klem van de Calvinistische verbondsbeschouwing. Men ziet het leven van elk' gedoopte reeds van het eerst en pril begin vaslh gelegd in het verbond Gods. Wlee, wie dat Verbond verbreekt!

Het is dan ook frappant, dat zij, die een ver^ bondsbeschouwing voorstaan, waarbij bondelingen en uitverkorenen samenvallen, bezwaar maiken tegen de zuiver Schriftuurlijke uitspraak van verbreken van het verbond. En dat is konsekwent. Op hun standpunt is dit ook niet mogelijk. Maar dat moest hen dan wel dringen hun beschouwing te rektificeeren. Het woord Gods spreekt immers gedurig over het verbreken van het verbond. De profeet Jeremia zegt zelfs, dat in zijn dagen het ongehoorzame Israël het verbond Gods vernietigd had. Dat is menschelijk gesproken en van mienschelijken kant bezien. Ja maar dat ongeloovig en goddeloos Israël moest toch eerst in het verbond begrepen zijn geweest, ©er het Gods verbond verbreken kon. En wanneer dan door de bestrijders van de Calvinistische verbondsbeschouwing verklaard wordt, dat het absurd is 'het verbond alsi breekbaar voor te stellen, verwijdert men zich' op bedenkelijke wijze van het spraakgebriük der Schrift. Hier geldt het woord van CaMjn: niets is beter dan den eenvoudigen zin van de Schrift te nemen en niet zoO' argute philosophari (spitsl-^ vondig en wijsgeerig) te redeneeren. God heeft Zijn verbond met elk kind, dat onder htet verbond geboren is. En de doop bezegelt en verzekert dat.

Daarmee is de doop niet geworden een kwestie van louter vorm, zooals ge-vreesd wordt. De doop blijft teeken en zegel van Gods verbond. En het is ©en ernstige misvatting, om — zooals wel eens beweerd is — te erkennen, dat de doop, die be^ diend werd aan ©en kind, dat later als een ongeloovige zich' openbaarde, eigenlijk geen doop is geweest.

Calvijn merkt op, dat dit niet gezegd kan worden zonder God te smaden. Natuurlijk ontvangt de ongeloovige niet den zegen van zijn doo'pi, maar de doop blijft doop, al zal de kracht ervan zich jidst in vloek en oordeel openbaren. Daarom is het te betreuren, dat zelfs een kate^chisaüe-boekje, dat in onzen kring reeds een tweeden druk beleefde, een dergelijke bewering kon bevatten. Dit gaat meer den kant der Wederdoopers op, dan dat het nog eenig verband houdt met de verbondsbeschouwing van Calvijn. Als ons geloof het objektief karakter van den doop kan aantasten, brengt dit ook toit een gevaarlijke reservaüo mentalis ten opzichte van den doop onzer kinderen. Wij moeten dan maar afwachten, wat de doop beteekent voor elk kind. Maar wat blijft

e!r zoo over van, cüeii troost van h©t verbond!? Alle houvast wordt oudlers en kinderen uit handten geslagen. De gemeente heeft niet ©enigen grond om te bidden en te danken. Hiertegen moet gehandhaafd worden, dat de doop doop blijft, ook al wordt de zegen ervan verworpen. En het is enkel onze schuld als wij den zegen Gods zien verloren gaan in ons leven.

In verband hiermee willen wij ook nog opmerken, dat het minder juist is om te zeggen, dat wij door onzen doop verzegeld zijn. De doop verzegelt Gods belofte. Onder verzegeling verstaat de Schrift iets anders dan gedoopt worden. Daarom spreekt onze belijdenis (katechismus Zondag 25) ook van het sacrament als teeken en zegel, waardoor de beloften des evangelies te beter te veiTstaan gegeven en verzegeld worden.

En nu heeft men in artikel 33 van de GeloofslbeUjdenis wel een eenigszins andere beschouwing gezocht, maar ten onrechte. In de uitgave van Prof. Rutgers lezen wij, dat de sacramenten er zijn om aan ons de beloften Gods te verzegelen. Men heeft echter in den oorspronkelijken tekst reden gevonden om te vertalen in ons. Maar ook al zou deze vertaling de juiste zijn, waartoe het LaMjn van den oorspronkelijken tekst niet verplicht, dan nog beteekent het niet anders dan dat, zooals door dte besnijdenis de beloften Gods in het vleesch werden beteekend en verzegeld, zoo ook door het water van den doop aan of in ons Gods beloften verzegeld zijn. Maar daarmee is de doopeling zelf nog niet verzegeld. De doop is geen zegel op het geloof van den doopeling. Want, zegt Calvijn, mijn geheele doop zal mij niet eenig voordeel geven, als ik den rug toekeer aan Hem, die Zich mij heeft aangeboden. Zoo verzegelt de doop niet ons geloof, hij vermaant en verplicht tot geloof.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 januari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 januari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's