GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De briefwisseling tusschen Groen en Kuyper. ¹)

II.

Enkele Kuyperiana.

Gelukkig hebben de uitgevers van de correspondentie zich tot taak gesteld, uit de brieven van Groen en Kuyper vrijwel niets aan den druk te onttrekken, zelfs niet schijnbare futiliteiten en mededeelingen van strikt persoonlijken aard. Het zal blijken, wanneer ik in dit artikel hier en daar een greep doe uit den rijken overvloed, waarbij ik zooveel mogelijk Kuyper zelf aan 't woord laat

Het kan zeer nuttig en leerzaam zijn, om in het leven van een man als Kuyper ook eens die naar binnen gekeerde zijde te bezien.

Wint hij er bij? Ik aarzel niet om deze vraag volmondig te beantwoorden in bevestigenden zin.

Geen man is groot in de oogen van zijn kamerdienaar, luidt een bekend gezegde. Maar terecht is daar aan toegevoegd: de schuld ligt niet bij den grooten man, maar bij den kamerdienaar, die alléén den kleinen kant vermag te zien.

Het moet wel een averechtsche opvatting van menschelijke grootheid zijn, die niet bestand is tegen de ontdekking, dat ook de man van uitzonderlijk formaat een gewoon sterveling is, met al wat daarbij behoort. Is deze „ontdekking" eenerzijds een remedie tegen heroëncultus, anderzijds brengt zij ons den held juist zooveel nader, dat de afstand tusschen hem en ons des te sterker voelbaar wordt. Niet de prestaties van een onwezenlijken „halfgod" boezemen eerbied in, wèl de buitengewone verrichtingen van een mensch' met dezelfde kleine zorgen en gebreken als wij.

Zoo krijgen wij hier b.v. telkens weer te hooren van Kuypers „tic", d.w.z. zijn rheumatische zenuwpijnen, die hem het slapen beletten en hem nu eens in het holst van den nacht „als een razende" door huis doen dolen, dan weer oorzaak zijn dat hij bijna niets kan doen, „en dat weinige jaagt de zenuwen altijd in koortsachtige trilling naar mijn oor en kakebeen." (biz. 243). Promjit krijgt Groen bericht^ wanneer de koorts hem kwelt, , wanneer hij lijdt aan maag of ingewanden of de gal hem in den weg zit. Zelfs verkoudheid blijft niet onvermeld. Of hij laat zich gaan in de technisch-gedétailleerde uiteenzetting omtrent een keelaandoening, die hem acht weken het preeken belette.

Zóó onophoudelijk keeren deze klachten terug, dat zij ten slotte den indruk wekken van een tikje ijdelheid, een graag beklaagd willen worden. Wie ze leest, zou niet durven onderstellen, dat de schrijver nog een halve eeuw lang tot een bijna bovenmenschelijke hoeveelheid werk in staat zou blijken! Zij staan dan ook wel in contrast met de geweldige vitaliteit, die evenzeer in deze bladzijden tot uiting komt.

Iets dergelijks geldt van zijn voortdurend beklag over den omvang van zijn taak. Hij kan bijna geen brief beginnen of beëindigen, zonder melding te maken van zijn overstelpende drukte. Nu eens heet het: „Zóó kan en mag ik niet doorgaan. Ik moord mij af" (78), dan weer: „Wist ge..., wat dezer dagen door de enge sluizen van mijn hoofd moet, ge zoudt medelijden met mij hebben". (180), Ten slotte voelt hij zelf: „'tlijkt preutsch en pretentieus", altijd weer daarmee aan te komen (209).

Nu werd er ook inderdaad ontzaglijk veel van Kuypers arbeidskracht gevergd. De totale zenuwoverspanning van 1876 kwam niet zonder oorzaak. Meer en meer, naarmate Groen zich terugtrok, de ziel van heel de actie in kerk en staat, met al de

182 beslommeringen daaraan verbonden, moet hij tegelijkertijd wekelijks voor De Heraut, later nog dagelijks voor De Standaard klaar staan. Tusschendoor houdt hij lezingen en schrijft brochures. En toch is eigenlijk slechts „een snipperuurtje" beschikbaar „voor den politieken strijd, die op zichzelf, onder zoo ongunstige omstandigheden, meer dan een heelen mensch vordert". (63).

Want vóórop gaat zijn eigenlijke werk: tot 1874 is hij predikant van een groote-slads-gemeente. Als voor al wat hij deed, gaf hij ook hiers^oor den vollen inzet van zijn persoon. Maar het is geen wonder, dat het soms Zaterdagnacht 2 uur werd, eer de preek was opgeschreven en behoorlijk gememoriseerd!

Want Kuyper maakte werk van zijn preeken, en hij hield terdege rekening met zijn gehoor. Wanneer hij op Nieuwjaarsdag 1870 moet voorgaan in de Utrechtsche Janskerk, waar de ultra-behoudende, „conservativistische" aristocratie placht te verschijnen, kiest hij opzettelijk als tekst: Ziet Ik maak alle dingen nieuw! (74).

En bij het preeken kwamen dan nog de afmattende „bagatelles van het kerkelijk leven" (191), zooals „catechiseeren, bezoeken, kerkeraadsvergaderingen en commissorialen arbeid", kortom, „een bijna niet te torschen last". (181).

Zijn Utrechtsche predikantstijd werd bovendien verbitterd door de tegenwerking van zijn collega's, die, als het maar even kon, den rustverstoorder systematisch passeerden. Het is begrijpelijk, dat, na de rustige jaren in de pastorie van Beesd, deze tegenwerking, die hem „op elk gebied zocht te knakken en te nekken", zijn gemoed kwelde. „Waarlijk er is hulpe van den Heer noodig, om onder zooveel kwelling en vaak onedele practijk van menschen, die u straks zeer broederlijk de hand drukken, niet uit balloorigheid of op te geven of openlijk met hen te breken, terwijl toch beiden op mijn jaren voor mij een zedelijke zelfmoord zou zijn" (37). Groen, die 't nog wel erger gewend was, troostte hem met de opmerking, dat de kleingeestige tegenstand „een certificaat van pliglbetragling" mocht heeten.

Maar van zijn gemeenteleden, althans van een deel hunner, ontving hij ruimschoots sympathie. Het maakt zijn hart weer klein, wanneer zij hem op zijn verjaardag verrassen met „een prachtige pianino van de beste soort" (56). Vooral te Amsterdam waren er velen, die hem op de handen droegen. En daar de tastbare bewijzen van gaven! In 1872 kreeg hij, uit bijdragen van arm en rijk, ook van enkele niet-Amsterdammers (Groen schonk de vorstelijke som van f1250.—) niets meer of minder dan een huis aan de Prins Hendrikkade ten geschenke!

Kuyper hing aan zijn ambt met heel zijn hart. Hoeveel moeile heeft het hem gekost, er van te scheiden! Al was hij het met Groen eens, dat „de roeping van een predikant met die van leidsman eener politieke rigting onvereenigbaar" is (269), toen hij eenmaal, na zijn benoeming tot Kamerlid, voor de keus stond, viel hem die ontzettend zwaar.

Drie weken lang verkeert hij dan in pijnlijke onzekerheid. Aanneming, ook al staat hij er op, door emeritaat zijn radicaal met de rechten, daaraan verbonden, te behouden, beteekent het ©inde van zijn predikanlschap. Dat vooral weegt hem zwaar, temeer daar velen, die van zijn actie de bevrijding van het synodale juk vei"wachtten, hem tot blijven dringen.

Daar komt dan bij de onzekerheid, ook materieel, van de politieke loopbaan^ want de latere toestand was toen nog niet te voorzien en „een arm polilicus is vooruit reeds zedelijk verzwakt" (78). Bovendien (men zou het van Kuyper niet verwacht hebben) twijfelt hij aan zijn geschiktheid om op te treden als leider in de practische politiek, vreest zelfs, ook al in verband met de groote verwachtingen die men van hem koestert, voor een fiasco, dat in hem ook de partij zou treffen.

Maar vóór alles: hij is „zoo bang, om uit Gods weg te loopen" (277), wanneer hij zijn bediening neerlegt.

Zoo wordt hij heen en weer geslingerd in „groote zielsbenauwing" (278), die nog verzwaard wordt door de „kleine angsten" van eiken dag: „Wij zijn dagelijks bedreigd met een werkstaking op onze zetterij, ... Gisteren viel onze kindermeid met ons jongste kind van een hoogen trap en vandaag stak mijn jongen met een schaar een diepe wond tot op het been vlak bij mijn pols" (278). Schijnbare futiliteiten! Maar wie weet, hoeveel invloed juist zulke kleinigheden kunnen hebben in momenten van groote spanning, is den uitgever dankbaar, dat hij hier niets geschrapt heeft. Zij dragen het hunne er toe bij, ons Kuypers worsteling in heel haar omvang nader te brengen. Alleen de lectuur van een intieme briefwisseling kan dat bewerken.

Het heeft geen zin, om gissingen te gaan maken over wat er gebeurd zou zijn als Kuyper een andere keus gedaan had. Niet alleen onze politieke geschiedenis zou dan een niet te berekenen wending genomen hebben, ook Kuypers levensloop (hij overwoog, na eventueel bedanken, abstinentie van de politiek) en misschien zijn karakter zouden sdch anders ontwikkeld hebben. In verband met het laatste is althans merkwaardig, dat hij- als bezwaar tegen het optreden in de Kamer 'de over­ weging liet gelden: „Zal in die onheilige atmosfeer mijn ziel niet lijden? " (276), en daarnaast: „Er is zooveel in dat de verkeerde neigingen van mijn hart wel toelacht" (277).

Hoe het zij, 10 Februari 1874 (belangrijke datum in onze geschiedenis!) heeft Kuyper gekozen voor de politieke loopbaan. „Invitus accepi", telegrafeert hij aan Groen: tegen wil en dank heb ik aangenomen. Wat heeft tenslotte den doorslag gegeven? Wij weten het niet, maar iets er van schemert door in de volgende biecht aan Groen, twee dagen vóór de beslissing, die ik het liefst maar zonder verderen commentaar citeer: „Nog nooit nam ik gewichtige besluiten van dien aard, zonder een teeken van den Heer ontvangen te hebben. Juist daaraan dankte mijn vastheid van toon en zekerheid van tred haar oorsprong. Meest kreeg ik dat eerst in de akmè (d.w.z. 't hoogtepunt. H. S.) van mijn geestesspanning. Ge verstaat dat beiden der ziel, niet waar? die vrees om tegen Zijn wil te doen, uit Zijn weg te loopen en van Hem af te gaan" (284).

Kuypers vrees is beschaamd. Ons, die achter de dingen staan, kost het soms moeite, de toenmalige bezwaren en moeilijkheden op hun juiste waarde te schatten. Wat heeft het b.v. een voeten in de aarde gehad, eer De Standaard was opgericht! Uitvoerig lichten de brieven daar over in, met vele aardige bijzondei-heden. Zoo lezen we hier, dat het maar weinig heeft gescheeld, of het antirevolutionaire hoofdorgaan zou den naam gekregen hebben van „De Geus" of zelfs „Het Geusken"! Voor „De Geus" voelde Kuyper zelf het meest, maar hij zwichtte tenslotte voor de meening van de commissarissen en voor het advies van Groen, die dien naam te antipapistisch vond.

Ook toen het blad eenmaal op gang was, daagden telkens weer moeilijkheden op, vooral van geldelijken aard. Zoo zien we Kuyper, bij den overvloed van al zijn andere werk, bezig zich te verdiepen in gedetailleerde berekeningen over onkosten, salarissen, abonnementsprijs, enz. Alles kwam op hem neer!

Op de vergaderingen der commissarissen, van wie er nota bene één roomsch geworden en een ander uitgesproken contra-revolutionair was, ging het soms warm toe. De „aristocraten" willen het blad wel steunen, mits het in meer consei-vatieve richting gaat koersen. „Doen commissarissen dat", schrijft Kuyper, „dan verliezen ze hun hoofdredacteur" (263). Hij weet precies wat hij wil en wat hij waard is! Het was immers volkomen waar, wat Groen reeds in 1873 opmerkte: „Men leest De Standaard om te weten wat Dr Kuyper zegt en wil. Nietj bijna niet om den verderen inhoud. De exceptionele belangrijkheid van dit orgaan hgt in den Hoofdredacteur" (264, 269).

Maar ik moet mij beperken. De verleiding tot verder citeeren is sterk, want voor onze kennis, zoowel van Kuypers persoonlijke ontwikkeling als van zijn rol in de toenmalige kerkelijke en politieke verwikkelingen vloeit hier een rijke bron. Wat in groote lijnen reeds lang bekend was, komt hier eerst recht tot leven door een overvloed van détails, heet van de naald te midden van den loop der gebeurtenissen opgeteekend.

Kuypers verhouding tot confessioneelen, ethischen en modernen, tot conservatieven en roomschen (hoever was hij aanvankelijk nog verwijderd van het denkbeeld van coalitie!), zijn organiseering van de volkskracht, zijn allesbehalve gelukkig Kamerdebuut, en zooveel andere onderwerpen meer, zij komen hier in nieuw licht te staan.

Niet het minst ook zijn verhouding tot Groen. Maar daarover nader in een volgend artikel!


1) Briefwisseling van Mr G. Groen van Prinsterer met Di A. Kuyper, 1864—1876. Kampen 1937.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 januari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 januari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's