GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Armoede en Geestelijk leven.

II.

Tamelijk lang hebben we ons bezig gehouden met 'de teekening van het geestelijk leven. Toch niet tè lang, naar ik geloof, want een helder inzicht in den aard van dat leven is van het allergrootste belang, niet alleen voor het verstaan van ons onderwierp, maar voor heel de praktijk van onzen ambtelijken arbeid.

We wenden ons nu naar de andere werkelijkheid, die we noemden en 'die aangeduid wordt met den naam: armoede. We willen trachten, daarover sprekende als vanzelf iets van het verband tusschen die armoede en het geestelijk leven te schetsen.

Het Is weer uiterst moeilijk te zeggen, wat armoede is. We gebruiken ook dit woord immers in meer dan één beteekenis. Een man, die God niet kent als zijn Vader, is echt arm, ook al bezit hij milüoeaen. Een man en een vrouw, die den kinderzegen missen, lijden eveneens onder een bepaalden vorm van armoede. En een chronische zieke, ook al heeft hij overigens alles, niet minder.

Toch hebben we nu alleen dien bepaalden vorm van armoede op het oog, die bestaat, om het zoo concreet mogelijk te zeggen, in het niet voldoende hebben van eten, di-inken, 'kleeding, woning en wat verder tot het noodzakelijke levensonderhoud behoort.

Ook zóó is evenwel nog moeilijk aan te geven waar de grens ligt tusschen arm-zijn en niet-armzijn. Die grens immers verschilt naar gelang vaix woonplaats, cultuurniveau, persoonlijken aanleg, h u i s h o u d e 1 ij k e capaciteiten enz. 1)

Met al deze kwesties kunnen we ons en behoeven we ons niet in te laten.

We willen er nu met nadruk op wijzen, dat de visie op de armoede geheel en al bepaald wordt door de geloofsovertuiging, die het leven beheerscht.

Hecht men alleen aan de materiëele goederen in de wereld, dan is de kwestie van armoe en rijkdom er uitsluitend één van bezitten of niet-bezitten; dan zijn de armen zonder meer de ongelukkigen on de rijken de gelukkigen. ^)

Maar hoe fel de tegenstelling aldius wordt tusschen rijken en armen; hoe gloeiend de haat van do bezit-loozen tegen de bezitters ook wezen mag^ tóch zijn de beide groepen één ia levensvisie, één in levensdoel, één in den honger van het hart. Beide hebben alleen oog voor de materiëele goederen als basis van het levensgeluk. Beide zijn alleen uit op het verwerven of vermeerderen van het bezit. Beide dienen met denzelfden hartstocht denzelfden afgod. Ook over de werkelijkheid' der armoede moeten we het licht van Gods Woord opvangen.

En dan zullen we dat licht als vanzelf zien vallen, als W'6 ons scherp voor den geest stellen, dat Go'd aan al zijn kinderen een taak geeft. Aan allen! Allen worden opgeroepen tot den arbeid in Gods eeuwig koninkrijk.

Ja, allen worden opgeroepen in den arbeidsdienst; maar — eindeloos gevarieerd zijn 'de laken, die God zijn kinderen oplegt. Zie ze in gedachten naast elkaar staan: 'een minister en een waschvrouw; een visscher en een kantoorklerk; een polderjongen en een domiiié; een moeder van vele kinderen en een eenzame ongetrouwde en ge ontdekt aanstonds iets van de onvoorstelbare veelvormigheid.

Bovendien is ieders taak nog weer zeer vertakt en gecompliceerd. Ieder kind des Heeren heeft een veelvoudige taak. Hij moet in huwelijk en gezin; in kerk en staat; in bedrijf en sociale gemeenschap tegelijk den wil van zijn Vader volbrengen; overal de stem van zijn Vader hooren en volgen.

Maar hoe oneindig gevarieerd die taken van al die millioenen menschen ook mogen wezen, hierin zijn ze tenslotte één, dat hun 'diepste, gloeiende kern is: de dienst des Heeren, het •^'^olbrengen van Zijn wet. Al wat kinderen Gods hier op aarde doen, moet zijn een bepaalde wijze van den HEERE dienen.

Die taak is zoo geweldig en alles omvattend in het leven der kinderen Gods, idat Jezus Christus om de getrouwe, gespannen vervulling van die taak ons laat bidden in de drie eerste beden van het Onze Vader.

Ja, laten we dat weten, in die beden gaat het erom, dat wij onzen Vader vragen, smééken, ons de groote genade te willen schenken van Hem te mogen dienen overal, altijd', met alles wat we zijn en hebben.

Magistraal heeft de Heidelbergsche Catechismus 'die kern der beden gegrepen en vertolkt.

Voor de vervulling van die taak hebben we alles, alles noodig, moeten we alles, alles ontvangen. En alleen de Vader Zelf kan ons dat geven. We hebben noodig: wijsheid, liefde, kracht, geloof, volharding en nog zooveel meer.

En zie, voor de vervulling van onze taak hebben we óók noodig: brood, kleeding, een huis — in één woord al die dingen welke we onze levensbehoeften noemen.

Ja, gij weet het evengoed als ik, dat de vervulling van onze taak heel dikwijls het door God gewilde middel is om onze levensbehoeften ons te verschaffen. In den weg van getrouwe plichtsbetrachting mogen we dikwijls „ons eigen brood verdienen". Maar dit element kunnen we nu buiten beschouwing laten — het is voor ons onderwerp op dit moment van geen belang.

Wat we wel moeten vasthouden is, dat we voor de vervulling van onze levenstaak levensbehoeften noodig hebben! Rustig mogen we dit zeggen, want Jezus Christus heeft het Zelf ons voorgezegd. Als Hij in de bergrede zijn discipelen er op' wijst, dat ze nooit bezorgd mogen zijn over eten, drinken of kleeding, dan betuigt Hij: Uw hemelsche Vader weet, d a t gij al deze dingen behoeft, s) Dit verband tusschen de door God gegeven taak èn onze levensbehoeften wordt ook weer zoo prachtig in het Onze Vaddf tot uitdrukking gebracht. In 'de drie eerste beden, zoo zagen we, vraagt Gods kerk om getrouwe ambtsvervulhng. En zie, oogenblikkelijk daarna volgt als vierde bede: Greef ons heden ons dagelijksch brood.

De werkers in Gods wereldwijngaard gevoed worden, dan kunnen ze werken. moeten

D'6 soldaten in het Koninkrijk Gods moeten proviand ontvangen, dan alleen kunnen ze strijden. *)

Maar nu zien wij in de werkelijkheid ook van het christenleven, dat die levensbelioeften dikwijls ontbreken.

Ja zeker, ze worden dan misschien, ja zelfs dikwijls tóch wel weer verschaft, maar vóórdat ze verschaft kunnen worden is er toch éérst het moment, waarin het brood er niet meer is en de kleeding ontbreken gaat.

Bovendien kwamen vóórdien de dagen, waarin de armoede dreigend naderbij kwam en blijven nadien de tijden waarin niet het zei f-v e r d i e n dl e brood W'ordt gegeten, terwijl soms o zoo lang niet voldoende aanwezig is wat werkelijk noodig is; een tijd, waarin dat wat noodig is altijd iels of zelfs veel méér blijft dan dat wat feiteUjk aanwezig is.

En dan is er de armoede! De armoede, die — we weten het uit Christus' eigen mond — altijd blijven zal in deze wereld. De armoede, die we altijd moeten blijven bevechten, zonder ze ooit volkomen te zuUen overwinnen.

In 'deze wereld, waar de zonde niet ten volle uitbarsten kan, maar waarin ook de genade haar schoonsten luister nimmer bereiken zal;

in 'deze wereld waar de gemeene gratie de doorwerking der zonde en het gemeene O'O'Td'eel de doorwerking der gen a die weerhoudt; in 'deze wereld zal, hoewel Christus voor de Zijnen alles heeft verworven en zij in Hem alles bezitten, de armoede blijven knagen aan veler bestaan, al zal die armoe ook altijd weer bestreden en telkens ook overwonnen mogen worden door Gods genade.

Zoo komt 'dan armoede in het leven der geloovigen.

En dan moet ook het komen in, het lijden onder, het doorworstelen van die armoede een moment W'orden van het geestelijk leven. Dat is een geweldige taak.

Want m de armoe doemt het gevaar 'op-, dat heel 'de ziel zich werpt op het geld en het goed zonder meer. Juist omdat men het missen moet, wordt het al grooter en heerlijker en begeerlijker: Dan wordt al het 'denken en zoeken en worstelen opgejaagd en beheerscht door de hunkering naar wat men niet heeft en toch zoo graag bezitfcm zou. Dan komt ongemerkt de afgodendienst van bet goud met de bitterheid, de opstandiiglheid en den wrevel, die altijd 'dien 'dienst vergezellen. En tóch: óók de armoe moet worden een moment in het geestelijk leven.

Dat wil zeggen: er moet komen het aanvaarden van de armoe uit 's HEEREN hand! Er moet komen het ontdekken van den Levenden God ook in het gebrek! Er moet komen het waarachtige belijden, dat God goe'd is, dat Hij Vader blijft ook als Hij ons voor langer of korter tij'd het brood onthoudt.

O ja, er kunnen allerlei „oorzaken" zijn voor die armoe. Er kan onrecht zijn, dat het gebrek veroorzaakte. Er kunnen menschen zijn, die mee-

d'oogenloos hel brood afnamen. Er kan zijn een maatschappelijke onlreddering door de dwaasheid der menschen ontstaan of bevorderd. Ja, dat kan er zijn en dat kan en mag gezien en gecritisèerd worden, maar vóór alles, ónder alfes, boven alles moet er komen het zien van den Vader, het b 1 ij V e n erkennen van Hem als den eenigen, rechtvaardigen God! Dan wijken alle „omstandigheden" ver weg. Dan is er de open hemel en het zien boven dit leven en boven dezen tijd uit. Dan is er het geloof, dat ook de armoe draagt in het licht des HEEREN.

Dit moet de Kerk zeggen en altijd wéér zeggen. Dit is haar eerste, fundame.nteele boodschap. Als die boodschap niet voor alles wordt gebracht door de Kerk in haar ambtsdragers, dan vernietigt zij zichzelf, voor zoover het haarzelf betreft. Wee als ze begint met het z.g. „sociale Evangelie" en het „sociale Christendom".

Dan wordt ze een imiLatie-w«rkverschaffing, een dependance van „maatschappelijk hulpbetoon" en dan nog wel een zeer slechte!

Als die boodschap niet wordt aanvaard, dan kan de Kerk niet verder gaan. Ze kan dan wel veel geldgeven en nog veel meer, maar dan heeft ze haar doel niet bereikt. Of liever, dan bereikt Christus in haar zijn doel niet. ^)

Als die boodschap wèl aanvaard wordt, dan kan er gebeden worden om opheffing van de ellende, ja, maar dan ook alléén!

Als die boodschap wèl aanvaard wordt, dan, maar ook niet eerder, kan er gevochten worden om de armoede te overwinnen!

Deze boodschap moet de Kerk brengen. De Kerk ook in haar diakenen. Want ook de diakenen moeten het Woord brengen, dat is ook van al hun arbeid de eigenlijke kern.

Neen — de Kerk moet niet zielen „psychologisch benaderen" en „psychologisch bewerken". Ze komt er niet met „warm menschelijk medeleven". Ze mag niet werken met dien „godsdienst", die als „opium" de zielen der armoelijders verdooft. De Kerk heeft alleen maar een boodschap van den Levenden God!

Die boodschap is liet grootste geschenk dat de HEERE aan armen geven kan. Wat is er grootscher, heerlijker dan dat wij óók in onze armoe blijven in de hand van onzen Vader?

Laat anderen lasteren: het is een wisseL trekken op de eeuwigheid — wij weten, dat het is het vinden van den hoogsten rijkdom midden in den tijd.

Laat anderen schimpen, dat het armelijk gebazel is — wij weten dat het is het hooren van de stem van den Eeuwigen Vader.

Laat anderen mompelen over levensbeknotting en levensafslomping — wij weten, dat het aanvaarden van cUe boodschap is de hoogste levensspanning, de rijkste levensblo ei.

Neen het hooren en aanvaarden en vertrouwen van den Levenden God midden in, midden onder de armoede is niet het slaafsche bukken van den slappeling, die de vuist niet meer ballen kan i— neen, hel is de koninklijke vrijheid van hel koningskind, dat zijn Vader heeft gevonden, bij Wien hij zich veilig weet eeuwig en altoos.

Als die boodschap wordt aanvaard, dan is de arme een „arme van geest". '^) Dat wil zeggen, dan heeft hij zijn armoe gedragen opgenomen in zijn leven met God^ dan doorlijdt hij die in de gemeenschap des Vaders, des Zoons en des HeiUgen Geestes. En dan is ook voor hem het woord van den Heiland: zalig zijn de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.


1) Vgl.: Dr H. Visscher, Het Probleem der Armoede, Utrecht, G. J. A. Ruys, 1911, p. 5 v.v. 2) Vgl: Dr J. A. C. v. Leeuwen, Armen en Rij ken, Kampen, J. H. Kok, p. 12 v.v.

3) Matth. 5:32. Nog dikwijls wordt het volgende vers: „Maar zoekt eerst het koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden" zoo opgevat, alsof onze kracht, onze aandacht, onze tijd verdeeld moeten worden over twee belangen: het Koninkrijk Gods en onze tijdelijke, lichamelijke behoeften. Dit vers zou dan zeggen in welke rangorde we die belangen moeten behartigen. Deze gedachte is beslist onjuist. We hebben maar op éen ding te letten, éen ding te zoeken, éen taak te vervullen: het zoeken van het Koninkrijk Gods en Gods gerechtigheid. Daarmee is ons ganschè léven gevuld. We moeten die zoeken in ieder uur, in elke omstandigheid, op ieder terrein. „Al deze dingen — eten, drinken, kleeding — zullen er als iets bijkomstigs voor u aan toegevoegd worden !"

4) Zoo gezien valt er licht op de volgorde der gebeden: Eerst bidden om trouw te mogen dienen, dan vragen om de gereedschappen noodig voor dien dienst, dan smeeken om vergiffenis voor de gebreken en tekortkomingen in dien dienst (vergeef ons onze schulden).

5) Dit hioet niet worden misverstaan. Ook wanneer die boodschap niet wordt aanvaard, wordt toch een „doel" bereikt. Er komt verharding, al meer, ten slotte het eeuwig oordeel. We gaan hier evenwel uit van de geopenbaarde dingen, en dan weten we dat Christus in zijn kerk en door zijn kerk de menschen meenens roept. „Zoovelen als er door het Evangelie geroepen worden, die worden ernstiglijk geroepen. Want God betoont ernstiglijk en waarachti'glijk in zijn Woord wat Hem aangenaam is, namelijk, dat de geroepenen tot Hem komen". Dordtsche Leerregels, III/IV § VIII. 6) Algemeen is de overtuiging, dat met dit woord in eerster instantie „gewone" armen zijn bedoeld. Het moet niet zonder meer „vergeestelijkt" worden. Dit woord „arme" is eigenlijk „bedelaar", de man dus die naar ondersteuning hunkert. Vgl.: Prof. Dr J. Ridderbos: „D e „armen" en „z.a chtmoedigen" in het Oude Testament", p. 20. Hij schrijft dat we bij het lezen van dit woord armen zeker geen recht hebben „dit zonder meer geestelijk te verstaan". We hebben integendeel wel in het oog te houden, „dat de Oud-testamentische grondgedachte van het aldus vertolkte woord allereerst wijst op den arme en ellendige in letterlijken zin, en inzonderheid op den verongelijkte en verdrukte die zichzelf niet aan zijn recht kan helpe n". Vgl. ook: Dr H. N. Ridderbos, De strekking der Bergrede naar Mattheus, p. 90. Het woord „arm" moet z. i. „in de eerste plaats in socialen zin worden opgevat: arm, onvermogend"; en Dr J. A. C. Leeuwen, Arm en e n R ij k en, p. 33 : „En zoo zijn d e a r m e n, die Jezus volgens Luc. 6 zaligspreekt, dezelfden als de arme n van geest van Matth. 5. Hierbij moet de sociale positie, een naar de wereld nederige en behoeftige staat volstrekt niet weggedacht; de nadruk mag niet eenzijdig en uitsluitend vallen op armoede van geest; wel degelijk geldt dit woord de armen, maar dan zulke armen, als Jezus om zich heen zag onder zijn discipelen, en die in hun armoede en ellende zich buigen, tot Hem de toevlucht nemen. Om het te zeggen met de woorden van Calvijn: „Christus spreekt zalig, die door rampen gedrukt en bedwongen, zich geheel aan God onderwerpen, en innerlijk vernederd zich verlaten op Zijne hulp. Er is geen twijfel aan of zij worden arm genoemd, die door tegenheden worden gedrukt en beproefd"."

't Gaat dus over „gewone" armen, maar die in hun armoede naar God gaan, hun armoede zien in het licht des ge- j loofs, haar opnemen in hun op den HEERE gerichte leven. Dit laatste tot uitdrukking te brengen is ook de bedoeling

van de toevoeging „van geest" in „armen van geest". Door dit woord wordt niet één soort armoede gesteld tegenover andere. B.v. arm „in geld"; arm „aan geluk" t.o. arm „van geest". „D. Zusatz z^ nvsv/iazt bewirkt nirgend im A. T., dem er entstammt eine Beschrankung, sei es durch Unterscheidung der Innerlichkeit od. der Bewusstheit von der Unbewusstheit od. gar durch Beziehung des xco nr. auf d. neutest. Heilsgabe ". , .Geest" is in deze verbinding „stets d. Menschen tiefste Innerlichkeit, in der er unter seiner Lage leidet od. bis wohin d. Leid seiner Lage dringt u. ihn bedrückt, so dass er nicht eine Beschrankung, sondern eine Verstarkung ausdrückt". Cremer-Kögel, a.w., p. 969. Het woord „van geest" is dus een versterking en verdieping van 't begrip. Iedere, , armoede" kan er een „van geest" zijn als ze n.l. zuiver resoneert in het op God gerichte leven. Bedoeld worden menschen, „die in ihrer Innerlichkeit, wo d. Selbst beziehung zu Gott wurzelt, unter d. Drucke von Entbehrung u. Bedürftigkeit leiden, ohne dass darum diese Bedürftigkeit slechterdings nur geistiger Art zu sein braucht"; id., p. 937. „'VVeder d. Obj. nach d. Gebiet d. Mangels wird mit T: (Ö TzvEvfcazi bezeichnet, sondern es ist dav auszugehen, dass zunachst.... d. aussere u. innere Lebenslage als in Uebereinstimmung gebracht werden ". Het zijn menschen, „die innerlich in d. Quellort ihres gottbezogenen Lebens unter d. Entbehrungen leiden, die ihre Lage mit sich bringt; sie haben nichts anderes, als dass sie ihre Zuflucht zu Gott nehmen u. auf dessen Hilfe warten", p. 938.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1938

De Reformatie | 8 Pagina's