GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een Martelaarskroon voor Joris Praet, door Hendrika Kuyper-van Gordt. — J. H. Kok, Kampen.

Een bijzonder boek.

De plaats die mevrouw Kuyper—van Gordt in de rij' onzer auteurs inneemt behoeft niet meer bepaald te worden. Zij is daarin ongetwijfeld een der eersten. Een boek van haar — hoe verwacht men dat met spanning!

Na „Het zonnetje in het paradijs" schreef zij geen roman meer. Slechts novellen en fragmenten verschenen er van haar.

En nu is dan dit nieuwe boek uitgekomen. Het uiterlijk is keurig verzorgd De mooie en rustige illustraties vormen één geheel met het verhaal.

Een boek van mevrouw Kuyper—van Gordt leest men niet vluchtig. Dat is eenvoudig niet mogelij'k. Iedere zin vraagt onze volle aandaoht. Want m deze klare, gedragen volzinnen staat ieder woo'rd op de juiste plaats. Wat is het een genot om dit proza te lezen! Men proeft zin voor zin, men, geeft zich gevangen onder dit zeer bijzondere werk, dat zoo in alle deelen een eigen oachet heeft. Nergens „haakt" het. In een rhythmischen cadans rijen de woorden zich aaneen, zoo gemakkelijk en licht alsof het schrijven geen inspanning heeft gekost. En toch, wat is dit werk bezonken en overwogen!

Men kan bij de beoordeeling van mevr. Kuypervan Oordt's werk vaak de opmerking lezen dat het gegeven, het verhaal, eigenlijk maar in de tweede plaats komt. De autrioe zou zich geven in de beschrijvingskunst, en de handeling zou maar een' ondergeschikte plaats innemen. Oók in dit laatste boek.

Nu geloof ik stellig dat men mevrouw Kuypervan Gordt met deze meening onrecht aandoet. In „Ben martelaarskroon voor Joris Praet" zit een dramatische verwikkeling, die onweerstaaiibaaï en zeker als stuwkracht werkt. Niets uit het boek kan in dit plan gemist worden.

Het is niet gemakkelijk, om het „verhaal" na te vertellen. Het stille, doode stadje waarin dit alles zicli afspeelt, is méér dan decor. Hlet is de vei-< klaring van alles. In geen andere omgeving kon deze geschiedenis gebeuren.

Ze leven daar in een nauw verbond, de oude aristocratische families Praet, (ïi'auwenhingst en Visser. Geld is er niet, traditie zooveel te meer. Uiterlijk onbewogen verloopt in het groote huis, de glorie van weleerj het leven van Stephanie met haar moeder Anna en oom Joris. Deze menschen wijden zich aan den eeredienst van het verleden. Met welk een groote, kracihtige liefde houdt Anna Praet het oude huis in stand! Sober tot het uiterste leven zij', om den ouden naam en de glorie van de familie te kunnen handhaven.

In dezen gesloten „clan" komt geen vreemde. Daar détonneert ieder, die er niet bij' hoort. De broers Klaphek worden er nieuwbakken burgerjongens. Amieke, het meisje van den ten doode opgeschreven Edmund Grauwenhingst, verschij'nt en verdwijnt als een ééndagsvliegje. In een andere omgeving gezien zou men Koos en Cor Klaphek flinke, aardige jongens genoemd hebben^ en Amieke een vlot kind.

En daarom is dit alles gedoemd tot verd'wij'ning. De families sterven uit, de oude huizen worden bouwvallig.

Het kan niet anders, het is de loop der dingen. Heel merkwaardig is de figuur van Joris Praet. Hoe fijn en knap grijpt de schrijfster aan het begia van het boek even terug tot Joris' kinderjaren.

De kleine Joris zit op een staofje, en luistert naar de gesprekken der groote mensohen. Na Komijn, de dochter van den tuinman, brengt wat van de slacht. Maar ze brengt méér. „Iets dat het hoofdkaasje, de krabjes, de kluifjes, in waardij verre te boven moest gaan. De gave namelij'k hareir profetieën". De goedige mijnheer Praet behoeft niet te trachten, Na's woordenvloed te stuiten.

„Joris speelde niet, hij school achter de theestoof weg en luisterde af wat Na zeide. In zijn kopje vielen de beelden gebroken binnen, gelijk gezichtsbeelden in 't prille kopje van een veulentje, dat men, voorzien van een hoofdstel met oogkleppen, door een brandenden baaierd voeren zou. Hij hoorde van een God, die zich grimmig vertoomt; men moest voortdurend maar roepen: „Bergen, valt op ons". Er moest ergens een groot kwaad gebeurd zijn, dat moest nog gestraft worden, en het wachten op die straf was eigenlijk het allerergste; men zou haast blij wezen, als 't maar gebeurd was, hoe vreeselijk het dan. ook wezen mocht. Maar het wonderlijke was, dat toorn en straf vlak vóór Na schenen op te houden, zoodat zij er nog precies buiten zat, gelijk een mensch veilig zit onder een afdakje, en vlak voor zijn voeten slaat een moordende hagelbui neer. Want Na zelf werd in 't minst niet akelig van de dingen die zij zeide; zij sprak over den God der wrake en over de plaats des eeuwigen afgrijzens met ee'n fikscho stem. Het woord' afgrijzen was Joris een vreemd brok in zijn kinderlijk begrip. Doch hij besefte dat het moest beteekenen: niet bij Jezus zijn."

Onuitwischbaar zijn die indrukken voor Joris Praet. Niemand doorgrondt wat er in dezen extatischen man leeft, met zijn sombere, zwarte oogen. De familie is het er over eens dat Joris een tikje malende is op 't punt van godsdienst. Maar Phaantje kent haar oom. En ze weet met angst, hoe hij onder den invloed staat van „'t volk van de Schrikkelpoort". Die invloed zal hem tenslotte bijna doen ondergaan in een soort godsdienstwaanzin, wanneer hij meent zich als martelaar te moeten offeren voor de zonden van het stadje. Maar de genade van Christus is sterker dan de duistere ban van Joris' kinderjaren. Aan het einde belijdt Joris Praet het: „Christus is het, die de zonden vergeeft."

Hoe prachtig is de schrijfster in haar ironie, als zij „het volk van de Schrikkelpoort" teekent! Zij heeft hen doorgrond, in hun zwoele overgeestelijïheid, die tenslotte zeer vleesohelijk is. „Niemand zou kunnen zeggen waar de lui van de Schrikkelpoort, religieus gesproken, onmiddellijk vandaan kwamen. Ze moesten wel van Protestantsche herkomst zijn. Maar nu leken het schuitjes, welke, losgeslagen en op drift geraakt, zinloos klotsebotsen tegen mekaars boord in een duister water. Ze hadden een soort Oud-Testament van eigen redacüe, waarin met name Salomo's Hooglied de voorkeur genoot, en een Apocalypse van particuliere uitlegging, rijkelijk aangevuld met bevinding.

Hoe kan een man als Joris Praet zoo onder den invloed' raken van deze menschen? In de sfeer van het doode stadje is dit volkomen aanvaardl- " baar. Hier nemen de dingen andere vormen en verhoudingen aan, zooals de schaduwen achter

een kaarsvlam grillig en grotesk op den wand vailen.

En daarom, hoe veelbeteekenend is het hoofdstuk dat tot titel draagt: „De doode kleine stad"! Een klein kunstwerk op zicli zelf vormen deze vijf Jjladzijden. Een donkere, geheimzinnige schoonheid gloeit door de woorden heen. Men leest en herleest het, en voelt de beklemming van onuitgesproken dingen. Wel verre is het er vandaan, dat dit hoofdstuk gemist had kunnen worden! Het geeft de sleutel tot het verhaal. Hierin spreekt de schrijfster het uit: „De geest der doode stad iiweekt zonderlingen". En hoezeer mevr. Kuypervan Oordt ook haar liefde geschonken heeft aan deze menschen en hun huizen, zij' moet het erkeiuien aan het einde van dit hoofdstuk: — „De doode stad is niet goed meer, voor niemand; al te zeer is haar üj'd voorbij. Zij' deugt nliet meer, noch voor de zwakken, noch voor de sterken. De sterken staan tegen haar op-, de zwakken worden zwakzinnig, "

Dit hoofdstuk behoort, met „De geschiedenis van Amieke", tot de beste gedeelten van het boek. Men zou nog veel méér willen citeeren, om toch een diuidelijk beeld te: geven van de schoonheid van dit werk. Hoe is elk détail verantwoord! Hielr is iemand aan 'het woord, die „het heerlijk ambacht" volkomen beheerscht.

We kunnen ons indenken, dat een auteur, die het •werk van mevr. Kuyper—van Oo!rdt leest, tot een oonlrontatie komt die hem tot zichzelf doet zeggen: „nu, leg jij je pen maar neer!" Tot zijn troost moge hij dan echter bedenken dat een madeliefje evenveel recht tot bloeien heeilt als ©en orchidee. Madeliefjes zijn zelfs voor méér menseben bereikbaar.

Met „Een martelaarskroon voor Joris Praet" heeft mevr. Kuyper—van Oordt onze Christelijke letteren zéér verrijkt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juni 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juni 1939

De Reformatie | 8 Pagina's