GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Voor de dooden doopen".

Ds J. J. Bouwman (Almelo) schrijft in „Almelosche Kerkbode":

In Afl. 5 van jaargang XI van "t Geref. Theol. Tijdschrift geeft Ds K. van Dijk een merkwaardige verklaring van 1 Cor. 15 : 29 : Anders wat zullen wij doen, die voor de dtooden gedoopt worden; indien de dooden gansohelijk niet opgeweikt worden, waarffm worden zij ook voor de dooden gedoopt.

Hij geeft ivan die tekst de volgende vrije vertaling: Immers, die zich door den doop laten inlijven bij de 'diooden, wat zullen zij voor baat daar bij hebben. Want als er in het geheel geen dooden wpgewekt worden, wat geeft het, dat zij zich door den doop daarbij, laten voegen.

In 'Gorinthe zegt Ds van Dijk, waren er menechen, die zeiden: dood is dood, er is geen leven na dit leven, met den dood houdt alles op. De Christus is niet opgestaan. Hij is dood. Verlorenen, dooden zijn zij, die in Christus ontslapen zijn.

Door zich te laten doopen, wordt iemand overgebracht naar een bepaalde gemeenschap. Worden wij gedoopt in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, dan komen wij met Vader, Zoon en Heilige Geest in gemeenschap.

De doop, die in gemeenschap stelt met den Christus, brengt dus, als er toch geen opstanding der dooden is, niet in gemeenschap met den levenden Christus en met de levenden door Hem, maar met den dooden Christus en met de dooden. Zij laten zich in den doop bij de dooden inlijven. Zij behooren bij de dooden.

Verder vraagt de Apoistel: gij laat u dbopen voor de dooden, wat hebt giji er aan, dat gij u bij de dooden laat inlijven, wat bereikt gij' daarmee? Niets natuurlijk. Het is dwaasheid. Zij' hebben dan aan hun doop niets.

De conclusies' van den Apostel, waartoe hij de loochenaars van de opstanding vril brengen, zijn deze: Wij ontkennen de opstanding der dooden. Als wij ons laten doopen, dan laten wij ons bü de dooden inlijven. Daar bereiken wij niets mee. Onze loochening van de opstanding moet ons took brengen tot he( breken met den doop.

Uit de loochening van de opstanding volgt dus derhalve niet alleen, dat de mensch nog in zijn zonden is, dat de gestorvenen verloren zijn, maar ook dat het onzin is zich te laten doopen.

Het geloof aan de opstanding uit de dooden is ook lonmisbaar voor een rechte waardeering van den Heiligen Doop.

Ds Bouwman voegt hieraan toe:

Het schijnt mij' een prachtige verklaring te zijn. Ook ik ben benieuwd wat anderen van deze verklaring zullen zeggen.

Onderlinge verzekering etc.

Ds A. M. Boeijinga schrijft in „Haarlems Kerkblad":

Ik opperde de vraag hoe Friesland Noord, dat nimmer wilde mee doen. aan het stelsel van onderlinge samenwerking voor het jaarlijks 'verkrijgen van de noodige emeritaatsgelden, er toe kan komen nu in eens nog een heele stap verder te gaan door met een levensverzekering in onderhandeling te treden.

Dr van Es ant'wioordt daar nu op in het „'Kerkblad van Leeuwarden":

„Wat tot overweging van den weg der verzekering leidde, was behalve een schrijven van de Amsterdamisohe Maatschappij ivoor Levensverzekering, een daarvan geheel onafhankelijke wensch van een der Noord-Friesche classes om een methode te zoeken, waarbij een meer jaarlijksche stabiliteit in de uitgaven van artikel 13 kwam. Reeds in 1924 werd ernstig over een andere methode nagedacht. En de nu in Friesland Noord 'overwogen methode is geheel in lovereenstemming met ide altijd door ons gehandhaafde beginselen."

Dit laatste bestreed ik juist.

Daariom 'had ik graag gewild dat Dr van Es die overeenlstemming maar niet slechts in een eenvoudig 'Zinnetje 'had geponeerd, 'doch meer nadrukkelijk en uitvoerig 'had uiteengezet.

Nu zegt hij alleen, ter verklaring 'van de uitzonderingspositie tot nu toe door Friesland Noord ingenomen :

„Dat we niet met de methode der andere s-smodale ressiorten accoord gingen, was' onder andere omdat we er een 'verkapte generale kas in zagen, en we 'daarvan een stijging der uitgaven verwachten en deze methode den grooteren en financieel sterkeren kerken ten koste van de kleinere en financieel zwakkere ten goede kwam."

Dat inzioht van „een verkapte generale kas" is zeker 'onjuist gebleken.

En was er voorts inderdaad geen bezwaar, ontleend aan de „beginselen" van Utrecht (1905)?

Want, nog eens, 'dan zou 'dit bezwaar thans zeker op Friesland's eigen hoofd gaan neerkomen.

Over de kosten van een echte verzekering, gelijk Friesland nu ivoor heeft, zegt Dr van Es :

„Dat 'de invoering van verzekering •—• dat wil zeggen echte verzekering, niet maar een „dusgenaamde" — groote financieele inspanning vereisoht, is juist. Doch niet omdat de verzekering op zich zelf zoo duur is, gelijk Ds B. meent, maar 'omdat er een bijna 40jarige aohterstand is in te halen."

Tk wil 'Dr van Es niet ontmoedigen, doch mijn herinnering zegt me, dat de classis Leiden (misschien was het wel 'heel Zuid-Holland Noord) indertijd eens bezig is geweest met een verzekeringsmaatscharppij; •dooh de te hooge kosten hebben 'die op niets doen uitloopen.

Met 'belangstelling zal ik echter het verloop In Friesland blijven volgen.

DSoeilijkheden van groote kerken.

In terugslag op een publicatie van ds Meima, die een lijstje publiceerde van kerken, welke meer dan 1500 zielen aan één predikant ter bearbeiding lieten, en ter verklaring van dit euvel schrijft ds Oussoren in „Zeeuwsche Kerkbode":

Z'oo 'denk ik in de eerste plaats' aan de breede •z 10 o m in iedere kerk van menschen, die niet meeleven. 'Gensureeren kan men ze niet, want ze komen nog ter kerk. Maar meevoelen, meeleven, meebidden, dat doen ze niet. Is er in een ikleine 'kerk een kleine 'Zoom, in grootere kerken is die zoom naar verhou- 'ding in den regel veel grooter.

Daar is voorts de trek van velen van het plattelau'd naar de stad van diegenen, die geen werk hebben. Het is bekend, hoe in de steden 'de verzorging 'der werkloozen meestal beter is dan in 'de dorpen. Is het wonder, dat ivelen de stad prefereeren. Maar wat is 'het gevolg? Dat de draagkracht der stadskerken zwakker wordt in verhouding met de 'dorpskerken. Feiten, 'die een kleine gemeente in 'den regel niet kent.

Voorts is daar de omstandigheid, dat de fabrieken in de steden maken dat er zeer velen zijn, 'die 'daar hun brood verdienen. Trouw meelevende broeders en zusters. Maar in den regel is het ook weer zóó, dat zulk een bevolking niet de meeste draagkracht bezit. Men versta mij goed: ik weet, dat zulk een bevolking meestal te prefereeren is boven een bevolking met hooge 'hoeden en witte vesten. Maar al doen die broeders en zusters wat ze moeten 'doen, toch is hun kunnen beperkt.

Voorts is 'daar in de groote gemeenten een kring die de kerk —' nu ja — ziet als 1 e V e n s f r a n j e. Ze zouden wel kunnen steunen. Maar och.... hun hart brandt niet 'van liefde voor des Heeren dienst. Ze 'betalen ihim eenmaal vastgestelde bijdrage en daaraan mag niemand tornen. M is 'Zulk een bijdrage 'ook slechts een fractie van hetgeen ze ziouden moeten 'betalen, om geen diefstal te plegen jegens de kerk, ze doen het niet. Daarmee uit.

Voorts schrijft ds Oussoren over den duurderen bouwgrond, het duurdere leven en het verschil in begrooting tusschen stadskerk en dorpskerk. In de dorpen is het traktement een van de grootste posten, in de steden slechts een gedeelte der totale begrooting. De kerk van Middelburg, aldus ds Oussoren, zou juist voor het bedrag, dat zij opbrengt voor de Zending, een derden dienaar des Woords kunnen beroepen. Overigens onderschrijft ds Oussoren den regel, dien ook ds Meima stelt: voor één predikant niet meer dan 1000 zielen.

Verbond en verkiezing.

Dr S. U. Zuidema schrijft in „Kerkblad der Geref. Kerken in Nederlandsch-Indië":

Het is een droevig teeken van verval, wanneer men lichtzinnig den doop toedient aan ieder, die in het doophuis wordt ingedragen, hoe nauwgezet men dan voorts nog oordeelen moge over den toegang tot het Heilig Avondmaal.

Op dit punt heerscht in onze kerken hartroerende eenstemmigheid. Andererzijds wordt de schriftuurlijke grondgedachte, dat de geloovigen en hun zaad tot het genadeverbond behooren, afgegrensd, maar nu naar

binnen, tegen de idee, dat alleen de geloovigen tot het genadeverbond zouden behooren, en zouden deelen in de weldaden des verbonds. Ook op dit punt heerscht in onze kerken volkomen eenstemmigheid. De Doopersche en piëtistische gedachte, dat alleen zij, die tot bekeering en geloof gekomen zijn, tot de ware bondelingen gerekend mogen worden, is in strijd met de Heilige Schrift. Naar deze leer wordt niet ernstig rekening gehouden met de duidelijke uitspraak der Heilige Schrift, dat geloovige ouders zich verzekerd mogen houden, dat God Zijn verbond niet enkel met hen persoonlijk, doch ook met hun kinderen heeft opgericht.

Zoo behooren tot het genadeverbond niet enkel do geloovigen, maar ook hun zaad; niet alle menschen, maar enkel de geloovigen en hun nakroost.

Daarna stelt dr Zuidema de kwestie van verkiezing en verbond. Dienaangaande merkt hij op:

Het zou zeer eenvoudig zijn, en onze aangeboren zucht naar een sluitend systeem in het gevlei komen, indien nu al degenen, welke tot het genadeverbond behooren, ook uitverkorenen zijn. Zooals dezelfde zucht tot het sluitend systeem eveneens bevrediging vindt, indien wij omgekeerd mochten denken, dat alleen de uitverkorenen tot het genadeverbond behooren.

Ongetwijfeld zijn allen, die waarlijk gelooven in Jezus Christus als in hun Zaligmaker en in het Woord van het evangelie, uitverkorenen. Hierover laat de Bijbel geen twijfel. Evenmin, wanneer het gaat over de vraag, of alleen de uitverkorenen geloovigen zijn.

Maar zoo eenvoudig ligt het niet wanneer wij het verband tusschen uitverkiezing en genadeverbond in beschouwing nemen.

Wie zou durven beweren, dat allen, die gedoopt zijn, omdat zij kinderen van geloovige ouders waren, dientengevolge ook uitverkoi-enen zijn, vergist zich deerlijk, kweekt een valsche, goddelooze gerustheid, geeft aan den doop een beteekenis, welke hij niet heeft, komt in strijd met de doorloopende leer der Heilige Schrift. We noemen nu maar enkel Ismaël, van wien de Schrift vermeldt (Genesis 17), dat hij besneden werd naar het Woord des HEEREN, maar van wien de Bijbel even nadrukkelijk leert, dat hij niet is uitverkoren.

En wie vanuit den anderen kant zou zeggen, dat alleen de uitverkorenen tot het genadeverbond behooren, die komt eveneens in botsing met de Heilige Schrift, b.v. met de besnijdenis van Ismaël, met het verschijnsel van de afvallige kinderen des verbonds, waarover de Bijbel op menige bladzijde spreekt, en dat door de ervaring eeuwenlang gestaald wordt. „Het zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn": dit woord van den apostel Paülus laat aan duidelijkheid niets te wenschen over.

Zoo staan wij voor het niet te miskennen feit, dat in deze bedeeling niet alleen uitverkorenen tot het genadeverbond behooren, en dat niet alle bondelingen uitverkorenen zijn.

De oplossing ziet dr Zuidema in de formule: ., het genadeverbond niet buiten de verkiezing". Hoe hij dat bedoelt blijkt uit volgende opmerking:

Wij mogen nooit vergeten, dat het genadeverbond de weg is, waarlangs God in deze tijdelijke bedeeling Zijn raad der uitverkiezing tot verwerkelijking brengt. Er zijn geen uitverkorenen, die geen bondelingen zijn geweest in deze bedeeling. Die God tevoren verordineerd heeft, die heeft Hij ook geroepen.

Maar ook het - genadeverbond is nimmer los te denken van de uitverkiezing. De uitverkiezing is het hart der kerk; ze is ook het hart van het genadeverbond. Neem aan het genadeverbond de uitverkiezing af, en heel het genadeverbond is van zijn zin, zijn wortel beroofd. Het genadeverbond is ijdel, indien er geen uitverkiezing is, en indien dit verbond niet de weg der uitverkiezing door dit tijdelijke leven vormt.

Wie hebben „Jezus" „vermoord"?

Dr Kaajan schrijft in „Utrechtsche Kerkbode":

Een Rabbijn zei eens tot miji: „Mijnheer Kaajan, u moogt ze hebben de Joden, die Christen worden. "Wij hebben er niets aan en gij; zult er ook niets aan hebben."

De Joden, die temidden der Christenen wonen, beweren steeds', dat het Christendom hen niemendal aantrekt. Wijl kuinmen het wel begrijipen en moeten met schaamte erkennen, dat het uitwendig Christendom!, dat zijl zien, hen vaak met weerzin vervult.

Daarbij komt, dat de Joden stelselmatig tegen Christus en de Christenen zijn opgezet. Ik las nog jiiist een boek, geschreven door een Jood, die in Amerika geboren was (in New-York), waarheen zijh ouders uit angst voor de Eoiropeesche progroms gevlucht waren. Hij was als kind opgegroeid m een moreel en physiek vuile buurt. De meeste Joden 'gingen er ten onder, geestelijk en lichamelijk, gebroken door armoede en gebrek. De miensoh werd er tot een hyena. Eén persoon teekent hij echter op sohoone wijze: zijn moeder, een karakter, niet bedorven door geldzucht. Maar moeder had een hekel aan de Christenen.

„Acht en tachtig zwarte jaren voor die goyiem!" zei ze soms. „Ze hebben de heele wereld kapot gemaakt. En zij' haten en vermoorden de Joden. In ons gezicht doen ze zich vriendelijk: voor, maar achter onzen rug bespotten ze ons. Ik heb ze door. Ik heb ze in Hongarijb leeren kennen."

In Hongarije hadden drie Christen-'mieisjes zijin moeder eens beschimpt. Een paar dagen later waren ze gaan zwemmen en verdronken. Dit was de straf vaim God, dat ze een Jodin beleedigd hadden.

„Als •we een Christenkerk voorbiji gingen, spuwden we altijd 'driemaal op den grond, opdat ons geen ongeluk zou 'geschieden", vertelt de auteur. Zijn moeder •deed hem vreeselijte verhalen van de wreedheid der Christenen tegenover de Joden en deze indrukken zonfcen diep in zijim hart. Maar tot echte 'haat was zijn moeder niet in staat. Ziji vond vele werkëlijfc''goede mienschen onder de Christenen. Geen Jood echter sloeg ooit zijln vrouw, maar. een Christen vlak bij hen wel.

'Eens vroeg hij aan 'zijn moeder: „Wie is Christus, moeder? "

„Het is hun valsohe Messias!" antwoordde zijb moeder, bitter.

„Maar ik heb hem niet vermoord! Waarom riepen 'de OiTisten-jongens mij dan na, dat ik hemi vermoord heb? "

„Natuurlijk heb je hem niet vermoord, lieveling. De Christenen hebben hem zelf vermoord en nu geven zij er ons de schuld vaia."

„Maar wie was Christus dan, moeder? "

„Hij' was een slechte toovenaar, 'die de Joden wilde 'doen gelooveA, dat 'hij de Messias was. Maar we lachten hem uit. Daaroimi haatte hiji ons en verried hij' zijn eigen volk bij! de Heidenen", sprak moeder weer.

„En was hij werkelijik; niet de Messias? "

„Natuurlij'k niet. Als de Messias komt, zal hij de wereld 'redden. Hiji zajl zorgen, 'dat alles goed wordt. Die valsche Messias heeft de Isoel no'g ellendiger gemaakt. Kijik de wereld maar eens roin'd. Waarheen je ziet, leugenaars en dieven, oorlogen^ moorden, en kinderen, die idoor karren op straat worden doodgereden! Als de ware Messias tomut, moet dit alles veranderen. Eerst zal hij de Joden verlossen en daarna de andere volken. D'aarom moeten wij' thans meer lijden dan de rest der mensohheid."

En dan schrijft de Joodsohe auteur: „Iets in mijb diepste binnenste was er ointvankelijfc voor."

Zoo oordeelen dus 'de eenvoudige Joden over Christus Jezus en ons, Christenen. Hun oordeel is partijdig, onjuist, vijandig. Het is een zwaar werk de Joden te brengen tot het geloof niet in hun te verwachten Messias, maar in Christus Jezus, die reeds gekomen is. Gelukkig, God is maobtig om ook het hart 'der Joden te verteederon en hum oogen te openen voor 'den waren Messias, die door hen zoo gehaat wordt.

God zegene de Zending onder de Joden!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juli 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juli 1939

De Reformatie | 8 Pagina's