GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„ dit weet ik, dat God met mij is". „Ik vertrouw op God, ik zal niet vreezen"; Psalm 56:10b, 12a.

Geloofsrust ia flen nood der tijden.

Is dal niet... nu ja, een beetje erg overmoedig van David?

Hij ervaart immers aan den lijve, wat dat woord beteekent: j, de nood der tijden".

Lees het opschrift van dezen psalm maar: „toen de Filistijnen hem te Gath gegrepen hadden" ... en ge weet David in een der donkerste perioden uit den hangen, langen lijdensweg van Gibea Sauls naar Ziklag.

Hij, de intieme vriend van den kroonprins, de uitverkorene van Israels sterke helden, de gunsteling der hofkringen, vlucht heen voor Sauls haat, ver van \TOUW en vaderstad, van huis en familie — moe en schichtig, als een afgejaagd hert, zwerft hij om, door de woestijnen en do bosschen heen, tot hij eindelijk de grenzen van den Filistijnschen staat overschrijdt, en koers zet naar Gath, waar koning Acliis, Israels erfvijand, fesideert, — in de hoop, dat deze er belang in zal zien, den door Saul vogelvrij verklaarden schoonzoon aan zich te binden.

Maar David heeft niet gerekend op de afgunst en de vijandschap der Filistijnsche autoriteiten, die den slag niet vergeten zijn, door den zoon van Isaï aan hun onoverwinlijke, Gohath, toegebracht, en daarmee aan het prestige van hun natie... hoor hem klagen:

„Zij rotten samen, zij versteken zich, zij letten op mijn sporen, al loerend op mijn leven", (vs 7, vert. Prof. Noordtzij.)

Ten slotte grijpen ze hem en voeren hem gei- • vangen voor hun koning, met de aanklacht: hier staatsvijand No. 1 — maak hem in uw eigen belang onschadelijk!

Dat is de onrust van het heden, te midden waarvan David leeft... dat doet het uit zijn geprangde hart barsten: „zijt mij genadig, oi God, want de rhensch zoekt mij op te slokken..." het is geen wonder, dat de vrees hem bekruipt.

— En tóch... wat is het wonderlijk met het geloof! heel dit Ued is één mengeling van klagen en jubelen; als David ziet Oip de menschen, dan bezwijkt hem het hart van vrees en benauwdheid; maar ziet hij op God, dan grijpt hij moed — dan komt hij tot het paradoxale van het geloof, want zijn hart zingt: „Ten dage als ik zal vreezen, zal ik op U vertrouwen!" en is dat haast niet ongerijmd? vreezen — en toch tegelijk vertrouwen ! vreezen, dat is heel ver van God af zijn. Zijn hand niet voelen — en vertrouwen, dat is heel dicht bij den Heere toeven, veilig aan Zijn hand voortgaan.

Maar zoo is het toch met David, hij- weet, en belijdt het: „Gij hebt mijn omzwerven geteld!" Hij weet: de HEERE kent mij en ziet mijn ellende aan. Hij heeft de dagen geteld, in welke ik omzwierf, afgebeuld en verdrietig, opgejaagd en angstig, over heete vlakten en door dicht kreupelhout heen; Hij heeft op mij neergezien, als ik in het nachtelijk donker licht en onrustig slapende in een rotsspelonk wakker schrok, en mijn moedeloosheid, mijn verdriet niet meer bedwingen kon, maar in tranen uitbarstte — neen, Gij vergeet mij, armen zwörver, niet — Gij en nu komt David, echt^dichterlijk, op een gedachte: hij heeft zoo even het woord „omzwerven" gebruikt; dat brengt hem oip een woordspeling: „leg mijn tranen in Uw flesch!" het Hebreeuwsch woord voor „flesch" is n.l. bijna gelijkluidend aan dat voor „omzwerven" — zijn ze niet in Uw register, dat boek voor Uw aangezicht, waarin Gij alles opteekent wat geschied is, geschiedt of nog geschieden zal — ? En als Da\dd daaraan denkt, dan ligt de vrees onder, heelemaal onder — dan vlucht de onrust heen: wat vijanden! hij heeft een Verdediger, Die machtiger is dan al hun loeren en azen opi helm — Jieel die horde ziet hij achteruitdeinzen: d i t w e e t i k, d a t G od m e t m ij i s !

„Een gouden klemood" staat er boven dezen psalm; de nieuwere theologische wetenschap laat dit onvertaald, omdat zij de afleiding er van niet weet thuis te brengen — maar al zou letteHijk deze vertaling niet juist zijn, is deze geloofszang niet een juweeltje in den keten der psalmen?

Dat is naar de werkelijkheid van het leven: te roemen in God, te midden van den nood der tijden. Van het geloofsleven wel te verstaan.

De mensch, die biüten het geloof staat, kent dat wonder niet, dat over en door kloppiende vrees heen zich rustig vertrouwend legt — die kan de vrees nog wel tot bedaren krijgen, maar alleen met de narkose van zijn fa talis tischen levenskijk: 't zal wel meevallen, en als het tóch komen moet, nu dan rest je niets anders dan je te sdiikken. Maar het geloof leert de dingen om zich heen anders zien: niet van den mensch, doch van God uit — en dan komt het tot rust, geloofsrust, in den nood der tijden.

Ja, is dat nu zoo, IMJ U en mij? We doorleven een geweldigen tijd, met een zichdiep-ingravenden-nood — een tijd, waarin de waarden en 'de krachten van bet leven-zonder-God zich naar - voren dringen: hoe heersclit de maat der getallen, der massa's, der uitgestrektheden —- de maat van vuist en zwaard, van vleesclaelijk kunnen en geraffineerde teclmiek over deze aarde, vol oorlogen en geruchten van oorlogen — zich heenpersend naar den tijd, waarin de wereld^ macht, onder het diktatorisch régime van den antichrist, heerschen zal over de arme, zwakke gemeente van Christus!

Kennen we die geloofsrust? Of zijn onze gesprekken over wat de harten beroert wereldgelijkvormig?

Praten we precies zoo angsüg ove!r de daverende dingen van den dag als de wereldsche menschen?

„Dit weet ik, dat God met mij is !" Dat moet de onsterfelijke melodie zijn, diep in ons hart — de melodie, welke ons handelen en ons spreken beheerscht.

En dat kan alleen, als we dicht bij Jezus leven. Wetend, dat liet „God met mij" slechts wondere werkelijkheid wordt door het geloof in Hem, voor' Wien het, in Zijn bloedzwaren lijdensgang, al meer gold: „God tegen Hem"! In Hem, Dien de Vader tot een zwerveling maakte op aarde, tegen Wien allen zich vereenigden, om Hem te slaan aan het kruis, en Zijn leven uit te blusschen in zwarte donkerheid...

Welk een geloofsrust: bij Jezus te schuilen, en in den nood der tijden te roemen: „ik ben veirzekerd, dat geen schepsel mij scheiden zal van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere!"

Dit weet ik, dat God met mij is:

Als Jezus Zich in 't harte te ruste heeft gezet: laat eens een onweer komen, dat deze rust belet: lal 't kwaad versmelt in vreezen voor Zijn Wezen.

De goedkoopste weg om Uw boekenkast aan te vullen met goede werken, is het winnen van abonné's op Uw weekblad DE REFORMATIE!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 oktober 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 oktober 1939

De Reformatie | 8 Pagina's