UIT DE HISTORIE
Calvijn - - Gasteliio.
L
Onder de personen uit den eigen Gereformeerden kring, met wie Calvijn in botsing kwam, neemt Castellio een zeer belangrijke plaats in.
Zoo op het eerste gezicht is het een droevige, een onverkwikkelijke geschiedenis. Twee zondige zestiendeeeuwsche menschenkinderen zijn hier in felle actie tegen elkander en dit wel zeer persoonlijk. En zij waren zeer bevriende broeders geweest. In 1540 schreef Calvijn van uit Worms naar een collega in Straatsburg: „groet voor mij Sebastiaan en de anderen". Sebastiaan Castellio wordt hier op de eerste plaats genoemd in de groeten aan den Gereformeerden vriendenkring. Maar geen 15 jaar later heet Castellio een even giftig als ontembaar verstokt beest, een domme hond, een huichelaar, ja zelfs een satan en te mijden als de pest. Calvijn weet geen woorden te vinden om aan te geven, hoe erg het met Castellio is. Deze was zoo diep ge zonken in de goddeloosheid, zegt Calvijn, dat hij honderd maal liever Papist wou zijn, dan Castellio aan te hangen. Hij was afschuwelijker dan alle papisten ter wereld. (Schwarz. H, 126, 127.)
Deze twist is Calvijn ook zeer kwalijk genomen door vele tijdgenooten en vrienden. Een huisvriend als de F a 1 a i s 1) werd mede door dezen strijd verbitterd. Dat was geen wonder. Want uit het oogpunt van „onbevooroordeelde wetenschap" gezien, was Castellio een man van hoogstaande wetenschappelijke eruditie. Verder was hij een „persoonlijkheid", waar niets op aan te merken viel. Zijn zedelijk leven was boven verdenking. Hij was niet anti-kerkelijk, geen geestdrijver; ook geen vrijdenker, maar een man die „den nadruk legde op de persoonlijke vroomheid"; een man, die er van overtuigd was dat „het Christendom een hooge zielecultuur geeft door verandering der ziel"; al wat „moreel" was, al wat „natuurrechtelijk algemeen-menschelijk" was, vond in Castellio een beminnaar; „mild" was zijn oordeel over „andersdenkenden"; liefst trok hij zich bescheiden terug in een gevoelig stoïcisme, en zijn gemoed was niet afkeerig van de mystiek in spiritualistische richting.
Wat was er nu tegen zulk een geleerd en vroom, bescheiden en verdraagzaam gereformeerd sehoolleeraar in te brengen ?
Stefan Zweig heeft een boek geschreven over den strijd van Castellio tegen Calvijn, maar dat boek is grenzenloos oppervlakkig. Hij ziet in Calvijn een fanatiek idealist, wiens religieuze en politieke ideologie is ontpopt in een ondragelijke dictatuur. En hij ziet in Castellio het protest van.de humaniteit en individualiteit tegen intolerante mechaniseering van de gemeenschap door Calvijn. De persoonlijkheid verheft zich bij monde van Castellio tegen de fanatieke dictatuur van een Calvinistischen Führer-dictator. Er is in de felheid van afschuw tegen den Geneefschen onmensch iets van den haat der humaniteit van onze dagen tegen de persoonlijkheden van de dictatorale ideologiën.
Wie Calvijn echter zóó ziet, mist de eerste beginselen van historischen zin. Stefan Zweig heeft Calvijn — en ook Castellio •— geheel misteekend. Ook Castellio, want als de historische Calvijn een andere was dan die Zweig teekent, dan is het protest van Castellio ook tegen iets anders geweest, dan werd voorgesteld.
In 1892 verscheen een uitvoerige biografie van Ferdinand Buisson, Sébastien Castellion, sa vie et son oeuvre. Daarin is het resultaat verwerkt van historisch onderzoek van vele jaren. Zulk werk brengt ons nader tot de historische personen. Buisson is ook een geestverwant van Castellio. Hij ziet hem echter scherper dan Zweig, n.l. als verdediger van het humanistisch vrijheidsideaal tegenover het Calvinistisch buigen voor het Schriftgezag.
Twee diepgaande stroomingen ontmoetten elkander in Castellio en Calvijn. Het was niet persoonlijkheid tegen geweld-ideologie, neen het was de humanistische vrije persoonlijkheid tegen de Gods souvereiniteit belijdende persoonlijkheid van het Calvinisme.
In 1914 verscheen nog een werk over Castellio van Etienne Giran met den ondertitel: Les deux Réformes. Dit boek is heel wat minder dan dat van Buisson. Prof. J. Lindeboom van Groningen, de man van het „Bijbelsch Humanisme", die groote waardeering heeft voor Castellio, schrijft in zijn „Stiefkinderen van het Christendom", dat Giran hinderlijk vooringenomen is tegen Calvijn. Wij zien dus, dat ook van geestverwante zijde een beter historisch oordeel
over den strijd van Castellio en Calvijn is gegeven — en we zien door onverdachte getuigen bevestigd, dat het toch maar niet een „Iterlielijk rumoer" om een persoonlijke ruzie en geen z.g. meeningsverschil van twee geleerden over exegese of dogmatiek is geweest, maar een worsteling van twee geestesstroomingen, die zich toespitste in een persoonlijk duel van twee Gereformeerde broeders.
Voor zoover mij bekend is, bestaat er geen uitvoerige studie van Calvinistische zijde over dezen strijd.
Dat is erg jammer, want tenslotte kunnen humanistische historici het Calvinisme niet verstaan in zijn diepte, ook al hebben zij eerbied voor de persoonlijke overtuiging der Calvinisten. Om Calvijn recht te doen, om Calvijn goed te verstaan, moet men iets kennen van den Geest, die vaardig werd over hem. Wij verstaan dan hoe die Geest hem, als weleer Simson, deed grijpen naar het ezelskinnebakken. Ja, Calvijn kon persoonlijk schelden en dat staat niet netjes. Maar vergeten wij niet, dat onze Heiland denzelfden Herodes, die indertijd gaarne Johannes den Dooper hóórde en die vele goede dingen deed, een jakhals heeft genoemd.
Wij willen hier eens opmerkzaam naar Calvijn luisteren wat hij van Castellio zegt in zijn brieven. De historische persoonlijkheid van Castellio is wel duidelijK geworden door het onderzoek van zijn geestverwanten. Het is recht, dat Calvijn ook gehoord wordt in deze zaak door zijn geestverwanten en dat zij oordeelen bij het licht van Gods Woord of Calvijn recht stond in zijn twistzaak met zijn broeder Sebastien.
Vooraf moeten wij echter Calvijn hooren, hoe hij dacht over zulk een persoonlijke rechtvaardiging. Wij mogen oppassen, dat wij hem niet maken tot een rechtvaardige, zedelijk hoogstaande, geleerde en edele persoonlijkheid als Castellio was naar de beschrijving van zijn geestverwanten. Want Calvijn kende zulke persoonlijkheden niet en gaf zich zelf daar niet voor uit.
Lindeboom zegt zoo juist over Castellio, dat hem de spanning van den uit diep besef van zonde en genade levenden geloovige vreemd was.
Calvijn kende dat juist zeer diep. Calvijn leefde diep en breed.
't Is eigenaardig, dat zelfs Lindeboom moet getuigen: „psychologisch schoot de eerlijke zelfverloochenende profeet van den goeden wil (Castellio) meer te kort dan de egocentrische, pessimistische Calvijn. En wat breedheid van blik betreft: verdraagzaamheid (als van Castellio) wekt door haar breedheid van waardeering licht den indruk van een minstens even breed, althans veelzijdig standpunt. Voor het nageslacht, voor den modernen mensch, vervult een figuur als Castellio de mooie rol — daarom loopt die moderne mensch gevaar onbillijk te oordeelen en op Calvijn het leed te verhalen, dat deze den armen nobelen Castellio onverdiend heeft aangedaan".
Calvijn heeft zich nimmer uitgegeven voor een gave Christelijke persoonlijkheid. Op een van de hoogtepimten van zijn kruisdragen achter Jezus aan — toen hij om de zaak van Christus' koningschap over de kerk uit Geneve werd verbannen en toen hij als een koperen muur stond tegen de vijanden in de kerk, toen heeft hij zoo kinderlijk zijn zonden beleden, die hem in dezen strijd aankleefden.
Een van zijn beste vrienden, d u T i 11 e t, (bij wien hij eens in Angoulême een schuilplaats had gevonden, toen hij uit Parijs was gevlucht — de man, die Farel had gewaarschuwd, toen Calvijn op de doorreis in Geneve was — en die nu berouw had gekregen en juist in de dagen van Calvijn's verbanning weer Roomsch was geworden —) deze du Tillet bood Calvijn geldelijke ondersteuning aan en meteen waarschuwde hij Calvijn in een brief van 16 groote bladzijden, dat deze eens moest nagaan of de Heere hem niets had te zeggen met deze verbanning. Er waren lieden, die er behagen in hadden iets bijzonders te zijn en die teveel op hun eigen oordeel afgingen. Hij moest niet | meenen, dat hij alleen den Geest Gods had of dat hij | dien meer had dan al de anderen. Calvijn moest zich j eens een poos stilhouden in afwachting, dat God hem i onderrichten of hij wel waarlijk geroepen was zou geweest in Geneve en of hij de afscheiding van de ; oude kerk niet op de spits dreef. Zeker, er was veel bederf in de oude kerken, maar... zij waren toch nog
kerken Gods. Calvijn antwoordde toen: Het is v/aar, dat ik tegenover onze tegenstanders altijd heb volgehouden, dat ik onschuldig ben, gelijk ik het voor God kon getuigen... Maar evenzeer heb ik, in het publiek en in het bijzonder niet afgelaten te zeggen, dat wij deze ramp moesten houden voor een kennelijke tuchtiging van onze onwetendheid en van andere verkeerdheden, die daartoe dreven. Welke mijn fouten in 't bijzonder zijn, hoewel ik er vele zie, acht ik toch, dat ik de grootste en de meeste niet zie... Die welke gij aangeeft zijn mij echter niet aannemelijk.
Du Tillet aanvaardde deze kinderlijke schuldbelijdenis niet. Hij tastte de zaaksgerechtigheid van Calvijn aan in een volgenden brief, waarin hij o.a. schreef: „Men zal vermoeden, dat gij wilt, dat alles v/at gij zegt of doet, gehouden zal worden alsof God het gezegd of gedaan had. En hij meende: het kon wel eens vleeschelijke en eerzuchtige begeerte geweest zijn, toen gij het ambt hebt aanvaard". Maar du Tillet wilde in geen geval persoonlijk zijn, dat niet.
Onder allen schijn van deemoed werd hier de persoonlijkheid geëerd en onschendbaar geacht en de waarheid Gods disputabel gesteld. Bij Calvijn was het persoonlijke disputabel, maar aan de zaak des Heeren werd alles opgeofferd, dat was boven alle verdenking verheven.
Calvijn stond meer critisch tegenover den mensch, dan zijn vriend. Maar tegenover het werk Gods stond zijn vriend meer critisch dan Calvijn.
Hetzelfde vinden we nu bij Castellio. Daar is een onschendbaarheid, een zekere souvereiniteit in het zichzelf onderzoekende geweten, een respecteeren van de persoonlijkheid, gepaard gaande met een schenden van Gods werk, een aanranden van Gods souvereiniteit en een felle haat tegen Calvijn als belijder van Gods souvereiniteit en als strijder voor Zijn kerk,
Maar loopen we niet vooruit.
Wij zullen deze tegenstelling voortdurend zien optreden als achtergrond van de botsingen tusschen Calvijn en Castellio.
1) Jacob van Bourgondië, Heer van Falais en Bredam (Brigdamme op Walcheren) achterkleinzoon van Filips van Bourgondië.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1940
De Reformatie | 8 Pagina's