GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELUKIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELUKIJK LEVEN

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

„OP DE GRENS VAN TWEE WERELDEN". (II.)

Sedert v/e ons vorig artikel schreven, is de bespreking van ons onderwerp ons wèl vergemakkelijkt.

We merkten n.l. op, dat we wel het een en ander meenden te weten van de manier, waarop de actiedr Colijn was doodgeloopen, met name dat wat betreft de beide voorname punten van a. Oranjehuis en b. onafhankelijkheid, doch dat we ons niet bevoegd achtten, dienaangaande publieke mededeelingen te doen, onzerzijds.

Sindsdien heeft evenwel de R.K. Staatspartij gedurfd, wat wij niet aandorsten. Wie in dezen al of niet de voorzichtigheid te zeer uit het oog verloor, moge de toekomst leeren.

Hoe dit zij, feit is nu eenmaal, dat door de R.-K. Staatspartij het volgende is gepubliceerd:

Door het dagelijksch bestuur der R.K. Staatspartij is tot de Kring- en afdeelingsbesturen een rondschrijven gericht, waarin wordt uiteengezet, dat zich ook in dezen kring het verlangen van de overgroote meerderheid van ons volk om zich in sterke eensgezindheid en een waarlijk nationale eenheidsbeweging aaneen te sluiten, duidelijk heeft geopenbaard. Onder verwijzing naar het feit, dat de leiders der groote partijen, ook niet in gei)reke zijn gebleven zich in te spannen voor de totstandkoming eener echt nationale samenbinding. Door omstandigheden buiten hun invloed is het gemeenschappelijk streven met eenige op den voorgrond tredende personen buiten den eigenlijken politieken kring, niet met gewenscht succes bekroond.

De in dat stadium van de zijde der Duits che autoriteit gerezen bezwaren golden namelijk een passage uit den aanhef van het program, waarin ons volk werd aangespoord tot „eensgezindheid ook voor een wedergeboorte van Nederland in vrijheid en onafhankelijkheid en in trouw aan het Huis van Oranje". Dat deze of een dergelijke aansporing niet de goedkeuring van de Duitsche overheid kon verkrijgen, werd omstreeks dienzelEden tijd in het openbaar bevestigd door den persreferent van het Rijkscommissariaat, die in een persconferentie van 17 Juli o.m. mededeelde, dat een „nationale concentratie niet is te bereiken door vast te houden aan verouderde begrippen; dat ook dit geldt voor den staatsvorm: en dat het niet in het belang is van het Nederlandsche volk, dat men over het vraagstuk van staatsvorm en monarchie lange debatten houdt, of dat men zelfs pogingen tot nationale concentratie van deze punten afhankelijk stelt".

Duidelijk staat in deze van R.K. zijde verspreide mededeeUng, dat „de Duitsche autoriteit" bezwaren had tegen de programpunten:

a. Oranjehuis; b. onafhankelijkheid.

Nu weet ik niet, in hoeverre de hier bedoelde „Duitsche autoriteit" officieel is.

Als ik me niet bedrieg, is in bovenstaand citaat gerefereerd aan een uitlating van den duitschen Heer Janke, meermalen aangeduid als „Pressedezernent, d.w.z. als beslissing-nemer inzake persaangelegenheden. Nu is diens positie tegenover het Haagsche Verdrag (zie „Frankfurter Zeitung") ons niet geheel duidelijk. Maar in dit niet-geheel-ons-duidelijk-zijn staat hij wat ons aangaat, niet alleen. Van meer

beteekenis is het dar-ro~, dat, zijn wij wèl ingelicht, de heer Janke nog weer anderen boven zich heeft, b.v. dr Sclimidt, zoodat wat hij zegt, nog geenszins heeft te gelden als een officiëele uiting van het militaire gezag in het bezette deel des rijks, welk gezag in de Haagsche bepalingen is voorzien.

Als nu het dagelijksch bestuur der R.K. Staatspartij verklaart: „de Duitsche autoriteit" had bezwaar, dan zouden wij graag weten: welke autoriteit? Een officiëele, of een semi-officiëele? Een legislatieve, of uitvoerende, óf een autoriteit, die geen van beide praedicaten vermag te voeren? En gold het een „bezwaar", dan wel een „verbod"? Een verbod van publicatie dezer twee programpunten van dr Colijn, (hetgeen dan den Pressedezernent of diens chef zou regardeeren), óf een verbod van v o r— ming eener vereeniging onder indiening van statuten, welke bevatten de programpunten: Oranjehuis en onafhankelijkheid?

Wij wilden zoo graag precies worden ingelicht, liefst door dr Colijn of dr Donner of een ander, die tot spreken bevoegd is. Nu de roomschen met publicatie begonnen zijn, kunnen anderen gereedelijk volgen, al was 't maar ter rectificatie of — ter verduidelijking.

Want wat 'tmoderamen der R.K. Staatspartij hierboven bekend maakt, is niet afdoende, en niet duidelijk. Wij zelf hebben immers de ervaring opgedaan, dat een lichaam, hetwelk o zoo officiëelerig deed, tenslotte bleek niet officieel te zijn (de „Raad van Voorlichting der Ned. Pers"!). Het feit, dat wij nu reeds ons tweede artikel schrijven over de brochure- Colijn, hoewel het volgens dit wonderlijke instituut verboden heette, zegt al genoeg ter adstructie van déze onze vraag: nemen wij in deze verwarde tijden, waarin ook de wijze van officiëele berichtgeving weer „fraglich" geworden is, en onduidelijk, soms niet te spoedig als „verboden" aan, wat toch de militaire bezettingsmacht allerminst officieel geacht worden wil metterdaad te hébben verboden? Zoo ja, dan zuchten wij onder verboden, die geen wettelijke verboden zijn. Wij hebben in onze positie geen aanmerking te maken op de manier, waarop duitsche autoriteiten haar officiëele publicaties plegen te doen. Maar met het feit voor oogen, dat o.a. een man als mr Rost van Tonningen mede publicaties aangaande „de duitsche autoriteiten" deed, aan welke publicaties bij nader onderzoek de feitelijke grondslag blijkt te ontbreken, doet ons toch vragen, of het niet rationeel is, alleen dat als communiqué van duitsche bezettingsautoriteiten officieel te erkennen, waar de naam van zulk een autoriteit duidelijk onder staat te lezen?

Wij zouden wel zeer onheusch tegen de bezettingsmacht van den vijand optreden, indien wij ook maar onderstelden, dat zij niet met naam en toenaam haar eigen verordeningen zou onderteekenen. Of, indien wij onderstelden, dat zij ons onzeker van beweging zou willen maken, onzeker, door ons zoowel met officiëel-geteekende verordeningen, alsóók met oekases van officieuze, en als 't er op aankomt, niet erkende instanties te willen doen bewerken. Wij moeten ons houden aan wat officieel blijkt rechtstreeks van den vijand-occupant te komen. De rest kan ons koud laten, — dat zal de occupant zelf niet anders willen zeggen.

Keeren wij nu terug tot de publicatie van de R.K. Staatspartij, dan vragen wij: is het werkelijk waar, dat van officiëel-verantwoorde- 1 ij k e duitsche zijde hier een definitief verbod is gegeven ?

Zegt men ja, — dan is mij niet duidelijk, waarom hetdriemanschap, dat „de Nederlandsche Unie" heeft opgericht, heeft kunnen laten publiceeren (althans één van z'n leden): wij zijn, hoewel jongeren, tenslotte maar van wal gestoken, omdat de ouderen het niet deden. Dit ware dan een onjuistheid, die misleidend werkte. Want de nuchtere werkelijkheid zou dan déze zijn:

dat de ouderen wel degel ij k van wal gestoken zijn (dr Colijn);

dat ze daarbij twee zeer prineipiëele punten (Oranjehuis en onafhankelijkheid) naar voren brachten, die bijna heel het volk vurig begeert,

dat ze evenwel daarin zijn gehandicapt door de repraesentanten der oorlogvoerende mogendheid,

en dat nu niet de jongeren begonnen zijn bij ontstentenis van ouderen, doch dat ze heel wat anders op touw gezet hebben. Het ware dan royaler, dat ook maar ronduit zóó te publiceeren. We weten dan precies, wat we aan de duitschers hebben, en aan dr Colijn, en aan het driemanschap. Klaarheid is de eerste conditie voor orde en rust bij het beste, niet plompschreeuwerige deel van ons volk.

Zou men daarentegen verklaren: neen, strikt genomen heeft geen officieel-definitief verantwoordelijke duitsche autoriteit dr Colijn den mond gesnoerd, subsidiair, hem de formatie eener unie mét behoud der beide programpunten verboden, dan klemt te meer de vraag: waarom zwijgt een deel ook van onze pers („De Rotterdammer" b.v.) de brochure-Colijn dood ('t hoeft toch niet? ) En waarom laat men de kansen voorbij gaan, en waarom zouden wij in deze desolate misère nu zóó maar ons aansluiten bij een driemanschap, dat twee punten negeert, die ons volk in overgroote meerderheid toch na aan 't hart liggen? Waarom?

Wat wij in de publicaties der Nederlandsche Unie lezen is ongetwijfeld veel beschaafder, dan wat van de zijde der N.S.B, wordt opgedischt. En veel meer beheerscht. Het kan personen naar boven brengen, die de overgroote meerderheid van ons volk veel liever onder de oogen ziet, dan de heeren, die met een onaesthetisch pakje loopen, en ons „naar den strot willen grijpen". Maar tenslotte kan ons dat prae niet zoo veel schelen. We strijden niet voor of tegen personen, doch voor of tegen beginselen. En het moet ons van het hart, dat wij nog al wantrouwig worden, als enkele bladen, die o.i. in deze dagen in den strijd voor de waarheid in een ommezien gecapituleerd hebben, nu ineens zoo'n reclame maken voor het driemanschap en zijn Nederlandsche Unie. Wij vinden in die Unie erg veel, dat ook op het verlanglijstje der N.S.B. enz. voorkomt. En al zijn we heel erg tegen de N.S.B., wij zullen niet uit blinde haat tegen onverkwikkelijke elementen, die daar samenscholen, nu maar uit puur negativisme kunnen of mogen slikken wat anti-N.S.B. is.

De Nederlandsche Unie heeft o.i. te veel de N.S.B.ideologie ontzien. Waarom anders de onderscheiding van „cultureel" en „sociaal-economisch gebied" ? 't Zijn klanken uit de N.S.B.-staatsleer, model Hegel. Waarom die „verheffing" van het „levensideaal" (!) boven materialisme en egoïsme tot toewijding aan de waarachtige levenswaarde van mensch en gemeenschap? Het wetenschappelijke materialisme heeft hetzelfde lied gezongen ('theeft ook 'n soort van religie gebaard), en het heeft óók wel zijn filosofische banvloeken tegen het egoïsme van den individu geslingerd. En zouden wij nu zoo maar de onuitgewerkte „waardefilosofie" van het driemanschap moeten accepteeren? „Vrijheid van godsdienst, kerk, levensbeschouwing, opvoeding", zoo lezen we verder. De N.S.B, zal graag nog eens bezweren, daar óók vóór te zijn. Alleen, — het komt er maar op aan, hoe straks, als de terreinen van staat en kerk zich afgrenzen, die vrijheid nader uitgewerkt wordt. En waarom in dezen interimstijd als cultureele belangensferen bepaald Vlaanderen en Zuid-Afrika genoemd? Heeft onze Koningin, toen Duitschland in 1918 bezwijmd lag, soms Oost-Friesland willen inpalmen? We waren er te fatsoenlijk voor. Maar waarom zouden w ij dan n ü (!) over een stuk van België en van het Engelsche imperium praten, als 't niet was ten gerieve van N.S.B.propagandisten, tot in „De Nieuwe Eeuw" toe? In dat (roomsche) orgaan zetten ze óók al verzen van zooveel strofen over Dietschland, en zoo! Opvoeding van de jeugd in nationalen zin? Maar wat is dat? Op de christelijke scholen gebeurt dat al lang, — maar juist dat „ c h r i s t e 1 ij k e " is hier weggelaten. Wat is voorts die arbeidsplicht voor iedereen? Toch weer een soort van propagandadienst?

We stellen slechts vragen, die duidelijk willen maken, dat o.i. de Nederlandsche Unie te veel heeft geluisterd naar leuzen-van-den-dag, daardoor al te gemakkelijk de kans beloopt, toch weer een (meer aristocratisch getint) nationaal-socialisme te importeeren, en helaas nalaat, tegenover revolutionaire woelingen hoog te houden de punten, waar het om gaat, voor verreweg het grootste volksdeel. Is, zoo vragen wij, is, en dat zonder gebleken dwingende noodzaak, de kracht van onze volksgetuigenis er niet door verzwakt? Staan we hier, insteê van „op de grens van twee werelden", feitehjk niet reeds aan den anderen kant van die grens? Is er hier geen verzwegen aanpassing geweest, die evenzeer vermoeit en teleurstelt, en •— ergert, als de openlijke capitulatie van den paus? Zeker, hij is, verklaart hij, altijd tegen het marxisme geweest. Wij waren het ook. Maar als twee hetzelfde bestrijden, is de strijd nog niet dezelfde.

We zijn door den snellen gang der geschiedenis gedwongen, onze opmerkingen over dr Colijn's brochure te doen uitdijen. Volgende week dus nog een artikel. Zie intusschen Persschouw.

K. S.

OVER „DUISTERE MANIEREN".

In „Volk en Vaderland", 8e Jrg., no. 29, het orgaan der N. S. B., komt een artikeltje voor, waarin althans twéé van de vele onwaarheden de aandacht verdienen.

Nummer één: „op de een of andere duistere manier is reeds het bericht uitgestrooid, dat „De Reformatie" verboden zou zijn geworden. Of dat een reclame-truc van den redacteur of uitgever is geweest, weten wij niet, maar het zou ons niet verwonderen. De professor hengelt er in ieder geval wel naar!".

Natuurhjk weten deze heeren beter. Ze hebben gelezen — het blijkt uit hun eigen woorden — wat er in ons blad stond. Dus weten ze ook, dat het valsche bericht inzake ons blad afkomstig was van den Raad van Voorlichting, zooals het instituut heet. De namen nog eens noemen? Goedewaagen, Rost van Tonningen, Meijer-Schwencke, Goedhuys, van Megchelen, v. d. Poel. Deze heeren, die nota bene aankondigden, dat ze in spoedgevallen gebruik zouden maken van het telexnet van het A. N. P., en dat suggesties, aanwijzingen, etc. van de overheid ook door hun „Mededeelingenblad" zouden worden ter kennis gebracht, worden thans gladweg verloochend. Nu het zaakje mislukt is, en de oogen van velen ervoor zijn opengegaan, dat hun z.g. Raad geen wetgevend lichaam is, en ook geen uitvoerend lichaam.

Nummer twee: „Verzoeken om bepaalde onderwerpen onder de gegeven omstandigheden niet aan te snijden, zijn voor hem (d.w.z. den Reformatie-redacteur) slechts aanleiding ", en wat daar verder volgt.

(Zie vervolg op blz. 342.)

„Verzoeken", het staat er heusch. En dan heb ik onzen lezers duidelijk genoeg verteld, wat natuurlijk deze scribent ook ter dege weet, dat er allemaal b e- velen knetterden. Het is van af heden verboden in de couranten direct of zijdelings te gewagen van H.M. de Koningin, Prins Bem(h)ard, de ministers. Verhandelingen en polemieken over de broehure-Colijn DIENEN te worden geweerd uit de pers. En zoo voort. Naar dit quasi-officiëele geluid, het moge hun vergeven worden, hebben ook christelijke bladen geluisterd; ik weet het uit de beste bron. Ze hebben de brochure-Colijn laten doodzwijgen, denkende, soms zelfs schrijvende: ze mag niet besproken worden, het is verboden. Inmiddels kreeg de actie-Linthorst Homan alle kansen. Plus de nationaal-socialisten van Nederland. En nu bleek, dat we de heeren van den z.g. „Raad" hebben doorzien, nu zeggen ze van dienzelfden hoek uit: het was geen verbod, maar alleen een verzoek.

En zoo praat men zich er uit!

K. S.

SCHRIFTUREN VAN DR H. W. v. d. VAART SMIT.

Ter aanvulling van wat we onlangs schreven over „de smarten van een gereformeerd predikant", kunnen we thans meedeelen, dat inderdaad dr H. W. v. d. Vaart Smit verantwoordelijk te stellen is voor wat zoo al van Koninginnegracht 70, Den Haag, het adres van het z.g. „Ned. Chr. Persbureau", wordt uitgezonden. Gekneveld is deze „gereformeerde predikant" niet. Zijn vroegere medewerking met nationaal-socialisten van Nederland hebben we destijds gesignaleerd. Heftige ontkenningen zijn gevolgd. Niettemin wordt thans op stukken, uitgaande van het „Ned. Chr. Persbureau" reclame gemaakt voor het in ons vorig artikel genoemde „uitgeversbedrijf De Pauw". Zooals er ook reclame gemaakt wordt voor een „uitgeverij en boekhandel Oecumenia". Alsmede voor de copiëerinrichting „Ecclesia", waar men zijn gecyclostileerde kerkelijke organen in alle formaten kan verzorgd krijgen! Alles Koninginnegracht 70 (nomen sit omen), en alles telefoon 115528.

Men zal zeggen: ja, maar dat „Chr. Persbureau" heeft nog andere functionarissen. Inderdaad. Er is nog een dominee mede-directeur: ds Joh. P. v. Mullem. Er is ook nog een adjunct-directeur A. Kaptein; dat zal wel dezelfde heer zijn, die indertijd een persuiting deed, die wij abusievelijk aan dr H. W. v. d. Vaart Smit toekenden, hetgeen deze, al weer heftig genoeg, bestreed. Het blijkt, dat we toch niet zoo ver - van huis waren. Voorts is er nog een secretaris: jhr J. A. Boreel de Mauregnault. De oude bestuurders hebben destijds, gelukkig, het schip verlaten.

Behalve deze gegevens komt echter een ander dat wèl wat zegt omtrent dr H. W. v. d. Vaart Smit. We kregen toegezonden twee plaatselijke bladen, waarin precies zoo geredeneerd wordt, als de huidige N.S.B.ers het voor de volksopvoeding wenschelijk blijken te achten. De artikelen waren daar aangediend als afkomstig van dr v. d. Vaart Smit. Bovendien werden ons toegezonden twee artikelen, die op papier van het Uitgeversbedrijf De Pauw waren gecyclostileerd, en die hehoorden tot de door ons genoemde serie „Tenaxpakket", rubriek I, Vrije Artikelen. Ze vormden samen nr 193 van 23—26 Juli 1940, onder den titel „Een groote beslissing", alsmede „Over het socialisme". We lezen: „deze artikelen kunnen buiten abonnement door elk blad worden overgenomen ad f 1.— per artikel; ... ze verschijnen ééns per week". En onderaan staat vermeld: (bij beide artikelen):

„Schrijver van dit artikel is Dr H. W. v. d. Vaart Smit te 's Gravenhage; bij overname behoeft deze naam niet vermeld te worden, doch een redactie die dit prefereert is hierin geheel vrij."

Laten we uit deze laatste artikelen enkele zinnen overnemen.

In het artikel „Over het Socialisme" begint de „gereformeerde dominee" te constateeren, dat de benoeming van de heeren Woudenberg en Rost van Tonningen (N.S.B.) tot „regeeringsgevolmachtigde" de „grootste overwinning is, die de N.S.B, tot dusver behaald heeft". Of zij ze „behaald" heeft? We betwijfelen het; maar herinneren ons in ieder geval, dat de heer Rost van Tonningen publiek verklaard heeft, desnoods de lieden van het „politieke christendom" „naar den strot te zullen grijpen". Koninginnegracht 70 is daar niet stil van geworden; de aldaar huizende dominee ook niet. Het moge U vergeven worden, dr v. d. Vaart Smit. Maar het moge niet vergeten worden.

Vervolgens constateert de schrijver, dat het nationaal-soeialisme „socialistisch met de daad" is. Daarna wendt hij zich' tot „de Christel ij ke vakorganisaties". Alsof er geen positieve drang in die vakorganisaties werkte (het recht Gods over mensch en gemeenschap, Christus' koningschap, ons rentmeesterschap, vijfde, zesde, achtste gebod, en eigenlijk heel de wet des verbonds), constateert de gereformeerde predikant, dat de „christelijke vakorganisaties zijn opgericht met als voornaamste motief, dat zij den klassenstrijd niet konden aanvaarden". Dat wie den klassenstrijd niet aanvaardt, evenmin den rassenstrijd kan willen, wordt „wijselijk" verzwegen. Nu is „in de nieuwe orde" (welke? ) „dit motief verdwenen", constateert dr V. d. V. S. De nieuwe orde; het is, alsof we hier in Nederland door den vijand reeds geannexeerd zijn. Door het wegvallen van den klassenstrijd „komen de Christelijke vakorganisaties thans voor moeilijke vragen te staan". „Dat de beide nieuwe regeeringscommissarissen zich ook ten doel hebben gesteld de eenheid der arbeidersklasse organisatorisch te herstellen, is bekend", constateert dr v. d. V. S. Men lette op de woorden „de" eenheid „der" arbeidersklasse. En niet minder op het woord: „herstellen"! Tot achter de poorten van het paradijs wil de heer Rost van Tonningen terug, zoo wil dr v. d. V. S. waarschijnlijk zeggen. En men leze wat er dan onmiddellijk volgt: „Wij hopen, dat de Christelijke vakorganisaties zich niet louter negatief tegenover deze ontwikkeling stellen".

We kennen die klanken: ze zijn puur extract uit wat de N. S. B. pleegt te verkondigen. Weer wordt, evenals in het eerste door ons overgenomen Tenax-artikel geredeneerd, niet uit de beginselen, doch uit de (nog maar verwachte) werkelijkheid; een probleemstelling, die ieder gereformeerd predikant hartgrondig móét verfoeien. „Dat zou immers niets help e n", constateert de dominee, die toch wel eens van Abraham Kuyper en Hendrik de Cock gehoord heeft. Het schijnt hem heel en al te ontgaan, dat een synode, met welks beslissingen ook hij officieel geacht wordt in te stemmen in leer en leven (ook in leer!), nog pas heeft uitgesproken, dat elk lid van een der gereformeerde kerken geroepen is ook in het leven der organisaties met name van die op sociaal terrein, de beginselen van het Woord Gods te belijden en daarnaar te leven, en dat derhalve hij niet mag behooren tot welke organisatie ook, die door haar beginsel of practijk in strijd komt met hetgeen de Heilige Schrift duidelijk leert en gebiedt.

Het probleem schijnt niet eens meer te bestaan voor dr H. W. v. d. Vaart Smit. Hij ziet alleen maar twee regeeringscommissarissen, die zich ten doel hebben gesteld, „de eenheid der arbeidersklasse organisatorisch te herstellen". Wie niet meedoet, zal, nota bene, de „doeleinden, die de Christelijke vakorganisaties zich stelden, schaden".

Welk een verraad van de beginselen, v/aaruit dr v. d. V. S. tot nu toe beweerde te leven! Dat is nu de man, die eens gepromoveerd is op een dissertatie, waarin de volgende woorden voorkomen: „de verlossing kan in niets minder bestaan dan in een algeheele vernieuwing en herschepping. De boom moet eerst goed gemaakt worden, indien hij ooit goede vruchten zal kunnen dragen Indien de mensch radicaal boos is, dan is ook radicale vernieuwing en herschepking onmisbaar, zal de verlossing ooit tot stand komen (165) Zoo is de herschepping naar theïstische opvatting de ware vernieuwing van de ethischreligieuse relatie, welke God bij en door de creatio (schepping) tusschen Zichzelven en den mensch gelegd heeft" (167). „Het is Christus, uit wien en door wien de gansche herschepping is, want Hij is de Heer over alles, de Vorst des levens, de Overwinnaar des doods en de Zaligmaker der wereld" (168). De man, die dat eens schreef, beweert thans, dat als de klassenstrijd maar afgeloopen is (Stalin Mussolini's vriend!) de christelijke vakorganisaties wel huistoe kunnen gaan... Mogen we in Uw eigen taal besluiten, dominee? Welnu, het zal u en uw mede-(ver)leiders „niet makkelijk vallen", de volksopinie bij de Christelijke vakbonden tot afwijzing van wat zij uit Gods Woord verstaan hebben, te „kneden". Er zijn er ook nog, die trouw zijn, zelfs in bangen tijd. Sommigen juist in

bangen tijd.

K. S.

KERK EN POLITIEK. (I.)

„De vrije kerk in den vrijen staat" zoo luidde Kuyper's fier adagium. Er is reden om op handhaving van dit parool bedacht te zijn in een tijd, dat landgenooten zonder zin voor Nederlands Christelijkhistorische tradities er op uit zijn de kerk haar invloed op het ook politiek veelgeschakeerde nationale geestesleven te betwisten. Het heet dan veelal, dat men de kerk terugwijst naar haar eigen terrein. Evenwel, alle aandringen op een soort boedelscheiding tusschen politiek en kerk (van die zijde) emancipeert in' beginsel de eerste van de belijdenis der kerk, dat is van haar wortel en fundament: Jezus Christus. Waarvan weer onafwendbaar gevolg is, dat door die aldus ontkerstende politiek er naar gestreefd wordt de kerk te denatureeren tot propaganda-instituut voor haar idealen.

Het is zelfs mogelijk, dat soortgelijke vrijheidsbedreiging ten opzichte van de kerk gedekt wordt met een toornen tegen den neutralen staat. Zoo b.v. bij Dr W. Th. Boissevain in zijn brochure De Kerk

en de nationaal-socialistische staat i). Aan dien neutralen staat, meent hij, hebben de leiders der kerken hun hart verpand. In plaats daarvan biedt hij iets anders: een evenwichtsconstructie tusschen kerk en staat, waarbij verplichting heerscht tot wederzijdschen dienst. De staat zal de kerk steunen. Men hoore hoe: „rustverstoring in of door de kerk kan zij (de overheid) niet onopgemerkt laten voorbijgaan; in kerkelijke geschillen is zij telkens genoodzaakt zich partij te stellen, hetzij hare hulp wordt ingeroepen (men denke b.v. aan 1618 of 1886), hetzij zij oordeelt, dat staatsbelang ongevraagde 'hulp' vereischt. Ook is het geval denkbaar, dat de prediking diermate 'critisch' geschiedt, dat de overheid terecht of ten onrechte gedwongen is haar als gezagondermijnend het zwijgen op te leggen".

Men ziet: de kerk heeft alle reden om met dezen vorm van steun ingenomen te zijn. Vooral wanneer de overheid „ten onrechte gedwongen is" haar tot zwijgen te brengen!

Als contraprestatie voor deze bescherming heeft de staat „aanspraak op dienstbetoon van de zijde der kerk". Wat dit dienstbetoon precies inhouden zal, wordt vaag te verstaan gegeven met een citaat uit een Duitsch artikel, dat we hier gevoeglijk kunnen laten rusten. Ook zoo is de bedoeling wel begrijpelijk.

Nu is het al heel weinig waarschijnlijk, dat zulke voorstellingen vat zouden krijgen op een belangrijk deel van ons volk. Toch is het altijd geraden wanneer de vrijheid der kerk in het geding komt, op zijn qui vive te zijn. Vooral in onzen tijd. In de kokende branding der gebeurtenissen schijnt het velen, dat vastheid en eendracht gekocht kan worden voor den prijs van politieke, en andere principiëele, zelfs kerkelijke, verscheidenheid. Alsof niet juist dit offer van beginselen de zekerste weg is tot krachts- en vrijheidsverlies!

Dit wil intusschen allerminst zeggen, dat de vrije kerk moet politiseeren. Niets zou haar meer misstaan. Ieder gevoelt dit aanstonds. De predikant, die In stembuiging en resoluut gebaar, in getoover met cijfers en feiten herinneringen aan de politieke arena op zou wekken, ware een even onaantrekkeüjke verschijning als een met zalving sprekend stembusredenaar. Maar hoe waar dit ook is, daaruit volgt ook weer niet, dat de kerk met politiek niets van doen heeft. Iets soortgelijks geldt van zooveel dingen die, zonder direct tot hét arbeidsterrein der kerk te behooren, toch allerminst vallen buiten haar waarnemingsgebied en, als men het zoo noemen mag, belangensfeer.

De voorbeelden zijn voor het grijpen. Zij, de kerk, vormt geen litterairen of artistieken kring. Ook zou het al zeer misplaatst zijn, als ze litteraire preekmethoden of kunstzinnige allures in het optreden van haar dienaren aanmoedigde. Toch gaan .letterkunde en kunst haar wel degelijk aan. De bediening des Woords mag het oog openen voor de verrassend groote plaats, die de heerlijkheid des Heeren en de schoonheid van het schepsel in de Heilige Schrift innemen. Niet alleen het goed recht, zelfs de roeping der kunst kan zij duidelijk maken. Wie het niet weten mocht, late zich door Doumergue of Wencelius leeren, hoeveel aandacht Calvijn aan taak en beginselen der kunstbeoefening wijdde. Ook negatief heeft de kerk zich met de kunst te bemoeien; wanneer de gemeente gevaar dreigt van in artistiek gewaad gedrapeerde gedachten, is de prediking tot waarschuwen niet minder dan verplicht.

Hetzelfde kan m.m. gezegd worden van de wetenschap. Ze wordt niet door de kerk beoefend. Welk orgaan heeft de kerk daar trouwens voor? Maar de kinderen der kerk beoefenen haar wel of ondergaan althans haar invloed. En dat regardeert de kerk. Zoo heeft ze ten opzichte van de wetenschap zonder twijfel een taak. Reeds in dien zin, dat ze de vreeze des Heeren onderwijst, welke van alle wijsheid het beginsel is. Gevolg hiervan is, dat de geloovige geleerde reeds in zijn hoedanigheid van kerklid met de diepste beginselen van alle studie in aanraking is gekomen. Ook verlangt, en geeft, de kerk een wetenschappelijke opleiding voor haar dienaren. Zooals zij de wetenschapsbeoefening naar Gods Woord in het algemeen steunt met gaven en gebeden.

Na deze uitweiding keeren we terug tot ons onderwerp. Wie kerk en politiek in een adem noemt, spreekt eigenlijk niet van direct vergelijkbare grootheden. Heel anders dan wanneer men b.v. handelt over wetenschap en kunst; over politiek en economie; handel en techniek. Bij zulke begripsparen hebben we van doen met verschillende werkgebieden van het natuurlijke leven. Elk met een eigen beginsel en eigen werkmethoden.

Nu zou het evenwel onjuist zijn onder dezen gezichtshoek ook de verhouding te zien van kerk en politiek. En dat wel om twee redenen. Ten eerste omvat de kerk personen, die tot beoefening van politiek geroepen zijn. En in de tweede plaats is geen enkel terrein van het menschelijk leven onttrokken aan de heerschappij van het Woord, welks verkondiging de kerk is toebetrouwd. Reeds hieruit blijkt hoe revolutionair een politiek is, die meent zich los te kunnen scheuren van de kerk en haar confessie.

De kerk toch is, naar de klassieke woorden van onze belijdenis „een heilige vergadering der ware Christgeloovigen, al hun zaligheid verwachtende in Jezus Christus, gewasschen zijnde door zijn bloed, geheiligd en verzegeld door den Heiligen Geest". Ieder lid van deze kerk heeft als staatsburger zich rekenschap te geven van de allereerste staatkundige beginselen. Zijn hemelsch burgerschap (Phil. 3 : 20) staat van het aardsche burgerschap niet los, maar geeft het een eigen karakter.

En omgekeerd: ieder staatsburger, ook de politicus, is schuldig zich bij de ware kerk te voegen.

En daarbij is het kerkelijke zoo weinig seeundairj dat, naar het schoone woord van Kuyper, de staat , , weinig meer (is) dan 't staketsel, opgetrokken op het bouwterrein, waarop de kerk bezig is, het fundament te leggen voor het paleis, waarin eenmaal de Christus als Koning zijn zetel zal vastigen"^). Aan deze kerk nu zijn de woorden Gods geschonken. Woorden welker richtsnoer zich strekt over den vollen omvang van het menschenleven. „Aan al het volkomene heb ik een einde gezien, maar uw bevel is zeer wijd" (Ps. 119 : 96, in de vertaling van Noordtzij).

Geldt dit ook voir de politiek en wel in dien zin, dat de kerk over den politieken steen der wijzen beschikt?

Hier moeten we onderscheiden. Met politiek zich inlaten mag en kan de kerk evenmin als ze wetenschap beoefenen mag of kunst. Maar al te jammerlijk heeft zij sinds de dagen van Constantijn den Groote geleden onder de worsteling met een haar niet vergunde taak. Naarmate ze meer gebieden van het burgerlijke leven onder haar vleugelen nam, naar die mate kwam haar eigenlijke werk deerlijker in het gedrang. Want iedere poging om de wereld te verkerkelijken loopt onherroepelijk uit op verwereldlijking der kerk.

Wat het Calvinisme wil, is een vrije wetenschap. Vrij n.l. in dien zin, dat zij zelfstandig leeft uit en arbeidt met de confessie der kerk. Het is niet zoo, dat de wetenschapsman als zoodanig los staat van haar levenswortel en beschreven grondslag. Voor zoover een wetenschapsbeoefenaar niet uit de belijdenis leeft in zijn studie, is hem juist de echte vrijheid, die der kinderen Gods, vreemd. Onvrij werd de wetenschap alleen dan, wanneer ze buiten de beginselen om van Gods Woord, zooals de belijdenis die formuleert, kerkelijke controle duldde.

Zoo nu staat het ook met de politiek. „Burgerlijk" zal ze zijn, niet kerkelijk, wil ze gehoorzaam zijn aan Gods ordinantie. Niet kerkelijk en zeker niet clericaal!

Maar niettemin, ze is niet los van de kerk als instituut. Wat de kerk als wet Gods voor het staatkundig en burgerlijk leven ons voorhoudt en inscherpt, is ook voor politici en overheidspersonen bindend. Zou naar hun oordeel de kerk in deze dingen feil gaan, dan rust op hen, het spreekt wel vanzelf, de verplichting tot critiek, allereerst in den kerkeUjken weg. Voert men daartegen aan, dat de politiek toch zelfstandig bUjven moet, dan geldt meer: haar zelfstandigheid bewijst ze in het werken met den levensschat der kerk.

D.


1) Amsterdam, 1935. 2) Antir. Staatk., dl. I, 419.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 augustus 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELUKIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 augustus 1940

De Reformatie | 8 Pagina's