GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKEADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKEADVIEZEN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

GESCHREVEN IN HET TESTAMENT.

Het is al een heelen tijd geleden, dat ik iets schreef in deze rubriek.

Ik hoop, dat de lezers zich zullen herinneren, dat ik het toen had over een artikel van Dr Impeta van Kampen, waarin hij den staf had gebroken over at ik, naar men hem had verteld, gezegd zou ebben ergens in Zuid-Holland.

Vrij scherp heb ik toen veroordeeld, dat Dr Impeta, onder beter onderzoek op zulk een wijze op dat erhaal had gereageerd.

Gelukkig kan ik nu zeggen, dat hij ronduit over it doen amende honorable heeft gedaan en zijn xcuses heeft gemaakt. Ik waardeer dat en ben daar ankbaar voor. Inzooverre is deze zaak hiermee fgedaan.

ZakeUjk geschil blijft er evenwel nog over.

De persoon, die Dr I. had ingelicht, had ook gechreven, dat ik gezegd zou hebben, dat van elk ind der gemeente gold: „De God des Verbonds eeft u, met het bloed Zijns Zoons, in Zijn Testaent geschreven."

Welnu, deze uitdrukking heb ik inderdaad eens ebruikt en ik ben herhaaldelijk daarover aangeallen.

Ook die broeder, die aan Dr I. geschreven had, ad daar groot bezwaar tegen.

Toch is het vrucht van verkeerd begrijpen van mijn woorden, wanneer men zich daar zoo tegen verzet

Men vat mijn woorden dan op, als zou ik daarmee hebben willen zeggen, dat God eiken bondeling heeft geschreven in het „Boek der Verkiezing." Wanneer ik dat inderdaad bedoeld had zou ik natuurlijk daarmee iets zeggen, dat nooit is te handhaven.

Niet elk kind der gemeente immers wordt zalig. Helaas niet.

Maar als dan toch elk kind der gemeente zou ijn geschreven in het „Boek der Verkiezing", dan ou daaruit volgen, dat het mogelijk zou zijn Gods erkiezing ongedaan te maken.

En dat zou dwaasheid zijn.

Maar dat is mijn bedoeling natuurlijk niet geweest.

Het Testament, dat is Gods Verbondsboek; in dat Testament geschreven te zijn beteekent, dat God mij verzekert: „gij behoort tot dat volk, dat Ik tot Mijn dienst heb afgezonderd en waaraan Ik het eeuwige leven geef."

Maar in datzelfde Testament zijn eveneens de voorwaarden geschreven, waaraan de ingeschrevenen hebben te voldoen, zal dat machtige Verbondsheil in hun leven werkehjk worden gerealiseerd.^^

Voldoe ik daaraan niet, dan ontgaat mij datTaeil; en dat niet alléén, maar dan zal ook de Verbondsverwerping mijn oordeel ontzettend verzwaren. De Heere zal niet ongestraft laten de booze verachting van dat voorrecht, van die Goddelijke voorkeur, dien Hg mij had betoond, door mij op te nemen in Zijn Verbond.

Dat ik nu gezegd heb, dat de Heere mijn naam in Zijn Testament heeft geschreven met het bloed van Christus, dat wil niet anders zeggen dan dit: „alleen doordat Christus als Middelaar in het Verljond is ingekomen, alléén doordat Hij als Middelaar des Verbonds Zijn bloed heeft vergoten is het mogelijk dat God de Heere ons in dat Verbond tot Zijn dienst aanvaardt en ons het eeuwige leven geeft. Over alle Verbondsweldaden ligt de purperen gloed van het bloed vaii Christus. Daarom kan ik zeggen: „uwe namen zijn daarin geschreven met het bloed van Zijn Zoon."

Alle gedachte aan het verbreken van Gods Raad of aan de mogelijkheid van een afvEil der heiligen is mij ten eenenmale vreemd.

De fout, die onze bestrijders telkens maken is deze:

Zij nemen als uitgangspunt hun eigen Verbondsopvatting. En staande op dat standpunt gaan zij dan onze uitspraken bekijken. En ja, dan komen zij natuurlijk ^ot wonderlijke conclusies.

Ik bedoel dit: voor hen beteekent het zijn in het Verbond, dat een mensch uitverkoren is. Die twee dingen vallen voor hen saam. En ja, als dat werkehjk zoo was, dan zou nooit kunnen worden gesproen van Verbondsverbreking; dan zou het ongeooroofd zijn om tegen de kinderen der gemeente te eggen: „uw naam staat in het Testament."

Maar zulk een wijze van strijden, waarbij men ijn eigen Verbondsbeschouwing schuift onder onze itspraken, is natuurlijk ongeoorloofd.

Men moet beginnen met zich rekenschap te geven an ons uitgangspunt en van daaruit verder onze itspraken beoordeelen. Wie dat niet doet zal ons elkens, gehfeel ten onrechte, leelijke ketterijen in de choenen schuiven.

En nu wil ik liever maar niet meer altijd over deze ingen haspelen. Het standpunt dat men van weersijden inneemt is nu wel duideüjk.

Mijn groote bezwaar tegen het standpunt, dat en van synodale zijde verdedigt is en bUjft, in de erste plaats, dat het niet klopt op de Schrift. Op at standpunt is er immers van wezenlijke bondsreuk geen sprake, is er ook geen plaats voor echte erbondswraak. Wanneer immers Verbond en Veriezing saamvallen, dan kan een bondeling niet uitallen.

Dan is alle spreken over Verbondsbreuk en Verbondswraak slechts een: „b ij w ij z e van s p r e- k e n." Maar daaraan ontbreekt tenslotte alle klem en kracht.

In de Schrift zijn deze dingen hooge en heilige realiteit zoowel in Oud- als Nieuw Testament.

Maar hierdoor verliest het Verbond ook zijn heerschende plaats in het leven. Bij die beschouwing kan ik niet leven uit het Verbond. Ik weet immers niet van het begin af of ik uitverkoren en dus bondeling ben.

Ik kan dan niet uit het Verbond tot een bepaalde levenshouding komen. Dan moet ik eerst altijd subjectivistisch, individualistisch trachten tot het geloof en tot het deelhebben aan Christus te komen en ik kan daarbij niet uitgaan van de Verbondsbelofte, wijl ik niet weet of zij mij waarlijk geldt.

Dan zal ook mijn verder leven zich concentreeren op mijzelf, op een zell? beschouwing, waarbij de raag overheerscht: „heb ik nu in mijn leven wél de blijken van de verkiezing?

Dat verlamt het leven.

Van jongsaf moet ik mij gegrepen weten door het erbond, waarin het God behaagt heeft mij, met l wat ik ben en heb, te requireeren tot Zijn dienst, e roepen tot het geloof, terwijl Hij aan die Verondsgehoorzaamheid verbindt, het eeuwige leven.

Zoo wordt mijn leven wat het zijn moet: één ienen van God in Zijn werk, in den bouw van Zijn ereld.

Daarop moeten wij in onze reformatorische worteling het oog blijven houden.

Wij moeten oppassen, dat wij ons niet gaan veriezen in den formeelen strijd om ons recht, het echtvaardige van onze houding.

Dat behoort er ook bij. Maar laten wij oppassen, at wij daarbij niet uit het oog verliezen d e aterie, waarover het tenslotte gaat.

Anders komen wij niet verder.

Het rechtvaardige van onzen strijd zal tenslotte

hieruit moeten blijken, dat wij in ons leven de waarde bewijzen van het Schriftuurlijke, het voortreffelijke van ons inzicht, van onze opvattingen. Wij moeten zijn een volk, welks leven door het Verbond waarlijk beheerscht, geheiligd en verheerlijkt wordt.

Uw volk zal op uw heirdag tot het strijden,

Iftewillig zijn in heilig krijgssieraad.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 april 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKEADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 april 1946

De Reformatie | 8 Pagina's