GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Een mensch kan wonderlijke ontdekkingen doen. Daar lees ik, dat de afdeeHng Haarlem van de Vereeniging voor Cal'vinistisdhie wijsbegeerte in een circulaire, daar verspreid, heeft medegedeeld, dat de lezingen, voor dien kring gehouden, niet mogen worden benut tot het ter tafel brengen van afgeleide kerkelijke en politieke gezichtspimten, daar dit de sfeer van hartelijke samenwerking slechts nadeelig zou beïnvloeden.

Wie tot nog toe Ud was van deze Vereeniging tea behoeve van de Wijsbegeerte der wetsidee, wordt nu gewaar, dat hoofddoel was niet de wijsbegeerte maar de hartelijkheid; dus een soort sociëteit.

Hartelijkheid is daar maar aUes.

En de vaders dezer wijsbegeerte mogen zidhi nu wel overal veilig achten, zelfs ten aanzien van de synode, die wel geen bezwaar tegen deze hartelijkheid zal inbrengen. Er is daaromtrent ten minste nog geen nieuwe bindende leerbeslissing.

Daar zit toch ook wel eenige hum.or in het geval.

Daar zit toch ook wel eenige hum.or in het geval. Want wij verbeeldden ons hier te doen te ihebben met een Schriftuurlijke wijsbegeerte, die het hart des mensohen zet in het centrum van zijn leven en dit hart doet uitgaan naar aUe zijden van het leven, in haar souvereiniteit in eigen kring en haar universaliteit. Daar wordt er niet graag ééne zijde vergeten.

Maar ais men in die vereeniging voortaan raakt tot het gebied van de kerk en den staat, machtige individualiteitsstructuren, die zich, zooals vyij leerden, bewegen in alle zijden van het leven — geen enkele uitgezonderd — dan worden ons oogkleppen aamgebonden, opdat VTiJ toch de afgeleide gezichts^ punten, die de hartelijkheid kunnen storen, maar niet zien. Wat voor* een 'wijsbegeerte is dat dan j toch?

Humor is zegt men, een lach met een traan.

Meen niet, dat mij zulke dingen niet zeer doen. Ik heb met groo-te vreugd van het begin af aan den arbeid van de doctoren VoUenhove en Dooyeweerd trachten te volgen, hoe zwaar de lectuur ook menigmaal - viel.

Ik heb den arbeid dezer mannen ook met mijli gebed gevolgd. Want wie weet, hoe de belijders van den Christus de eeuwen door ihebben geworsteld om te ontkóm.en aan den machtigen greep der paganistische wijsbegeerte; 'wle heeft gezien hoe de Christelijke kerk ten slotte heü heeft gezocht in een zeer schadelijke synthese; ihoe de Reformatie der zestiende eeuw daaraan wear trachtte te ontomen, maar hoe al spoedig de synthese in de scholastiek weer vat op de geesten kreeg, en tengevolge mee daarvan de reformatie voor kerk en staat straks weer inzonk, die kon niet anders dan zich verheugen, toen deze twee jonge geleerden optraden, het werk van Kuyper wilden voortzetten, in spannende geestesworsteling trachtten de Schriftu-urlijke filosofie geïiieel te ontdoen van de nog overgebleven scholastieke wezenlijk onschiiftuur- Ujke inmengselen.

Wie in onze politieke litteratuur al heeft meegemaakt den strijd van Büderdijk en Groen, om ok voor het politieke leven een hecht Schriftuurlijk •wijsgeerig fundament te - vinden, en erkend, dat Kuyper daarmee niet geheel gereed kwam, die moest wel den Heere danken, dat er met zoo frischen inzet. Schriftgehoorzaam doordenken en geniale volharding ondanks alle tegenspraak rustig werd voortgeartieid; een arbeid ook des geloofs.

Welnu — hoe diep moet de teleurstelling zijn, nu, te midden van den harden strijd voor de reformatie, die onze God ook thans weer gaf, te moeten zien, hoe de vaders dezer Schriftuurlijke •wijsbegeerte den moed missen om, na een eerste deugde- Ujke reactie op de dreiging van allerlei onrecht, op dien goeden weg voort te gaan, als het ware pgelucht, dat de banbliksems van de synoden huner kerk een andere richting dan de hunne uitgaan, n hiun kracht in stilzwijgen zoeken.

En hoe diep ook de teleurstelling als wij zien, at in de vergaderingen der Vereeniging voor Calinistische -wijsbegeerte voortaan alleen maar een artelijkheid wordt beoogd, die slechts verkregen an •worden door te zwijgen ovei* datgene, wat het art, dat centrum •van het leven, het allermeest oet beroeren.

Als straks een der leden een l^ng begint met e woorden: Toen de reformatie — valt aanstonds e hamer •van den voor'zitter: U bedoelt toch die der zestiende eeuw? De spreker verzekert: ik heb aan de hartelijkheid gedacht. Ik ga alle afgeleide gezichtspxmten voor kerk en staat voorbij.

En de voorzitter zegt dan, gerust: dat is goed, want als •wij op die gezichtspunten gaan zitten — ja, waarom zou deze wonderlijke beeldspraak niet nog verder woonden uitgebreid.

Dat is wel een diepe val. Heel die Cal^vinistische wijsbegeerte dus een systeempje, zooals er honderden meer zijn, dat het werkelijke leven en onze roeping ten opzichte van alle „zijden" en alle „indi^vidualiteitsstructuren" niet mag raken?

Zouden de vaders dezer vfijsbegeerte niet in vei^zet komen? Ik •vrees van niet.

Want ik deed een tweede ontdekking.

In een zeker uitermate belangrijke artikelenreeks in het tijdschrift der vereeniging, over „Individualiteits-Sitructuur en Thomistisch substantiebegiip", van de hand van prof. Dooyeweerd, lees ik het volgende, dat mij eenige oogenbükken waarhjk van streek bracht. Hij schrijft daar: „dat het in het gereformeerde leven mogelijk is gebleken de substantieele opvatting •van de anima rationalis in serieuse discussie te brengen, zonder dat hierin van kerkelijke zijde een aanslag op de belijdenis wordt gezien, is een verheugend verschijnsel en toont aan, dat de scholastieke geest hier zijn alleenheerschappij principieel verloren heeft".

Ik ben zoo •vrij dit onwaar te noemen.

Hoe is het mogelijk, dat dit uit de pen van prof. Dooyeweerd kon vloeien, wien twee zeer ernstige dingen niet onbekend kunnen zijn. Vooreerst dit, diat de Gereformeerde Sjmode van '42 een uitspraak aangaande de onsterfelijkheid der ziel bindend Eian de kerken heeft opgelegd, waarin heel dat scholastiek spraakgebruik, waartegen prof. Dooyeweerd strijdt, wordt vastgelegd.

En nu wordt in de toelichting op deze steUïng wel gezegd, dat onder ons nog geen meeningsverschil was gerezen aangaande de •vraag, of er wel een leven na dit leven, een voortbestaan in zaligheid of rampzaligheid is; dit werd en wordt door allen volmondig erkend.

Maar de „dichotomie" en de „onsterfelijkheid der ziel" en de „substantialiteit'" — en al die uitdrukkingen meer wordten feitelijk alsi echt gereformeerd! geijkt.

In de toelichting wordt merkwaardigenvijs wel gezegd, dat de Schrift meest een ander spraakgebruik volgt, en dat als de synode spreekt van Schrift en belijdenis, zij doelt op haar eigen uitspraken, maar dit kan zeker niet dienen, om de binding aan de besluiten der synode te verzachten. Zeker neen. Men bindt juist niet aan Schrift en belijdenis.

In de tweede plaats wordt in de synodalistische ropaganda het meer Schriftuurlijk spraakgebruik an prof. Dooyeweerd en - wie hem daarin volgde, el degelijk misbruikt, om de arme, onwetende gereformeerden vrijs te maken, dat er juist op it punt groot gevaar dreigde.

Prof. den Hartogh is tenminste ons gewest doorgetrokken, om de menschen heel erg te doen schrikken. De synode moest wel optreden tegen gevaarlijke dwalingen en het oude vrouvsrtje werd, naar men mij mede deelde, ten tooneele gevoerd, dat haar dominé angstig •vroeg, of zij dan niet aanstonds na haar sterven in den hemel zoude zijn^).

Men heeft de lieden ook hiermee tegen de vrijaiking in het harnas gejaagd. Prof. Schilder en eerderen moeten er den smaad voor lijden.

E!n als ik dan lees, wat prof. Dooyeweerd daar oo zegt, dan vliegt mij een oogenbUk het bloed aar het hoofd.

Het spijt mij meer dan ik zeggen kan, maar dit s moeilijk te verduwen.

Daar komt nog bij, dat in deze prfachtige studie, ver het Thomistisch substantie-begrip, ten slotte ordt gezegd, dat de Wijsbegeerte der wetsidee n haar recht waS met de radicale afwijzing van het cholastisch subsfcantiebegrip en haar eisch de nthropologie op een geheel anderen inderdaad door ' et Schriftuurlijk reformatorisch grondmotief beeersehten grondslag op te trekken.

Er was scherpe oppositie, zeker. En dit behoefde niet te verwonderen. Calvijn begon met ons uit de banen van het scholastiek denken uit te voeren. Beza bracht er ons weer in. Kuyper - wilde het ook, maar bij hem bleven de overblijfselen — residuen — van de scholastische - wijsbegeerte nog zitten. Geesink en Eavinck namen, evenzeer als Kuyper de thomistische conceptie integraal over. Waarom zwijgt prof. Dooyeweerd dan van de Gereformeerde Synode -van '42?

Die synode, die opkwam voor de „gangbare meeningen" ook hier, voor de „dichotomie" en de „substantialiteit" en de „onsterfelijkheid", al die traditioneeie uitdrukkingen bij elkander?

Iki prof. DooyeweeiKi verwerpt dit spraakgebruik, dat zoaals de synode toegaf ook niet precies het spraakgebruik is der Sclirift maar wel der „gangbare meemngen", radicaal ?

Alzoo ingaand tegen de bindende leerstellingen, waarmee de synode vian '42 ons wüde veriijken?

Waar blijft nu dr Steen? Waar prof. Hepp? Waar prof. Eddderbos? Gaat dat maar zoo? Al die „deformatie"?

Prof. Dooyeweerd is gerust. In wetenBchappelijke taal vertelt hij ons, wat ik van een dominé hoorde, die steeds was ingegaan tegen de bindende leeringen der synode, maar die zei: ik blijf in de kerk en de synode maakt mij niets.

Hij had geUjk ook.

Dit wetxi nu wel duideüjk: de hoogleeraren der Calvinistische wijsbegeerte, de Wijsbegeerte der wetsidee, worden in de Vrij© Universiteit meer en meer omsingeld door hoogleeraren, die lijnrecht tegen hun wijsbegeerte ingaan. Zij verieenaamen op hun post.

Maar het wordt erger. Heel de kosteüjke vereenigüig voor Calvinistische wijsbegeerte wordt een hartelijkheidssociëteit, waarin men zelfs niet zal mogen spreken over wat thans het tijdscihrift „Phüosophia Reformata" bracht inaake het Thomistisch substantiebegrip.

Het moge geen afgeleid gezichtspunt wezen, het is zeer zeker een „punt", dat de hiartehjkheid zeer ernstig op de proef zal stellen voor die leden, die het werk der Gereformeerde Synode van '42 nog ernstig'nemen willen, en voor haar gezag willen buigen.

Zegt iemand, zegt prof. Dooyeweerd naisschien, gUmlachend: maar dat doet toch niemand meer?

Laat ik er niet meer van zeggen. Daar zijn dingen 'die ons maar verbazen en doen vragen: waar moet dat zoo heen?

Mét hartehjke groeten en heUbede uw toegenegen


1) En dan moet men letten op den synodocratischen dominee, tegen - wien ONS blad XXIII artikelen schreef over den door hem geloochenden tusschentoestand en tegen - wien de heer Dr den Hartogh met zijn Haagsche dominees niets doet. Het is toch „meer dan grijs" met die vrome propaganda. Wil ik hem sonis een „gewaarmerkt afschrift" sturen? K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 augustus 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 augustus 1946

De Reformatie | 8 Pagina's