GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Referaat, in verkorten vorm gehouden op den dag der Theol. Hoogeschool, 2 October 1946.)

De oude strijd.

1

Het is de oude strijd, die ons is opgelegd. De strijd om de heiligheid des Heeren: de heiligheid van Zijn iWoord en Zijn huis; de heiligheid van Zijn verbonds- .woorden en verbondsteekenen; de heiligheid van ons en onze kinderen.

Vooral om dat laatste is het mij hier nu te doen. De strijd, die ons is opgedrongen door menschen (maar ook opgelegd door Gods voorzienigheid) is niet alleen e^ stryd om eerherstel van enkele honderden gedegradeerde ambtsdragers, maar om de bewaring van heel de kerk bij het klare Woord van God.

Wij voelen dien strijd vaak als een zwaren last. Maar ondanks veel verdriet en kruis, dat ons daardoor overkomen is, mogen en moeten wij dien strijd toch ook als een vreugde blijven zien. Want we hebben hier niet te maken met een groot schijngevecht, een bloedig steekspel zonder zin! Neen: in al dat vechten met woorden gaat het om het behoud van het zuivere en heldere inzicht in de concrete werkelijkheid van Gods verbond met ons en onze kinderen; om den vasten grond van ons behoud, in leven en sterven; om de zuiverheid van Gods beloven en ons belijden bij doopvont en avondmaalstafel, en van daaruit ook naar buiten toe, in ons gansche leven.

Het is de oude strijd, die ons is opgedrongen. Dat houden wij vol, al wordt het tot op dezen dag door onze tegenstanders hardnekkig ontkend. In Aug. 1944 werd al in een rondschrijven van een synode deze bewering uitgesproken:

„Niet de Generale Synode heeft een nieuwe leer in de Kerken ingedragen, maar de oppositie heeft gepoogd en tracht in ons kerkelijk leven tot heerschappij te brengen een beschouwing, welke nimmer in de Gereformeerde Kerken een rechtmatige plaats heeft gevonden" [(spatieering van mij).

Deze krasse uitspraak is in allerlei toonaarden herhaald. Het zouden de bezwaarden geweest zijn, die een nieuwe en ongehoorde leer over het verbond naar voren hebben gebracht, en waartegen de synode een dam moest opwerpen ter bescherming van de waarheid Gods. We hebben diezelfde klanken nog pas gehoord uit de synode van de gebonden kerken te Zwolle, waar Ds H. A. Munnik in zijn openingswoord zich als volgt uitliet: de uitbreiding der scheuring is zeer sterk beïnvloed door de verkeerde gedachte, dat de verschillende generale synoden het stempel der afkeuring gezet hebben op de denkbeelden, die leefden in de leden der kerken uit de Afscheiding.

Vooral dat laatste is hier in geding. Want van meet af is door de bezwaarden juist betoogd, dat de synodale leerbeslissingen geweld deden aan .wat .vroe­ ger (ook in de vorige eeuw) ronduit werd geleerd als de zuivere gereformeerde leer van de Reformatie. Zoo is het ook vastgelegd in de bekende Acte van Vrijmaking of Wederkeer: „Wij maken ons vrij van den smaad, die geworpen is op de nagedachtenis van voorgangers, die in het verleden onder openlijke bestrijding van wat gemelde uitspraken bevatten met rijken zegen des Evangelies de kerken vóór en na hare vereeniging in den jare 1892 hebben gediend".

Wij weten, hoe van beide kanten moeite is gedaan om de eigen leer te verdedigen met citaten uit de „vaderen", zoowel uit de Reformatie als uit de periode van de Afscheiding (denk aan het Prae-advies, aan de vele aanhalingen uit Ursinus, aan het debat rondom 1905, aan brochures over de lijn der Afscheiding, enz.). Die oplevende belangstelling voor de gedachtenwereld van onze geestelijke voorouders is een verblijdend gevolg van den afmattenden kerkstrijd. Ook daarin worden de harten der vaderen bekeerd tot de kinderen, en wordt de gemeenschap der heiligen versterkt met de „wolk der getuigen", die ons zijn voorgegaan in den strijd. Lang vergeten en verwaarloosde uitspraken van geloovigen uit den vorigen tijd worden ineens weer levend, en krijgen voor onze oogen een nisuvren gi.a.ns. Zoo spreken onze vooroi^ders nog, na^t zij gestorven zijn, en betoont God Zijn voorzienigheid in het „conserveeren" van schijnbaar verloren arbeid des geloofs.

Deze vernieuwde ontmoeting met het voorgeslacht, waardoor wij ook een veel dieper besef hebben gekregen van hün strijd en hun ovenvinning, moet voor ons echter tegelijk een prikkel zijn om geloovig verder te worstelen in den strijd om de waarheid Gods. We hebben een rijke erfenis overgekregen — maar het wordt in deze antichristelijke wereld hoe langer hoe zwaarder, die te bewaren. Ook daarom mogen wij God danken voor den strijd der vrijmaking, die ons weer met kraejit heeft duidelijk gemaakt, welke plaats en welke taak wij hebben ten opzichte van verleden, heden en toekomst in den voortgaanden dag van onzen Heere Jezus Christus.

Dat het de oude strijd is, dien wij hebben te voeren, is vooral te zien uit de geschiedenis van de Christelijk Afgescheiden Gereformeerde Kerk (zoo luidde toen haar officiëele naam) in de vorige eeuw. Het is hier de plaats niet voor een compleet overzicht van den verbondsstrijd in die kerk sinds het optreden van Ds de Cock. Ik zou kimnen volstaan met er aan te herinneren, hoe de kwesties van verbond en doop en kerkbeschouwing al dadelijk aan de orde kwamen op de eerste synode in 1837 (nadat De Cock een brochure over den doop had uitgegeven). Daar werden een serie dogmatische artikelen vastgesteld, waartegen De Cock met enkele ouderlingen protesteerde. Deze synodebeslissingen zijn aanleiding geworden tot een ernstige scheuring onder de Afgescheidenen. De synode van 1840 heeft dan ook met schuldbelijdenis erkend, dat de bedoelde uitspraken niet verantwoord waren, en ze daarom teruggenomen.

Dat is heel kort gezegd. Maar wat een wereld van strijd en verdriet gaat daarin voor ons open! Hoe donker de eerste jaren van de Afscheiding zijn geworden, vlak na het bezielende begin, is b.v. te lezen in het bekende geschrift van Dr H. Bouwman: „De Crisis der Jeugd". Wat een wantrouwen en misverstand bij de voorgangers onderling; wat een meeningsverschil en strijd over de meest vitale stukken in het leven der kerk! Het scheen een groot fiasco te worden; en dat zou het ook onherroepelijk geworden zijn, als niet door een duidelijk wonder van Gods kracht de gebroken gemeenschap weer tot herstel was gekomen, en de groei zich had doorgezet (vooral sinds de gezamenlijke stichting van een Theologische School).

Vanaf het begin der Scheiding is de kwestie van het .verbond en den doop aan de orde geweest^ en de kerken hebben er sindsdien zich niet van kunnen losmaken.

Hoe komt dat toch (zoo vragen wij onwillekeurig), dat diezelfde strijdvragen ook toen zooveel opschudding en verwarring hebben gebracht?

Dat heeft De Cock al goed ingezien. In de inleiding van zijn boekje over den doop („Wederleggende Beschouwing en Ontwikkeling van het leerstuk des H. Doops", 1837) herinnert hij aan een uitspraak: van een vroegeren theoloog, dat de Satan het juist op den doop voortdurend gemunt heeft, omdat hij door een onzuivere doopsbeschouwing het leven van de gansche kerk in verwarring kan brengen.

Dat is ook helder beseft door een lateren auteur uit de kringen der Afscheiding: J. A. V/ormser. Zijn opstellen over den kinderdoop (in 1938 opnieuw uitgegeven door Ds J. A. Schep, met een woord vooraf door A. Zijlstra) zijn daarvan een sterk getuigenis.

Wormser was diep aangegrepen door het schromelijk verval van heel het volksleven in zijn tijd. Scherp zag hij, dat de voornaamste oorzaak daarvan gelegen was in de ontkrachting van de verbonds- en doops» beschouwing. Daartegenover kwam hij met al zijn kracht op voor de vastheid van den doop, ook al ging de gedoopt.e i^ ongeloof verlo'''^r!. ^.Vijcjt —no.^pn rifinstellingen van God, en dé afwijkingen èer/ei- trouwer looze natie of kerk, zwak, twijfelachtig, of krachteloos worden voorgesteld. Daardoor zou men ieder uitzicht op herstel en reformatie vernietigen" (pag. 36 ed. Schep). Tegenover het subjectivisme, dat den doop slechts van waarde acht, wanneer de gedoopte een geloovige en uitverkorene is, durft Wormser te zeggen, dat wij geheel moeten rusten in het voorwerp des geloofs (dus in Christus, in Zijn verbond en beloften) — anders gelooven we feitelijk in onszelf! „De doop, hetzij die aan bejaarden of aan kinderen bediend wordt, verzegelt ons dan ook n.ooit dat w ij geloovigen zijn, maar wat wij in God hebben" (37).

Het heeft Wormser aangegrepen, dat die vastheid van den doop (als verzegeling van Gods onfeilbare beloften aan'ieder en gedoopte) werd ondermijnd door vrome menschen, vrome theologen. Dat moet zich wreken over de heele linie! Want de vraag, vaat iemand denkt over zijn doop en die van anderen, is van beslissende beteekenis voor zijn levenshouding in de kerk èn in den staat. Wormser wijst op het voorbeeld van Jozua en Kaleb, die dezelfde belofte hadden als de overige Israëlieten, maar die als eenigen in Kanaan kwamen, door hun geloof.

Zoo was het geen dorre theoretische kwestie, maar de brandende strijd om de kerk en het volk, die de discussies over het verbond en den doop onveiTnijdelijk moesten wakker roepen. Vooral wanneer iemand tot de Afgescheidenen wilde overkomen, kwam telkens de vraag aan de orde, of men zoomaar den doop erkennen kon, die bediend was buiten het eigen kerkverband. Daardoor werden de Afgescheidenen vanzelf genoodzaakt, zich rekenschap te geven van de beteekenis van het verbond en den doop. Het bleek, dat de gedachten daarover nog volstrekt niet tot eenheid waren gekomen.

Dat kwam al aan den dag door den man, die den strijd van Wormser voortzette: Ds K. J. Pieters te Franeker. Zijn naam wordt gewoonlijk niet afzonderlijk vermeld in de rij van verdienstelijke predikanten en theologen. Dat zal wel mee zijn oorzaak hebben in het droevige feit, dat hij later tot allerlei dwaling vervallen is, en eerloos uit den kring der Afgescheidenen verdween. Maar dat mag voor ons geen reden zijn om voorbij te gaan aan de waardevolle opmerkingen van zijn scherp verstand in zijn eerste periode (anders zouden we ook het eerste werk van Salomo en van Joas moeten becritiseeren vanwege hun latere dwalingen).

Ds Pieters toonde zich een vurig verdediger van

de Afscheiding. Samen met Ds T). J. v. d. Werp te Lioessens en Ds J. R. Kreulen te Hallum schreef hij een Apologie: „Is de Afscheiding van het Hervormd Kerkgenootscliap, zooals het thans en sedert 1816 bestaat, uit God of uit de menschen? " Uitvoerig werden daarin de argumenten tegen de Afsclieiding besproken, en de sclirijvers laten in dit boek duidelijk zien, dat zij in de theologische wereld van hun tijd en in de vroegere historie van de kerk uitstekend thuis zijn. We hebben hier volstrekt niet te doen met wéinig-bestudeerde predikanten, die alleen maar wat „stichtelijke opmerkingen" kunnen ten beste geven (zooals men omviilekeurig de afgescheiden dominees uit. den eerfjten tijd nog al eens heeft voorgesteld), maar met mannen, die hun geleerde en hooggeleerde tegenstanders voortreffelijk te woord konden staan. Intusschen besteedde Ds Pieters niet alleen zijn aandacht aan den toestand in het Ned. Hervormde Kerkgenootschap. Juist door den zwaren kerkstrijd werd hij voortdurend gedrongen tot onderzoek van de brandende vragen over het verbond en den doop. Vooral met Ds Kreulen heeft hij blijkbaar de reformatie van de verbondsopvatting in eigen kring als een dilngcnde noodzaak besproken. In 1861 gaven deze beide predikanten samen een geschrift daarover uit: „De Kinderdoop volgens de beginselen der Gereformeerde Kerk, in hare gronden, toedieningen en praivtijk". Het voorwoord begint als volgt: „Ofschoon men in het algemeen het oud gebruik volgt om den Doop aan jonge kinderen toe te dienen, zoo is toch de bev/ustheid van zijnen rijken inhoud, zoowel omtrent den grond en de v/ettigheid waarop hij wordt toegediend, als het gebruik dat men naar zijnen aard om den wil van God er van te maken heeftj te loor gegaan.

Dit is niet slechts het geval met hen, die onder het liberalisme vervallen, daardoor uitgeplunderd en van alle schatten der v/aarheid beroofd zijn, maar ook met lien wien men het anders niet kan ontkennen die Gereformeerde leer lief te hebben, die hare kracht weleer op brandstapels en moordheuvels deed gevoelen. Ook bij deze laatste is zij, helaas! eene ledige plechtigheid geworden, ook zij weten doorgaans in de praktijk niets met hunnen Doop aan te vangen.

Zoo kan en mag het niet blijven onder het volk der Waarheid. Zijn wij Gereformeerd, dragen we er roem op en reltenen wij het ons tot eer hare belijdenis, hoe verguisd ook door het ongeloof, als de uitdrukking van ons geloof omhoog te houden, dan moeten wij die belijdenis trachten te verstaan, en, ontdaan van alle vreemde bestanddeelen, die er in den loop des tijds, uit welk oogmerk ook, aan toegevoegd zijn, zuiver in ons bewustzijn op te nemen."

Met het oog daarop hebben de auteurs een uitvoerige studie gemaakt van de verbondsopvatting der reformatorfcli. Vooral Calvijrl- en Guido de Brés worden telkens aangehaald; maar ook Luther, Ursinus, Olevianus, a Lasco en anderen doen dienst in hun betoog.

Het eigenlyke onderwerp van hun boekje wordt direct in den eersten volzin aan de orde gesteld: „Elk, die geen vreemdeling is in de geschiedenis der N e - derlandsche Gereformeerde Kerk, weet, dat de gedachten zeer uiteenloopende zijn, over de heiligheid der Christenkinderen, waarnaar in de eerste vraag van ons Doop-formulier gevraagd wordt." Dus hetzelfde strijdpunt, dat ook nu onzen kerkstrijd beheerscht!

Het is hier niet de plaats om uitvoerig op den inhoud van dit waardevolle doopboekje in te gaan. Enkele bizonderheden mag ik er echter wel uit weer-

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 oktober 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 oktober 1946

De Reformatie | 8 Pagina's