GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

OM HET HART DER REFORMATIE, XII.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OM HET HART DER REFORMATIE, XII.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het woord bevat alle beloften Gods, en het geloof neemt ze alle aan. De inhoud van het woord is Christus, de gansche Christus Dr H. Bavinck.

Verscheen eerst Scholte in ^sen ouderling op het publieke strijdtooneel, onmiddellijk daarna doet De Cock hetzelfde. Bij T. E. Mulder te Veendam verscheen namelijk, eveneens in 1837: , , E e n e korte Verklaring van den Kinderdoop; in Vragen en Antwoorden; door Derk Derks Drukker; ouderling bij de Gereformeerde gemeente te Grootegast, woonachtig te Strobos. Met eene voorrede van den WelEerw. Zeergel. Heer H. de Cock, Gereformeerd Leeraar onder 't kruis".

Het is een niet bizonder fraai gestelde en gespelde brochure, waarin in 16 bladzijden de gehsele kwestie van verbond en doop wordt afgehandeld. De Cock schreef er de volgende , , Voorrede" in:

„Dit werkje van den Eerz. ouderling D. D. Drukker bevidjst wederom bij vemieuvnng dat het over het geheel den kindekens gegeven is te verstaan de verborgenheden van het koninkrijk der hemelen, die den wijzen en verstandigen verborgen zijn. Het kan strekken tot een tegengift tegen de dwalende gevoelens van hen die in onze dagen Labadie en de Independenten der 17de eeuw doen herleven, en meenen dat de belofte Gods zich alleen uitstrekt tot het kroost van de naastgeloovige ouders, en die daardoor een half Mennistendom wederom wenschen in te voeren in plaats van de gezonde leere en practijk onzer vaderen. Mst welke bede, tot heil voor Gods kerk ik dit ook aan-"bevele, als begerende te blijven in het voetspoor onzer vaderen, die door Gods genade in de regte wegen hebben leeren wandelen. Amen".

We vnllen ook nu weer de gedachten van Drukker zoo objectief mogelijk weergeven.

Allereerst over:

HET VERBOND.

Drukker geeft zijn kijk op het verbond weer, als hij de bekende uitspraak van den Catechismus, dat de kinderen gedoopt moeten worden, omdat zij al zoowel als de volwassenen in Gods verbond en in zijn gemeente begrepen zijn, gaat verklaren.

Wat beteekent deze zinsnede? Wat is speciaal de beteekenis van het „al zoowel als"?

Drukker beweert hieromtrent, dat de Catechismus nu met deze woorden niet wil zeggen, dat de kinderen „op diezelfde wijze als de volwassene in Gods verbond begrepen" zijn. Ze willen z.i. niets meer zeggen, dan dit, dat niet alleen de volwassenen, maar o o k de kinderen in het verbond begrepen zijn.

Wanneer we evenwel vragen: p welke wij z e zijn nu de volwassenen en de kinderen in dat verbond opgenomen, dan moeten we zeggen „elk op zij n manie r". „Onze kinderen", aldus Drukker, zijn namelijk geen , , eigenlijke bondgenooten" in het , , onveranderlijk verbond", „waaruit geen waarachtig bondgenoot immer kan uitvallen". Wanneer dan van hen tóch verklaard wordt, dat zij in het verbond begrepen zijn, beteekent dat, dat Grod, „in dat verbond aan onze kinderen (heeft) gedacht en der gemeente voor die kinderen groote beloften gedaan" heeft, toen Hij in „Gen. 17 : 7 zeide: om U te z ij n tot een God en uwen zade na u". ^)

Deze uitdrukkingen zeggen op zichzelf nog niet veel. Z=' maken de positie van de kinderen in het verbond allesbehalve duidelijk. Daarom is het van belang na te gaan hoe Drukker zijn gedachten verder uitwerkt.

Dat doende wijst hij erop, dat God büjkens Gen. 15 VS. 18 met Abraham's vleeschelijk zaad een verbond gemaakt heeft aangaande Kanaan, zeggende: uwen zade heb ik dit land gegeven. God heeft éérst met Abraham Zijn onveranderlijk genadeverbond opgericht. Dit strekt zich uit tot alle ware geloovigen en tot die alleen. Maar daarna richtte de Heere dat andere verbond op, dat Abrahams gansche vleescheHjke zaad omvatte. Het eerst genoemde genadeverbond is , , de grond" van het tweede met Abraham gesloten verbond. Door dit tweede verbond nu werd , , de openbaring en bedeeling van het genadeverbond tot Abraham en zijn huis bepaald". „Op dezelfde vsdjze" nu als „Abrahams vleeschelijke zaad" in het verbond was, zijn nu de kinderen der geloovigen in Gods verbond begrepen. ^)

Om zijn bedoeling te verduideüjken gebruikt Drukker het beeld van het huwelijk. Een man, een vrouw, hun vóór-kinderen en dienstboden kunnen „in het huwelijks verbond in de huishouding begrepen zijn, niet dat zij alle bondgenooten van het huwelijks verbond en op diezelfde manier in dat huisgezin zouden zijn, maar elk is daarin begrepen op zijn manier, de vrouw als een eigenhjk bondgenoot en eigenlijk Ud, dat zoolang zij en de man leeft daar niet uit kan gaan, maar de anderen zijn daarin als kinderen en dienstboden op eene andere manier begrepen". ^)

Dat betoog is allerminst duidelijk! Waarop ziet het als Drukker schrijft, dat volwassenen en kinderen niet op dezelfde vnjze in het verbond begrepen zijn? 2üjn de beide categorieën niet gelijk ten opzichte van de verbondsbelofte, zooals deze in duidehjke woorden door God wordt gesproken; of bedoelt Drukker, dat ze niet aan elkaar gelijk zijn als we letten op de vervulling daarvan ? Wat bedoelt hij met zijn typeering van het verbond als onverander-1 ij k ? De inderdaad onveranderhjke structuur van het verbond? Of wil hij het „breken" en „vernietigen" van bet verbond door de bondelingen loochenen? Zijn er inderdaad door God met Abraham twéé verbonden gesloten? En wat beteekent het in concreto, dat God in het verbond aan de kinderen des verbonds heeft „gedacht"? En wat is de inhoud van de groote beloften, welke God aan de gemeente voor haar kinderen heeft „gedaan"? Zooveel vragen, zooveel duisternissen! Bovendien is het door hem gekozen beeld al zeer ongelukkig. Inderdaad vergelijkt God het door Hem met Zijn volk gesloten verbond dikwijls met een huweüjk. God is dan de „man" en het volk de „vrouw" of de „bruid". Maar Drukker spreekt over vóórkinderen en dienstboden! Deze zijn toch zeker nooit op eenigerlei wijze in het h u w e 1 ij k van de in het beeld genoemde man en vrouw opgenomen! Noch eigenlijk, noch oneigenlijk! Zij behooren wel in het door het huwelijk ontstane huisgezin. Maar een huweüjk is een heel andere gemeenschap dan een huisgezin. Juist in het punt waar het op aan komt zegt dit beeld dus niets.

DE KERK

De Kerk omschrijft Drukker als , , het ligchaam van alle ware begenadigden die door den H. Geest, in het geloof met Christus en eikanderen op het allernauwste vereenigd zijn"."') Ze is de gemeente „die uit ware geloovigen als ware leden bestaat, met welke God zijn verbond heeft opgerigt". ^) De kinderen zijn ook in die gemeente begrepen, maar „de meening is niet dat alle kinderen eigenhjk gezegd leden der gemeente zouden zijn, dewijl zij dan den H. Geest moeten hebben, Rom. 8 VS 9 en nimmer weer onbekeerd konden worden, maar zij zijn daarin begrepen als kinderen der gemeente, waaromtrent God der gemeente groote belofte heeft gedaan; in dien zin zegt Petrus, Hand. 3 : 25, gij lieden zijt kinderen der Propheten en des verbonds dat God met onze vaderen opgerigt heeft, zeggende tot Abraham, in uwen zade enz.; "")

Ten aanzien van de kerk verlaat Drukker, zoo schrijvend, geheel en al den weg des Woords, den weg der geopenbaarde dingen. Hij wil het onmogelijke kunststuk verrichten van het kiezen van een standpunt, dat hij niet kemien en dus ook niet bereiken kan. In plaats van te gaan staan in de kerk, welke midden in de historie leeft en strijdt, de kerk welke volgens de belijdenis „lichtelijk te kennen" is, grijpt hij naar het onkenbare en ongrijpbaxe.

Drukker verzeilt aldus doende in een fataal subjectivisme dat — zooals we straks wel zullen zien — ook op andere wijze in zijn artikel aan den dag komt.

DE DOOP.

Wanneer we Drukker's kijk op den doop willen leeren kennen, moeten we beginnen met te luisteren naar wat hij zegt omtrent de besnijdenis, want hij houdt zich aan de oude. Gereformeerde opvatting dat deze twee sacramenten van het genadeverbond „hetzelfde wezen", „dezelfde beteekende zaak en diezelfde gronden" hebben.'')

De besnijdenis nu „een zegel van het genadeverbond". *) Ze „verzegelde aan. Abraham de belofte, die God aan hem gedaan had, aangaande zijn zaad". ") In overeenstemming met zijn constructie van het tweeërlei verbond verklaart Drukker, „zoo beteekend de besnijdenis in opzigt van het genade verbond het gansche borgüjden van den Messias als oorzaak van genade en zaligheid van de uitverkorenen". ^°) Over de beteekenis van de besnijdenis in verband met dat tweede verbond spreekt Drukker niet.

Daar de doop in wezen hetzelfde sacrament is als de besnijdenis geldt van den doop hetzelfde als van de besnijdenis werd gezegd.

De doop is „Sacrament in het ligchaam der kinderen aan de gemeente gegeven", om aan de gemeente te verzegelen die belofte, welke God aan de Gemeente gedaan heeft, aangaande de kinderen der beloftenis". ^^) Hij verzegelt dat de „bekeerde" , , uit kracht van Jezus' dood en opstanding van alle zijne zonden gewasschen is en altijd gewasschen zal worden" "'•*) Anders gezegd: de doop verzegelt , , aan de Gemeente" , , eene belofte' die Hij zekerlijk vervullen wil, t.w. dat Hij uit kracht van Jezus' dood en opstandinge haar zaad van schuld en zonde wasschen wil(!)" ^^) (r) Of nog weer anders gezegd: , , de gemeente ontvangt (in den doop) in het Ugchaam van ieder kind een zegel dat God die aan velen de erfenis reeds heeft uitgedeeld, dezelve aan alle te zijner tijd zekerlijk zal geven". ^'')Men lette op deze constructie: de doop aan alle kinderen toebediend is slechts een zegel voor de Gemeente welke naar Drukker's opvatting is: het lichaam der ware begenadigden.

VOOR WIE IS DE DOOP EEN ZEGEL?

Zooals uit het bovenstaande reeds duidelijk werd is de doop — evenals de besnijdenis — naar Drukker's opvatting alleen voor de uitverkorenen een zegel.

De besnijdenis — zoo lezen we — was geen sacrament , , voor dat kind, dat besneden werd in het bijzonder, hetwelk niets wist van hetgeen er gedaan werd, noch voor eenen onbegenadigden knecht waaruit het gesproten was en aan wien geene belofte was gedaan". Ze was alleen „een Sacrament voor Abraham aan wien God de belofte gedaan had". Was zoo het sacrament een sacrament voor Abraham — het was toch ook weer niet een sacrament voor Abraham alléén! „Wanneer de belofte aan Abraiiam verzegeld werd, zoo werd ze daardoor te gelijk aan de kinderen der beloftenis verzegeld, vermits het eene belofte was, welke die kinderen raakte en uit kracht dier verzegelinge aan hen zekerlijk vervuld zou worden". „Voor een kind dat verloren ging konde de besnijdenis geen Sacrament zijn om aan hetzelve de belofte te verzegelen, dewijl de belofte niet aan dat kind maar aan Abraham gedaan was, niet met opzigt op elk kind hoofd voor hoofd maar met opzigt op de uitverkorene kinderen tot welke dat verworpen kind niet behoorde". 1") „Warmeer de kinderen der beloftenis bekeerd(!) werden, en in de voetstappen des geloofs van Abraham traden kregen(!) zij zulk eene betrekking op die besnijdenis, dat dezelve nu ook een zegel voor hen in het bijzonder werd, zonder dat de besnijdenis van natuur veranderde". ^'')

Met den doop staat het nu precies zoo. , , De kinderdoop is een Sacrament in het ligchaam der kinderen een de 'gemeente gegeven, om aan de gemeente (: = het lichaam der ware begenadigden) te verzegelen die belofte, welke God aan de Gemeente gedaan heeft, aangaande de kinderen der beloftenis". ^'')

Zonder omwegen verklaart Drukker dus, dat de doop alleen voor de g e m e ie n t e, d.i. voor de ware begenadigden, een sacrament is! Hieruit volgt, zooals vanzelf spreekt, dat men alleen via de kennis omtrent eigen bekeerd-zijn, het bezitten van geloof of het uitverkoren-zijn aan de weet kan komen of men werkehjk het Sacrament ontving. Of neen, eigenlijk is het nog anders. Door het geloovig-worden errz. wordt het teeken van den doop pas een werkelijk sacrament, een echt zegel voor den gedoopte. De echtheid van het sacrament hangt dus geheel af van de gesteldheid van den ontvanger.

Op deze manier keert Drukker de geheele heilsorde Gods om! De Heere wil ons niet via onze geloovigheid tot het sacrament brengen. Nog veel minder wil Hij door ons geloof het water tot een sacrament maken! Neen, Hij wil door het altijd echte, waarachtige sacrament het geloof van de gedoopten versterken. Hij wil ons met en door bet sacrament tot het klare en krachtige geloof leiden.

Voor degenen, die niet zoo gelukkig zijn, dat zij grondig weten dat zij bekeerd zijn en tot het geloof kwamen heeft de doop nu weinig beteekenis. Want hij is net niet wat hij wezen moet, n.l. een zegel van de door God Zelf aan ons eermiaal en blijvend gegeven belofte! Drukker mag dan schrijven, dat toch het nut van dien „doop" voor „onbegenadigde" kinderen „onuitsprekelijk groot" ^^) is, feitelijk is wat hij zegt toch maar heel mager.

Die „onbegenadigden" worden door den doop der gansche Gemeente aanbevolen om op het zegel dat zij in deze kinderen ontvangt ook voor dezelven te pleiten; zich hun welzijn als haar eigen aan te trekken, en voor hen zorg te dragen". ^'') Men vraagrt zich lezende af: waar mag en moet de Gemeente op en vóór pleiten? De belofte is immers alleen aan de uitverkorenen gegeven'! Moet ze soms hiervoor pleiten, dat alle gedoopten uitverkorenen mogen worden? Of: dat de uitverkorenen onder die gedoopten toch vooral echt zalig mogen worden? Het zóó voorop-zetten van de verkiezing moet inderdaad alle waarUjk pleiten, alle waarlijke geloofsactiviteit verlammen. Is het werkelijk een troost als Drukker van de opgroeiende begenadigde doopelingen verklaart, dat zij „schoon zij voor hun hoofd geen lot noch deel hebben aan het woord der belofte", zich moeten voorstellen, dat God door hun doop, „aan de Gemeente verzegeld heeft eene belofte, die Hij zekerhjk vervullen wil, t.w. dat Hij uit kracht van Jezus' dood en opstandinge haar zaad van schuld en zonde wasschen wil"; dat zij mogen denken dat zij „onder die kinderen (behooren), waaromtrent die belofte aan de Gemeente gedaan, en verzegeld is" ? Wel neen: ze kunnen als ze in deze fatale fuik zijn gevangen alleen maar hopen, dat het nog eens bHjken mag dat ze ook uitverkoren zijn! Maar deze hoop is de hoop van den man die in een loterij speelt en nu „hoopt" dat op zijn lot de prijs zal vallen!

Hier vinden we een gevangen zitten in de fatale constructie van de mannen der piëtistisch getinte „nadere reformatie", door prof. Driessen eenmaal aldus geformuleerd: „Zal iemand tegelijk gelooven, dat Jezus' gerechtigheid alleen voor de uitverkorenen verworven zij en zal hij tegelijk gelooven, dat die hem geschonken zij, zonder dat hij weet dat hij een uitverkorene zij ? " 20)

Via de uitverkiezing wil men zich, zoo denkend en levend, opwerken tot de zekerheid des geloofs, inplaats van in den weg van het kinderlijk geloof in Gods waarachtig gegeven belofte te komen tot de zekerheid en den troost der verkiezing.


1) p. 10. 2) p. 14 3) p. 11.

4) p. 3. =)p. 6) p. 11.

7) p. 1, 3. 8) p. 3. 9) p. 4. 10) p. 14. 11) p. 6. 12) p. 8. 13) p. 7. 14) p. 13.

15) p. 4/5. 16) p. 5.17) p. 6. 18) p. 7.

19) p. 7. In dit citaat is het woord: „ontvangen", veranderd in: „ontvangt", wat zonder twijfel hier gelezen moet worden.

20) Zie: J. C. Kromsigt, Wilhelmus Schortinghuis, Groningen 1904, p. 84/5. Kromsigt schrijft over de hier bedoelde opvatting der nadere reformatie: „Men wil het geestelijk leven zien vóór het gezien worden kan. De gelijkenis van het opschietende zadd, dat groeide, de zaaier wist zelve niet hoe, wil men logenstraffen. Men is zoo druk met den verborgen raad Gods, dat men niet aan den geopenbaarden, zoo druk met de wedergeboorte, dat men niet aan het vertrouwen, zoo druk met de ingestorte liefde, dat men niet aan Gods liefde in den gekruisten Heiland toekomt. In de plaats van het Woord dreigt zich het bovennatuurlijke levensbeginsel, de alleen physische werking te schuiven; en Böhl's beschuldiging krijgt recht: „Mann kommt aus den physischen Processen nicht heraus". p. 90/1.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 mei 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

OM HET HART DER REFORMATIE, XII.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 mei 1947

De Reformatie | 8 Pagina's