GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ZELFSTANDIG OPTREDEN IN DE POLITIEK ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZELFSTANDIG OPTREDEN IN DE POLITIEK ?

28 minuten leestijd Arcering uitzetten

VII.

Laat men nu de Dordtsche Leerregels spreken, dan komt er een heel ander geluid tot ons dan dr Diepenhorst ons liet hooren. Wat hij zegt is in feite niet anders, dan een door de kerk veroordeelde meening.

Niet, dat die veroordeeling aanstonds gekomen is. Ver oordeelingen komen altijd later dan kerkelijke oordeelen. Er moet eerst een conflict zich voordoen, eer het tot een veroordeeling komt.

Ik ben er dan ook zeker van, dat prof. dr I. A. Diepenhorst uit auteurs van gereformeerden naam en ook wel gereformeerden zin genoeg uitspraken vinden kan, die denzelfden kant uitvoeren als hij. We bedoelen met name auteurs uit de eerste dagen na de Reformatie. Over het , , natuurlijk licht", de , , ingeschapen Godskennis", het , , boek der natuur", het andere , , boek der consciëntie" (dat velen ten onrechte a 11 ij d vertalen als „geweten", maar dat soms niets anders is dan het latere duitsche „Bewusstsein") hebhen velen hunner warme betoogen ten beste gegeven. Ze hebben geroemd in de , , aangeboren ideeën"; geloofd hebben ze aan „algemeene kennis-inhouden" of , , commune noties", die aan alle menschen eigen waren, en die bij onderscheiden auteurs ook wel in korte stellingen worden geformuleerd, en die op het terrein van „leer" en „leven" liggen, om de vaak onjuist uitgewerkte onderscheiding tusschen die beide nu even vol te houden. Bijvoorbeeld: dat God bestaat, dat men ieder het zijne geven moet; sommigen dachten daarbij ook nadrukkelijk aan het bestaan van een persoonlijk God.

Deze oudere auteurs van kort na de Reformatie bleven hier nog zeer voorzichtig; meestal beperken ze zich tot zes of zeven van zulke „commtme noties". Ze waren voorzichtiger dan dr V. Hepp, die in zijn dissertatie sprak van „g r o e p e n" van , , c e n-trale waarheden", die aan alle menschen eigen zouden zijn, en waarvan de zekerheid door den H. Geest met een algemeen(!) inwendig, on-we-derstan-de-lijk en on-ver-lies-baar getuigenis-des-H.-Geestes hun zekerheid schonk. Hun: d.w.z. aUen menschen.

Dat die oudere theologen van de eerste dagen na de groote Reformatie zoo spraken, behoeft ons niet te' verwonderen. Zooals de Afgescheidenen, die een paar eeuwen van kerkelijke verkommering achter den rug hadden, in hun eerste optreden veelszins de schadelijke gevolgen van hun gebrekkigen leergang blijken te ondervinden, zoo hebben ook de eerste wetenschappelijke werkers na den Reformatietijd ongeloofelijke moeite gehad, om zich van de scholastiek en haar doodelijke omarming vrij te maken. De Middeleeuwen, die in een bepaald opzicht , (duister" heeten mogen, maar in ander opzicht schitterend waren, zóó, dat we nog dagelijks jaloersch erop mogen zijn, hadden de geesten stevig in hun ban gehad. Het valt niet mee, van Aristoteles, den griekschen filosoof en rede-verheerlijker, af te komen; of van de door de kerk vertroetelde mystiek der pantheïsten de werkelijke fouten bloot te leggen; en aan de hooggeloofde Rede den scheldbrief te lezen, dien God haar gaf voor het geval dat zij aan Hem den haren zou gereikt hebben. We willen menschen als Alsted, om maar één naam te noemen — er zijn er meer — in dezen niet uit de hoogte, van de „veilige" positie achter een bureau, veroordeelen.

Maar we mogen dan ook niet vergeten, hoe het met de kerk, d.w.z. met ae gemeenschap van belijders, verder is gegaan. Toen de filosofie van Cartesius (1596—1650), den man, die op de jezuieten-catechisatie had kunnen leeren wat gereformeerden op de hunne d e s t ij d s doceerden, en wat Diepenhorst vandaag aan onze jeugd onderwijst, uit de daar geponeerde „algemeene noties" en „aangeboren ideeën" consequenties trok, die straks de onderbouw werden van een door en door valsche filosofie, toen schrok de kerk. Maar ze was tevoren al geschrokken van de Remonstranten. De jezuietenleerling Cartesius was nog maar kadet, toen hij te Breda in dienst van Prins Maurits trad (de jezuietenleerling in dienst van den protestant, en in beide door hem ontmoete groepen is er de nawerking van de leer der , , aangeboren", algemeen-menschelijke rede-inzichten). Maar zijn verschijning in Breda valt toch in 1618, en toen begon in Dordrecht de beroemde synode, die te oordeelen kreeg over wat de Remonstranten hadden geleerd ook over den zegen van het natuur-1 ij k licht. En als deze synode, waarin heel de toenmalige orthodoxie, „oecumenisch" in grootschen stijl, had te oordeelen over wat de Remonstranten tot haar groote ontsteltenis hadden geleerd, toen was het oordeel niet malsch. En Cartesius werd er bij voorbaat afgewezen, juist in zijn , , o nde rb o u w". Gemeene gratie? Ja, Dordrecht kent die klanken, en weet ons te zeggen, dat de Remonstranten daaronder het „natuurlijk licht" verstaan; het zou later aan een dissertatie van dr Prins, onder leiding van dr Hepp, beschoren blijven, te verzekeren, dat de dordtsche vaderen de gereformeerden lieten zeggen, wat ze van de Remonstranten constateerën, dat n.l. voor HEN („ipsis") het natuurlijk licht gemeene gratie is. (III-IV, Verw. d. Dw., paragraaf 5). De REMONSTRANTEN hadden geleerd (en leg daar nu eens naast de verleden week uit Diepenhorst's Handleiding gegeven citaten), dat de natuurlijke mensch de , , gemeene gratie" van het natuurlijk licht, de na den val den mensch gelaten gaven, zóó goed kon gebruiken, dat hij door dat goede gebruik kon verkrijgen meerdere, n.l. evangelische genade.

Zegt Diepenhorst dat?

Neen, neen, neen.

Maar hij zegt wèl iets anders. Hij zegt wél, dat de onwedergeboren, de natuurlijke mensch, het natuurlijke licht tot op zekere hoogte goed kan gebruiken. Het was, zoo leert hij, voor feitelijken en zelfs voor LEERSTELLIGEN uitbouw vatbaar, ook zonder bijzondere nieuwe openbaring. Uit-bouw. Leer-stellige uit-bouw. Resultaat van dit gebruik ? E e n be-vre-di-gen-de staats-inrichting; nog al geen kleinigheid. En ook: een niet onverdienstelijke r e c h t s-be-schou-wing. Evenmin een bagatel. Met als gevolg: een zeker natuur-recht. Rechts-bewustzijn: Bewusstsein. Recht en staat hier dus partieel opgebouwd uit wat algemeenmenschelijk is. DAARIN DUS GEEN ANTITHESE. Zelfs de , , algemeene noties" van Alsted e.a. komen voor den dag bij Diepenhorst: verankerde rechtsbeseffen („ieder het zijne geven", zei Alsted). „Het bestaan van een levend Al-bestuur-der" (ook een der „noties", die Alsted commuun noemt).

Maar de Dordtsche synode trekt nu tegen dit front ten strijde. Ze geeft kerkelijke uitspraken ertegen voor alle faculteiten en levenskringen bruikbaar en te bewaren. Ze ontkent de afwezigheid van de antithese in de regionen van het natuurlijk licht. Zelfs in civiele zaken(!) gebruikt de natuurlijke mensch dit natuurlijk licht, dat niet meer is dan een zeker (aliquod) licht, NIET GOED (III-IV, par. 4). Ook niet in natuurlijke zaken (zelfde plaats). Integendeel, hoe dat licht ook voorts moge zijn, hij bezoedelt het algeheel. Al-ge-heel (totum). Op een of andere manier? Weineen, op allerlei manieren (variis modis). Dit alles stelt hem voor God zonder verontschuldiging (a.w.). In on-ge-rech-tig-heid houdt hij het ten onder, net zooals Paulus het in Romeinen 1 van de heidenen zegt.

Hier vervalt de idee van een uit-bouw in leerstelligen vorm. Hier verdwijnt de toepassing in een staatsinrichting. Hier wordt geloochend de coöperatie (, , concurrentie") van natuurlijk licht en genadelicht in den bovenbouw, die evangelisch is inzoover „rijker" licht komt schijnen. Hier is de antithese niet een ding, dat pas later optreedt, als men n.l. toekomt aan wat Diepenhorst noemt het „rijkere" licht, geschonken in het Woord. Want de antithese is er van den aanvang af; ze ligt in het hart. Ze is oorzaak, dat de mensch ALLE licht, niet alleen maar dat „rijkere"(!) maar óók het wettische, en ook het natuurlijke t e n - onder-houdt, en geheel bezoedelt. Zoodat élke uit zulke menschen opgebouwde staats­ inrichting, b.v. ook en juist die van de Romeinen (ten onrechte genoemd het volk van het uit gemeene gratie triumfantelijk verkregen , , recht") een monstrueus machtsinstituut van „ongerechtigheid" wordt. Net zoo goed als het Personalistisch Socialisme van prof. Schermerhorn. Geen plaats is hier gelaten voor wat Diepenhorst toch maar constateert: een gemeenschappelijken grondslag tusschen rechts en links. Dé antithese is geen afscheidingsmuur in den bovenbouw, die oprijst, óf liever gedacht wordt op te rijzen boven de „kelder"-verdieping, waarin rechts en links krachtens , , algemeen"-menschelijke gaven van natuurlijk licht nog samenwerken. Integendeel. JUIST in de „KELDER"-verdieping komt de antithese voor den dag: daar liggen de fundamenten, en légt men ze.

Wij kunnen het niet anders zien, dan dat Diepenhorst hier de gereformeerde belijdenis verloochent, juist op dat punt, waar de gereformeerde jeugd ze weer broodnoodig met huivering heeft te zien: den opbouw van de staatsinrichting, de constructie van de rechtsleer, en wat dies meer zij. Wij willen geen \'rede hebben met een universiteit, die theologen oproept, tot in schorsing etc. toe, toch de uitspraken van 1942 (ook inzake de , , gemeene gratie") te , , handhaven", terwijl tegelijkertijd de juridische faculteit haar studenten het anders laat zeggen dan de Dordtsche Leerregels. Wij willen geen politieke voorlichting, die in een tijd van Schermerhorn, en van de Partij van den Arbeid, en van het Barthianisme, de antithese wel uitroept (want we moeten vooral Kuyper's klanken niet verliezen), doch die tevens de anti-' these loochent, daar waar ze. haar scherpste tegenstellingen laat zien — aan den geloovige — en waar dus de antithese-1 é é r ze heeft aan te wijzen, met den .meesten nadruk en in de horribelste duidelijkheid. Op dat punt waar de belijdenis' onze jonge menschen wil leeren schrikken, daar leert Diepenhorst in een officiëele handleiding voor A.R. jongerenclubs ze vroolijk zingen, dat het nog al meevalt. Ook Kuyper heeft gesproken van de heidenen, die nog al meevielen; ook van hem is de leer, dat er in de gemeene gratie (niet in de natuur als zoodanig) een PRO­ GRESSIEVE WERKING is („progressief" is ook van dr Hepp een lievelingsterm).

We hebben van deze dingen rekenschap gegeven — in den organisatorischen weg — in ons rapport, ingediend ter synode, vóór het schisma, dat ze in het leven riep. Zij heeft die rapporten en dus ook het onze achterwege gehouden, ondanks de andersluidende beloften. Toen hebben we na den oorlog i n o n s blad het laten afdrukken; , onze lezers kunnen dus daarnaar verwezen worden. Ook voor het ontvangen van positieve vingerwijzing in dezen.

En nu de A.R. partij langs organisatorischen weg ons een handleiding op tafel legt, waarin deze van de belijdenis afwijkende opvattingen worden gelegd tot grondslag van eigen politieken opbouw in leer-stelligen vorm, nu móeten we spreken. We hebben niet voor de grap dat rapport destijds geschreven; we deden dat voor diezelfde jonge menschen, die nu door Dijk en Ridderbos (c.s.) worden gebracht onder de leiding van dr Diepenhorst. En als we deze dingen openlijk zeggen, dan is dat niet on-organisatorisch, maar een positieve dienst aan de A.R. beginselen, en dus ook aan de A.R. Partij, als ze maar hooren wil.

Als evenwel soms kiesvereenigingen, die weigeren een spreker te laten optreden, die deze principieele vragen behandelt, wel, om diens invloed te breken, langs organisatorischen weg vergaderingen beleggen om de bezwaren weg te redeneeren, en tevens de jeugd aan dergelijke lei-draden zich laten te gast gaan, dan zijn' wij geroepen, te spreken. Opdat de reformatie doorga, en we antwoord geven op den zwaren tijd, waarin we onze jeugd dienen te wapenen tegen een alles overheersende eenheidsbeweging, die tenslotte opkomt uit een „natuur-recht-theorie" als ook prof. Diepenhorst feitelijk propageert.

NASCHRIFT. Indien in 't Trouw-nummer van 23 Mei j.l. de onder het hoofdartikel geplaatste letters A. I. hetzelfde zijn als A.i., dan neemt daarin dezelfde auteur, tegen wien we eenige weken geleden ons artikeltje „De zeere plek" schreven (het bleef ter drukkerij wachten), het woord over „Kerk en Politiek" Wij behooren tot diegenen, die probeeren nog wat te redden. Maar dit artikel geeft mij het onprettige gevoel, dat 't toch niet geeft, omdat men niet eens goed luistert.

Schrijver begint met enkele juiste opmerkingen. Maar als hij de kerk een „bezielende" kracht wil doen oefenen op de christelijke politiek, dan vullen we aan: „bezielen" kunnen óók de heidenen, „b e 1 ij d e n" alleen de christenen; we willen dus meer dan de rol van bezieler. „Als de dominee van onze kiesvereenigingen wegblijft, gaat het mis", zegt schr. Maar het gaat vooral mis als hetzij de dominee, hetzij een politicus betoogen houdt, tengevolge waarvan de kiesvereenigingen nalaten erop te letten of de b e 1 ij d e n i s leeft voor de leiders. En voor de mannen, die ons vertegenwoordigen. In de belijdenis heeft men alle dominees en alle andere leden van kerk en kiesvereeniging bijeen. Is die belijdenis levend, bij de repraesentanten, dan zal die bezieling vanzelf wel komen.

Dat de kerk de politiek heeft te verstaan naar haar „eigen aard" is juist. Laat de politiek bedenken, dat óók de kerk haar eigen aard heeft. En dus begrijpen, dat wö kerkelijke vonnissen willen lezen, zooals ze er staan, d.w.z. als uitsluiting uit het rijk der hemelen, als we blijven bij wat de kerk zonde noemt. En als wij dan in de kerk worden uitgesloten, en een oogenblikje.

later in de politiek weer worden ingesloten, dan zeggen wetgun ons het gezicht op ernstige menschen, want alleen met zulken kunnen wij principieel werk verrichten. Concreet gesproken: als wij openlijk verklaren, dat Ridderbos CS. zich vergrepen aan recht en wet en aan onzen christen-naam, zeg dan niet in de politiek: wij WILLEN hierover HIER niet gesproken hebben. Want deze zaak is geen zaakje van een kerkje. We kennen geen kerkje, en dus kennen we geen zaakje in de kerk. Wij hebben tegen hen bezwaren uit een oogpunt van openbaar christelijk leven. Daar moet een kiesvereeniging werk van kunnen maken. Laat Trouw niet in de fout van Di; Colijn vallen, die met Ridderbos, toen het in de kerk nog maar een broeder-strijd was, openlijk verzuchtte, dat de broederstrijd maar in het LATIJN moest worden gevoerd: Colijn begreep niet, dat de man, die in het Latijn wou argumenteeren, kort daarna in staat was in plat NEDERLANDSCH te c o n c 1 u d e e r e n, dat bij ons het openbaar christelijk leven in den wortel ontstoken was. En als wij welkom zijn geweest in openbare vergaderingen van de partij in verkiezingsdagen om ons in het zweet te spreken b.v. voor een stampvolle Doelenzaal tegen Barth en Brunner, laat ons dan ook in partijverband mogen zeggen, in plat hollandsch, dat de jongere Diepenhorst inzake Barth aan de jongens van de J.V. en aan de studenten verkeerde voorlichting geeft, d.w.z. de partij ondermijnt. Men wil immers die .jongens en die studenten straks naast en na ons op de kiesvereeniging zien ? Kerk en politiek hebben een eigen aard, zegt de schr. Wij vragen: hebben ze ook ieder een eigen b e-ginsel ? Ofgeloofs-spanning ? Wij meenen: neen.

Politiek is strijd om het recht, aldus schr. Accoord. Juist daarom worden wij zoo benauwd, als vooraanstaande partijfiguren met het recht een loopje nemen (synode). En als de auteur zegt: het is recht, waarvoor „Schrift en Belijdenis" (!) „alleen beginselen of grondgedachten" geven, dan loochenen wij dit. De belijdenis geeft ook in dezen sommige klare uitspraken. Door die klare' uitspraken b.v. is Linggadjati geoordeeld. Hoe komt het, dat terwijl de heer Schouten inzake Linggadjati een veelszins verdienstelijken strijd voerde, kerkmens c h e n als Verkuyl, Bavinck, Van den Brink en anderen hem in den steek lieten? Omdat ze op dit punt net zoo schreven als de auteur van Trouw. En allang zoo dachten.

Over theologische vragen, aldus een beetje schamper de auteur, kan men duizend jaar twisten, maar (!) politiek is practijk. Evenwel over de grondvragen der politiek, neem maar de wijsgeerige, is langer dan duizend jaar gestreden. En wie zulk een strijd een bedrijf acht, dat met „de practijk" niet te maken heeft, die is on-practisch. Want beginselen werken door. Bovendien zijn sommige k e r k e 1 ij k e antwoorden, die deze auteur vermoedelijk met den niet-passenden naam van „theologische" aanduidt, van rechtstreeksch belang voor de politiek (denk aan „natuurlijk licht" en „natuurrecht"). Toen Kuyper destijds met zijn goed-bedoelde gemeene-gratie-theorie de politieke leiders op de baan hielp, toen zei geen mensch: dat is theologie, en dus alleen voor de kerk. Ze dankten God en gingen aan 't werk. Toen daarentegen wij begonnen daartegen bezwaren te ontwikkelen, zonder evenwel de „natuur" in op-positie tegenover „de genade"-te zetten (eerder brekend het dualisme tusschen beide), toen zei Ridderbos tegen Colijn: schreven „ze" maar latijn; en anderen zuchtten: die , , gemeene-gratie" is een theologenkwestie. Men kende zijn eigen leven niet, toen men God dankte, dat Kuyper in 't nederlandsch de politiek had op gang geholpen met zijn gemeene-gratie-idee. De duitschers redeneerden ook zoo. Van ZICHZELF zeiden ze: onze politiek is RELIGIE. Tot ONS zeiden ze: denk er wel aan: uw religie blijve buiten de politiek.

De schrijver, die begon met te spreken: politiek is een strijd om het recht, eindigt met de leus: politiek is de kunst van het bereikbare. Maar strijden vooi" het recht is altijd een grijpen naar het o n bereikbare, en dat weten. Het zich zetten tot een teeken, dat weersproken blijft worden.

Wie dit onderschrijft, vergete geen moment de moeilijkheden, waarvoor onze kamerleden zich geplaatst vinden. Vergete ook niet, dat zij dikwijls niet anders kunnen dan daar roeien met .de riemen die ze hebben. Maar hun „kunst" willen we van hun „strijd" om het , , recht" niet gescheiden zien.

Het slot van het artikel „ligt" ons het minst. „Wij zouden aan professoren en predikanten niet gaarne het recht ontzeggen, om elkander en anderen van principieele afdwalingen te beschuldigen". Nu wij ontzeggen hun dit recht wel degelijk in veel gevallen. In al die gevallen, waarin ze valscli beschuldigen. Wij ontzeggen hun het recht des te meer, in zulke gevallen tot banvonnissen in Gods naam te komen, terwijl ze daarna het roer van hun argumenten omgooien.

En wij ontzeggen eiken schrijver in , , Trouw" het) recht d i t bedrijf te qualificeeren met den niet passenden naam van „d e b a 11 e n". Wij wilden graag dat men aan het doen van Ridderbos en Dijk en zoo zijn eigen naam gaf. Niet maar als men met deze heeren-aan één avondmaalstafel zit, maar ook als men aan de kiesvereenigingen voorlichting geeft.

Geloof zonder werken is dood, zegt de Schr., om eraan toe te voegen: beginselen zijn het niet minder. Hij zal bedoelen: het hebben van beginselen, maar zonder werken. Het uitroepen ervan, maar zonder de erop kloppende werken. Wij onderschrijven zijn woord van a tot z. Maar zeggen dan temeer tot hem: als uw naaste vrienden ten dage der „tucht" in de KERK roepen: ziehier onze BEGINSELEN (en daarom moeten al die honderden worden weggezonden), en ze gaan daarna die beginselen (!) overboord gooien, tolereerende wat ze in ons „straften", dan zeggen we: dit is „dood". En als dan een auteur in „Trouw", nauwelijks wetende, waarschijnlijk, wat voor „beginselen" Ridderbos en Dijk c.s. nu eigenlijk hebben uitgeroepen, antwoordt: praat daarover in de kerk, maar geen woord erover in de kringen van de politiek, dan vragen we: is dat geen gevaar, als men „dood" den naam van „leven" geeft, en dit alleen des Zondags? Wij zouden met aandrang willen vragen: zie toch eens wie men heeft uitgeworpen, en wie erbij ston­ den te applaüdisseeren ? De rechtsche flank onder de soldaten van Kuyper (we hebben 't over den beginselstrijd) zijn weggestuurd, en die applaudisseerenden waren de lieden van de linksche flank; de menschen, die Schouten het eerst met een kerkelijk moreel-gezagsgebaar (de zendingsmannen) hebben gemolesteerd in zijn politieken Linggadjati-strijd.

We worden dan ook alleen maar gebracht in een sfeer, waarin het naar elkaar luisteren bij voorbaat wordt gehinderd, als we tenslotte zonder concrete aanduiding hooren spreken van „officieren", die, , .veilig gezeten achter hun bureau, zich alleen maar in het steekspel der hoogere krijgskunde vermeien". Dat zegge men niet tot wie in oorlogstijd den strijd hebben gevoerd op het terrein waar schoten vielen, ik bedoel dezen keer: de schoten van de Ridderbossen etc. Men zegge het tot hen, die achter hun bureau formules van goddelijken openbaringsinhoud opstellen, die ze straks ter bestrijding overlaten, maar dit eerst, nadat ze ermee de kerk hebben platgeschoten. Dat zijn de „stuurlui" van den wal, die het schip der kerk zijn beklommen, om het aan den grond te zetten.

En tenslotte: maar ook wij als kerkmenschen zeggen: geen stuurlui aan den wal. En daarom zullen we spreken als de politieke kringen hen naar onze jeugd sturen.

De auteur in „Trouw" zegt: wij hebben dringend behoefte aan menschen die zich willen verdiepen in de vragen van den dag. Ja, maar één van zijn medewerkers schrijft immers in een handleiding voor de A.R. jeugd, dat de KERK met die vragen van den dag zich niet bezig houden mag? Word kerkelijk ambtsdrager, en de kerk kan-u uitwerpen; ga in de politiek, en ze staat bij wat ge daar uitvoert, eerbiedig met den mond open naar u te kijken. Maar wij houden de kaken liever, op elkaar.

DE ZEERE PLEK.

Op de V.U. hebben we critiek; en het is ons bekend, dat menigeen denkt: nu ja, er zit „oud zeer", en zich daarom bij voorbaat al schrap zet: het zal wel bevooroordeelde critiek zijn.

Inderdaad zit er „oud zeer". Het pijnlijkste is evenwel, dat er „nieuw zeer" „zit". Dat de V.U. in haar fouten volhardt en niet heeft begrepen, en, als zij niet radicaal verandert, nooit meer begrijpen zal, wie de ware vrienden zijn van de beginselen, waaruit zij geboren is. Die tijd (van dat wèl begrijpen) is er geweest. Later kwam de zelfgenoegzaamheid, tengevolge van zelfhandhaving tegen niet' eens concurreerende andere invloedscentra.

Maar goed — we rekenen met die mentaliteit. En laten daarom dezen keer een schrijver in „Trouw" spreken, die wel een vriend van de bestaande V.U. zal wezen.

Hij schreef in No. 623 (10 Mei) een artikel, onderteekend „A.i.", over , , Geloof of beginse l". Daarin wordt geopponeerd tegen mr Schmal. Mr Schmal had iets geponeerd, dat de schrijver in „Trouw" aldus in formule brengt, n.l.:

„dat de Kerk niet, bijv. door een binding aan de belijdenisschriften, de wetenschap moet vastleggen”.

Tot zoover mr Schmal, volgens interpretatie-„Trouw”.

Hiertegenover plaatst nu de schrijver in „Trouw", na de mededeeling, dat hij die stelling zelf aanvaardt, het volgende als bijdrage voor de kennis der feiten:

„Het is dan ook een ABUIS, wanneer mr Schmal zegt, dat de Drie formulieren van Eenigheid (dé belijdenisschriften) een bindende grondslag zijn voor de Vrije Universiteit. Dat is alleen juist voor' de Theologie, niet voor de andere faculteiten”.

Tot zoover „Trouw”.

Hier wordt de , , zeere plek" der V.U. geraakt. De „andere" faculteiten staan niet op den grondslag der belijdenis (3 formulieren).

Dat ook de theologische op enkele punten dien grondslag verlaat (evenals het huidige synodocratische Kampen onder leiding van dr J. Ridderbos), is tot daar aan toe. Zij doet dat in het onderwijs van Hepp (over het geweten, het algemeen inwendig getuigenis des Geestes, het mogelijke gebruik van het , , natuurlijk licht", de gemeene gratie, de pluriformiteit). Ridderbos (in zijn blad) steunt haar in dien afval, omdat hij nu eenmaal, als 't op de V.U. aankomt, minder scherp ziet, dan wanneer 't op zijn Kamper collega's, die hun eigen weg gaan, afgaat.

Maar, nog eens, daar over spreken we thans niet. Theoretisch gesproken (méér is er, geloof ik, niet om te troosten) kan men een tijdelijke aberratie van professoren der Theol. Fac. der V.U. corrigeeren naar den grondslag. Gebeuren zal 't wel niet, maar in abstracto kan het.

Maar het gaat ons om iets anders ditmaal. Die an - dere faculteiten zijn niet gebonden aan de 3 formulieren.

Is dit nu een jubeltoon, of een exclamatie van iemand, die buikpijn heeft?

Wij gelooven 't laatste.

Neem een man als dr K. Dijk. Hij is een paladijn van de concrete V.U. (hoe ze ook sporen of ontsporen moge), en zal dus wat , , Trouw" constateert, niet alleen als weergave van den feitelijken toestand, doch ook als factische erkenning van een norm prachtig vinden. Ik zie hem al ja-knikken. Maar als hij de positie van een theoretisch-„interkerkelijken" jeugdbond — de J.V. op G.G. — moet vaststel­ len, dan zal hij „de vrienden" laten formuleeren dat n a t u u r 1 ij k de H. Schrift in de Geref. belijdenis is geïnterpreteerd, en dat natuurlijk die belijdenis, en dus die H. Schrift goed is geïnterpreteerd door de synodes van 1926 EN van 1942—'44, zoodat n a - t u u r 1 ij k de interkerkelijke bond, zonder „eng" te worden, puur synodocratisch is. Hij heeft als k e r - k e 1 ij k coöperator met Ridderbos-Grosheide een redeneering gevolgd (om een bepaald doel te bereiken) die 'hij om zijns levens wil (en dit wederom om een bepaald doel te bereiken) niet zou willen volgen voor de hooggeloofde, onvolprezene V.U. Er is hier een dubbele logica, één voor tóóg-, één voor protest-dagen.

Van een dubbele logica nu krijgt men a11ijd buikpijn.

Willen wij hier, bedekt of openlijk, een sneer geven tegen de V.U.?

Nsen — géén sneer, en wèl openlijk.

Wij willen openlijk verklaren, dat o.i. de V.U. nog nimmer klaar gekomen is met de kwestie, hiermee samenhangende. Men heeft gezegd: we binden ons aan de gereformeerde beginselen. Maar in de formuleering van die beginselen is men nog nooit geslaagd. En sindsdien zwieeft alles in de ruimte.

Willen wij daarmee zeggen, dat elke faculteit moet gebonden zijn aan de 3 formulieren? Als men ons vraagt, of 't wenschelijk zou zijn, antwoorden we ja; want die 3 formulieren geven inderdaad te kennen wat gereformeerd is. Het is eenvoudig belachelijk; dat dezelfde menschen, die met hun v e r-v a n g i n g s f o r m u l e tje 1946 direct naar een oecumenische(!) synode loopen, om approbatie erop te krijgen, een oogenblikje later zullen redeneeren: wilt u oecumenisch doen? dan geen 3 formulieren, doch beginselen ! Met het eerste gebaar bereiken zij, dat wij, die hén van afwijking van de 3 formulielieren op bepaalde punten beschuldigen, niet kunnen meedoen aan het z.g. oecumenische werk; en met het tweede, dat zij de 3 formulieren nog verder kunnen , .int3rpreteeren" naar hun er van afwijkende meeningen. Het blad van dr J. Ridderbos b.v. maakt nu heel veel werk van de pluriformiteit, waarvan Kuyper zelf zei, dat ze inging tegen de letter en den geest der belijdenis. Onze contra-argumenten worden als , , fanatiek" zóómaar — voorbijgegaan.

Om nu echter op de V.U. terug te komen: we hebben in een andere rubriek reeds betoogd, dat een heusch gereformeerd b e 1 ij d e r (van drie formulieren) zich nimmer in zijn wetenschappelijker! arbeid (al is die formeel ook daaraan niet gebonden) ervan vrij kan maken.

Nu zijn er inderdaad in de 3 formulieren wel bepaalde punten, die niet rechtstreeks(!) de stof der faculteiten, die niet theologisch zijn, raken. Een jurist kan goed jurist zijn, een litterator goed litterator, ook al spreekt hij niet over de paapsche mis. Maar artikelen, die in hun achtergrond de stof der andere faculteiten niet raken, k e n i k niet eens. En dat pleit al tegen loslating.

Daar komt bij, dat andere confessioneel gefixeerde waarheden alle faculteiten direct raken. B.v. inzake het natuurlijk licht en 't feit, dat de onwedergeboren mensch dit ten onder houdt en geheel bezoedelt. Daar kan geen één faculteit om heen.

Een juridische faculteit, die het wèl doet, moet scheef loopen. Zoo b.v. prof. Diepenhorst (J.V.). In ons nummer van verleden week o.a. heb ik aangetoond, dat hij daarvan afwijkt.

Nu zou de V.U. hem moeten niet gebeuren. afwijzen. Het zal

Ook de A.R. partij zou het moeten doen. Zs zal hem hoogstens (!) wat minder duidelijk naar voren schuiven.

En hier ligt de zeere plek. Kuyper heeft veel te vee! de kwestie der formulieren als een kwestie der kerkelijke binding gezien, en zijn V.U. van de kerk willen , , redden" (verder gaan de heeren van de V.U. in de kerk het mes zetten naar hartelust:1944!) Hier wreekt zich Kuj^per's fout. Binding aan de drie formulieren is, als de kerk ze hanteert, kerkelijke binding. Maar ze is eerst en tevens binding aan Gods waarheid. Uit angst voor k e r k e I ij k e willekeur heeft Kuyper de waarheid willen verhinderen, haar herauten te binden.

K. S.

JAARBOEK GEREF. KERKEN.

Ons Jaarboek, eigenlijk heet het Handboek, is verschenen.

Natuurlijk geven we hier geen cijfers en feiten; want de belangstellende lezer.zal ze uit het boek zelf willen halen. We kunnen slechts de belangstelling opwekken, door een kort bericht omtrent wat er in staat. Dat is heel veel. Niet alleen de gewone statistische gegevens, die meer en meer uitdijen, ook wat vereenigings-en persnieuws betreft, doch ook enkele artikelen vullen het plm. 200 bladzijden tellende boek. In de eerste plaats het Jaaroverzicht, waarin gepoogd is, de voornaamste gebeurtenissen op kerkelijk terrein te overzien, en soms naar haar beteekenis ts taxeeren. Daarna een artikel van den archivaris der

gemeente Kampen, die uit allerlei oude papieren de geschiedenis van het pand Broederweg 15, Kampen, heeft gereconstrueerd; men weet, dat daar de Theologische Hoogeschool tegenwoordig gehuisvest is. Vervolgens een artikel over de beteekenis en het werk van prof. Greijdanus. Onze oudste hoogleeraar hoopt, zoo de Heere wil, op 19 December a.s. op de periode van een dertig-jarig hoogleeraarschap te mogen terugzien. Dat kan niet anders dan een dag van dankbaar gedenken worden. Mede met het oog op dien, naar we hopen, komenden gedenkdag is dit artikel geplaatst; het is al eenige jaren oud, en poogde destijds de tendenzen in prof. Greijdanus' levenswerk aan t§ wijzen. Eindelijk treft men nog een artikel aan over een klein maar betrekkelijk beslissend onderdeel van de geschiedenis der veelbesproken woorden , , in Christus geheiligd" uit de eerste doopvraag. Het , .Mengelwerk" is geschreven door den heer J. Don (bovenbedoeld archivaris) en voorts door ondergeteekende, die met de redactie belast is.

De gegevens van 't boek zijn natuurlijk al weer eenigen tijd oud. Maar de historie stond niet stil. Wie dit boek ter hand neemt, en over Gods werk in en na 1944 denkt als wij, zal zich door de lectuur van dit boek tot dank verplicht gevoelen jegens Hem, die schonk wat in 1944 niemand heeft kunnen of durven hopen.

Uitgeefster is: firma Oosterbaan & Le Cointre N.V, . Goes.

K. S.

ALMANAK FIDES QUAERIT INTELLECTUM.

Ons Kamper Studentencorps heeft zijn tweeden , , na-oorlogschen" almanak gepubliceerd. In 1946 kwam de eerste, in '47 de tweede opstanding uit de oorlogsmisère. Was reeds de voorgaande almanak goed, deze tweede is nog beter. Niet wat de degelijkheid betreft, want die was er ook in '46, doch voor wat aangaat omvang en uitvoering. Het papier is voor dezen tijd om jaloersch te worden.

En — het is dicht bedrukt. Eerst komen de gegevens omtrent de Hoogeschool. Een mooie foto van prof. Deddens, den Rector, en van prof. Veenhof en van drs Buwalda vergezelt een soortgelijke van den Senaat van het Corps, benevens van den voorgevel van het gebouw en van een hoekje der bibliotheek; gelukkig is die opname al weer verouderd, omdat er inmiddels weer een nieuwe kast moest worden bijgebouwd.

Daarna komt, wat we maar zullen noemen het , , mengelwerk". Prof. Holwerda geeft een mooie exegetische verhandeling over den bekenden, maar moeilijken tekst uit Amos: „de leeuw heeft gebruld" en v/at daar verder volgt. Het is een lust haar te lezen en te zien, niet alleen hoe het betoog wordt opgebouwd, doch ook, hoe ongezocht en direct het verband is met belangrijke theologische vragen van den kerkdijken strijd. Al worden ze niet genoemd, men ziet onmiddellijk het directe verband, en verblijdt zich nu des te meer om den strengen, schriftuurlijken opbouw van het betoog. Van één der studenten ontvangen we een duidelijke en goedgebouwde verhandeling over de remonstrantsche praedestinatieleer. En van de hand van ondergeteekende is de tekst van twee rectorale oraties, die hij aan de Theol. Hoogeschool gehouden heeft, de èène vóór, de andere na haar restauratie. Beide zijn gewijd aan de vraag, of de term algemeene genade wetenscliappelijk verantwoord is, welke vraag hier ontkennend wordt beantwoord.

We kunnen niet beweren, dat alle stukken in dezen almanak even vlot leesbaar zijn als een meisjesromannetje. Er staan nog wel wat vreemde woorden in, sommige pagina's zijn er zelfs mee overladen. Maar het geheel legt een getuigenis af van den arbeid onzer hoogeschool; — die arbeid kan door wie van misverstanden wil gezuiverd worden uit deze artikelen te beter worden gekend.

We mogen het Corps, dat inzake den verschijningsdatum met moeilijkheden te tobben had, en den uitgever om zijn uitnemend en degelijk werk van hr, rte gelukwenschen.

K. S.

CANDIDAATS-EXAMEN.

Geslaagd voor het Candidaats-examen aan de Theol. Hoogeschool, Broederweg 15, den heer F. F. Pels, Jan van Arkelstraat 66 te Kampen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 mei 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

ZELFSTANDIG OPTREDEN IN DE POLITIEK ?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 mei 1947

De Reformatie | 8 Pagina's